Read: %2Fnl%2FChristianity%2FDe Bijbel %28Lutherse vertaling%29%2FNieuwe Testament%2FNT_09_Galaten


Galaten 1
1:1 Paulus, een apostel, niet van mensen, ook niet door een mens, maar door Jezus Christus en God den Vader, die hem opgewekt heeft uit de doden,
1:2 --en al de broeders die bij mij zijn, aan de gemeenten in Galatië:
1:3 Genade zij met u en vrede van God, den Vader, en van onzen Heere Jezus Christus,
1:4 die zichzelven gegeven heeft voor onze zonden, opdat hij ons verlossen zou van deze tegenwoordige boze wereld, naar den wil, van onzen God en Vader,
1:5 wien ere zij van eeuwigheid tot eeuwigheid! Amen.
1:6 Ik verwonder mij, dat gij u zo schielijk laat afwenden van hem, die u geroepen heeft in de genade van Christus, tot een ander Evangelie,
1:7 daar er immers geen ander is; maar er zijn sommigen, die u verwarren en het Evangelie van Christus willen veranderen.
1:8 Doch al ware het ook, dat wij, of een Engel van den hemel u een ander Evangelie prediken zou dan hetgeen wij u gepredikt hebben, die zij vervloekt!
1:9 Gelijk wij te voren gezegd hebben, zo zeg ik ook nu wederom: indien iemand u een ander Evangelie predikt dan hetgeen gij ontvangen hebt, hij zij vervloekt!
1:10 Want tracht ik ook nu mensen voor mij te winnen, of God! Of zoek ik mensen te behagen? Indien ik nog mensen zocht te behagen, zo was ik Christus' dienstknecht niet.
1:11 Want ik maak u bekend, broeders, dat het Evangelie, hetwelk door mij gepredikt is, niet is naar den mens;
1:12 want ik heb het van geen mens ontvangen, noch geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus.
1:13 Want gij hebt immers wel gehoord van mijnen vorigen wandel in het Jodendom, dat ik bovenmate Gods gemeente vervolgde en verwoestte,
1:14 en dat ik mij onderscheidde in het Jodendom, boven velen van mijnen leeftijd in mijn geslacht, en bovenmate ijverde voor de vaderlijke instellingen.
1:15 Maar toen het Gode behaagde, die mij van den moederschoot af heeft afgezonderd en geroepen door zijne genade,
1:16 dat Hij zijnen Zoon in mij openbaarde, opdat ik hem door het Evangelie verkondigen zou onder de heidenen, ben ik niet terstond met vlees en bloed te rade gegaan,
1:17 en ging ook niet naar Jeruzalem tot degenen, die Vóór mij apostelen waren, maar trok heen naar Arabië en keerde wederom naar Damaskus.
1:18 Daarna kwam ik, na drie jaren, te Jeruzalem om Petrus te leren kennen en bleef vijftien dagen bij hem;
1:19 maar ik zag geen ander van de apostelen dan Jakobus, den broeder des Heren.
1:20 Hetgeen ik u schrijf, zie, God weet, dat ik niet lieg.
1:21 Daarna kwam ik in de gewesten van Syrië en Cicilië.
1:22 En ik was van aangezicht onbekend bij de Christelijke gemeenten in Judéa;
1:23 maar zij hadden alleen gehoord: Hij, die ons eertijds vervolgde, predikt nu het geloof, hetwelk hij eertijds verwoestte.
1:24 En zij prezen God over mij.

Galaten 2
2:1 Daarna, na veertien jaren, trok ik andermaal op naar Jeruzalem met Barnabas, en nam Titus ook met mij.
2:2 En ik trok op volgens ene openbaring, en stelde hun het Evangelie voor, hetwelk ik predik onder de heidenen, in het bijzonder dengenen, die in aanzien waren, opdat ik niet tevergeefs zou lopen of gelopen hebben.
2:3 Maar zelfs Titus, die met mij was, werd niet gedwongeu zich te laten besnijden, hoewel hij een Griek was;
2:4 en dat om de valse broeders, die ingeslopen waren om onze vrijheid te verspieden, die wij in Christus Jezus hebben, opdat zij ons dienstbaar mochten maken;
2:5 voor wie wij ook geen enkel uur geweken zijn om hun onderdanig te zijn, opdat de waarheid des Evangelies bij u stand zou houden.
2:6 Aangaande degenen, die toen in aanzien waren, --hoedanig zij eertijds geweest zijn gaat mij niet aan, want God acht den persoon des mensen niet--, degenen dan, die in aanzien waren, hebben mij niets nieuws medegedeeld;
2:7 maar integendeel, toen zij zagen, dat mij het Evangelie der onbesnedenen was toebetrouwd, gelijk aan Petrus het Evangelie der besnijdenis,
2:8 --want die met Petrus krachtig geweest is tot het apostelambt onder de besnijdenis, is ook met mij krachtig geweest onder de heidenen
2:9 --en toen Jakobus en Cefas en Johannes, die voor pilaren gehouden werden, de genade erkenden, die mij gegeven was, gaven zij mij en Barnabas de rechterhand der gemeenschap, opdat wij onder de heidenen en zij onder de besnijdenis prediken zouden;
2:10 alleenlijk, dat wij de armen zouden gedenken, hetwelk ik mij ook benaarstigd heb te doen.
2:11 Maar toen Petrus te Antiochië kwam, wederstond ik hem in het aangezicht, omdat hij te berispen was.
2:12 Want te voren, eer sommigen van Jakobus gekomen waren, at hij met de heidenen; maar toen zij kwamen, onttrok hij zich en zonderde zich af, omdat hij die van de besnijdenis vreesde;
2:13 en ook de andere Joden veinsden met hem, zodat zelfs Barnabas verleid werd met hen te veinzen.
2:14 Maar toen ik zag, dat zij niet recht wandelden naar de waarheid des Evangelies, zeide ik tot Petrus openlijk voor allen: Indien gij, die een Jood zijt, naar heidense wijze leeft en niet naar Joodse wijze, waarom dwingt gij dan de heidenen naar Joodse wijze te leven?
2:15 Wij zijn van geboorte Joden, en geen zondaars uit de heidenen;
2:16 nochtans, dewijl wij weten, dat de mens door de werken der Wet niet rechtvaardig wordt, maar door het geloof in Jezus Christus, zo hebben ook wij in Christus Jezus geloofd, opdat wij rechtvaardig zouden worden door het geloof in Christus, en niet door de werken der Wet; want door de werken der Wet wordt geen vlees rechtvaardig.
2:17 Zouden dan wij, die in Christus rechtvaardig zoeken te worden, ook nog zelve zondaars bevonden worden? Dan was Christus een zondedienaar. Dat zij verre!
2:18 Want indien ik weder opbouw hetgeen ik afgebroken heb, zo maak ik mijzelven tot een overtreder.
2:19 Maar ik ben door de Wet der Wet afgestorven, opdat ik Gode leven zou.
2:20 Ik ben met Christus gekruisigd; ik leef wel; doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; want wat ik nu leef in het vlees, dat leef ik in het geloof aan den Zoon Gods, die mij heeft liefgehad en zichzelven voor mij heeft overgegeven.
2:21 Ik werp Gods genade niet weg; want indien de gerechtigheid door de wet komt, zo is Christus tevergeefs gestorven.

Galaten 3
3:1 O onverstandige Galatiërs, wie heeft u betoverd, dat gij der waarheid geen gehoor geeft, daar u Jezus Christus voor ogen geschilderd was als de gekruisigde?
3:2 Dit alleen wil ik van u vernemen: hebt gij den Geest ontvangen door de werken der Wet of door de prediking van het geloof?
3:3 Zijt gij Zó onverstandig? In den Geest zijt gij begonnen, en in het vlees wilt gij nu voleindigen?
3:4 Hebt gij dan tevergeefs zoveel ervaren? En was het maar tevergeefs!
3:5 Die u dan den Geest geeft en zulke daden onder u doet, doet hij dat door de werken der Wet of door de prediking van het geloof?
3:6 Gelijk Abraham Gode geloofd heeft, en het hem tot gerechtigheid gerekend is.
3:7 Zo erkent dan, dat degenen, die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn.
3:8 Want de Schrift heeft te voren gezien, dat God de heidenen door het geloof rechtvaardig zou maken; daarom heeft zij te voren aan Abraham verkondigd: "In u zullen alle volken gezegend worden."
3:9 Alzo worden dan degenen, die uit het geloof zijn, gezegend met den gelovigen Abraham.
3:10 Want zovelen uit de werken der Wet zijn, die zijn onder den vloek: want er staat geschreven: "Vervloekt is ieder, die niet blijft in al hetgeen geschreven staat in het boek der Wet, om het te doen".
3:11 Dat nu door de Wet niemand voor God rechtvaardig wordt, is openbaar; want "de rechtvaardige zal door zijn geloof leven";
3:12 doch de Wet is niet uit het geloof, maar "de mens, die ze doet, zal daardoor leven".
3:13 Christus heeft ons verlost van den vloek der Wet, toen hij een vloek werd voor ons; want er staat geschreven: "Vervloekt is ieder, die aan het hout hangt";
3:14 --opdat de zegen Abrahams op de heidenen zou komen in Christus Jezus, en wij alzo den beloofden Geest ontvangen zouden door het geloof.
3:15 Broeders, ik wil naar menselijke wijze spreken: men veracht zelfs eens mensen testament niet, wanneer het bevestigd is, en men voegt er ook niets aan toe.
3:16 Nu is immers de belofte Abraham en zijnen zade toegezegd. Hij zegt niet: "Den zaden", als van velen; maar, als van één: "En uwen zade", hetwelk is Christus.
3:17 Dit nu zeg ik: het verbond, dat door God te voren bevestigd is, wordt niet te niet gedaan om de belofte krachteloos te maken door de Wet, welke gegeven is vierhonderd en dertig jaren daarna.
3:18 Want ware het, dat de erfenis door de Wet verworven werd, zo werd zij niet door de belofte gegeven; maar God heeft haar Abraham door de belofte geschonken.
3:19 Wat zal dan de Wet? Zij is er bij gekomen om de zonden, totdat het zaad zou komen, aan hetwelk de belofte geschied is; en zij is beschikt van de Engelen door de hand des middelaars.
3:20 De middelaar nu is niet middelaar van éénen, maar God is de éénige.
3:21 Is dan de Wet tegen Gods beloften? Dat zij verre! Want indien er ene Wet gegeven ware, die levend kon maken, zo kwam de gerechtigheid waarlijk uit de Wet,
3:22 maar de Schrift heeft het alles besloten onder de zonde, opdat de belofte door het geloof in Jezus Christus dengenen, die geloven, zou gegeven worden.
3:23 Doch eer het geloof kwam, werden wij onder de Wet, als gevangenen, in bewaring gehouden tot het geloof, dat geopenbaard zou worden.
3:24 Alzo is de Wet onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij door het geloof zouden rechtvaardig worden.
3:25 Maar nu het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder den tuchtmeester.
3:26 Want gij zijt allen Gods kinderen door het geloof in Christus Jezus.
3:27 Want zovelen er van u in Christus gedoopt zijn, die hebben Christus aangetrokken.
3:28 Hier is geen Jood noch Griek, hier is geen knecht noch vrije, hier is geen man noch vrouw; want gij allen zijt één in Christus Jezus.
3:29 Behoort gij nu aan Christus, zo zijt gij immers Abrahams zaad, en naar de belofte erfgenamen.

Galaten 4
4:1 Maar ik zeg, zolang de erfgenaam een kind is, is er tussen hem en een knecht geen onderscheid, hoewel hij een heer is van alles;
4:2 maar hij is onder voogden en verzorgers tot op den tijd, door den vader bestemd.
4:3 Alzo ook wij, toen wij kinderen waren, waren wij dienstbaar onder de eerste beginselen der wereld;
4:4 maar toen de tijd vervuld was, zond God zijnen Zoon, geboren uit ene vrouw, geboren onder de Wet,
4:5 opdat hij degenen, die onder de Wet waren, zou verlossen, opdat wij het kindschap ontvangen zouden.
4:6 Dewijl gij dan kinderen zijt, zo heeft God den Geest zijns Zoons uitgezonden in uwe harten, die roept: Abba, Vader!
4:7 Zo zijt gij dan niet meer een knecht, maar een kind; en indien gij een kind zijt, zo zijt gij ook een erfgenaam Gods door Christus.
4:8 Maar in dien tijd, toen gij God niet kendet, diendet gij degenen, die van nature geen goden zijn;
4:9 maar nu gij God hebt leren kennen, ja veelmeer door God gekend zijt, hoe wendt gij u dan wederom tot de zwakke en arme eerste beginselen, welke gij op nieuw wilt dienen?
4:10 Gij onderhoudt dagen en maanden en feesten en jaargetijden.
4:11 Ik vrees voor u, dat ik misschien tevergeefs aan u gearbeid heb.
4:12 Wordt toch als ik; want ook ik ben geworden als gij; broeders, ik bid u. Gij hebt mij geen leed gedaan;
4:13 maar gij weet, dat ik u in zwakheid van het vlees het evangelie voorheen gepredikt heb,
4:14 en mijne aanvechtingen, die ik in het vlees geleden heb, hebt gij niet veracht noch verfoeid, maar gij naamt mij aan als een Engel Gods, ja als Christus Jezus.
4:15 Hoe waart gij te dier tijd zo zalig! Want ik geef u getuigenis, dat gij, indien het mogelijk geweest was, uwe ogen zoudt uitgegraven en mij gegeven hebben.
4:16 Ben ik dan uw vijand geworden, omdat ik u de waarheid voorhoud?
4:17 Zij ijveren niet recht om u, maar zij willen u van mij afvallig maken, opdat gij om hen zoudt ijveren.
4:18 Het is goed altijd te ijveren in het goede, en niet alleen als ik bij u tegenwoordig ben,
4:19 mijne kinderen, die ik wederom met angsten baar, totdat Christus in u ene gestalte verkrijge;
4:20 ik wilde, dat ik nu bij u ware, en mijne stem veranderen kon; want ik ben over u in verlegenheid.
4:21 Zegt mij, gij die onder de Wet wilt zijn, hoort gij de Wet niet?
4:22 Want er staat geschreven, dat Abraham twee zonen had, één van de dienstmaagd en één van de vrije.
4:23 Maar die van de dienstmaagd was, is naar het vlees geboren; doch die van de vrije was, is door de belofte geboren.
4:24 Deze woorden hebben ene zinnebeeldige betekenis. Want deze vrouwen zijn twee verbonden, het ene van den berg Sinaï, dat tot dienstbaarheid baart, is Hagar;
4:25 want Hagar heet de berg Sinaï in Arabië, en komt overeen met het Jeruzalem, dat thans is, en dienstbaar is met hare kinderen.
4:26 Maar het Jeruzalem, dat boven is, dat is vrij, hetwelk ons aller moeder is;
4:27 want er staat geschreven: "Wees vrolijk, gij onvruchtbare, gij die niet baart; en berst los en roep, gij die niet vruchtbaar zijt; want de eenzame heeft veel meer kinderen dan die den man heeft".
4:28 Wij nu, broeders, zijn als Isaäk, kinderen der belofte.
4:29 Maar gelijk in dien tijd hij, die naar het vlees geboren was, dengene vervolgde, die naar den Geest geboren was, zo gaat het ook nu.
4:30 Maar wat zegt de Schrift: "Stoot de dienstmaagd uit met haren zoon; want de zoon der dienstmaagd zal niet erven met den zoon der vrije".
4:31 Zo dan, broeders, zijn wij geen kinderen der dienstmaagd, maar der vrije.

Galaten 5
5:1 Zo staat nu in de vrijheid, met welke Christus ons heeft vrijgemaakt, en laat u niet wederom vangen onder het juk der dienstbaarheid.
5:2 Zie, ik, Paulus, zeg u: indien gij u laat besnijden, zo is Christus u niets nut;
5:3 en ik betuig nogmaals aan ieder, die zich laat besnijden, dat hij schuldig is de gehele Wet te doen.
5:4 Gij hebt Christus verloren, gij die door de Wet wilt rechtvaardig worden, en zijt van de genade vervallen.
5:5 Want wij verwachten in den Geest, door het geloof, de gerechtigheid, die men hoopt.
5:6 Want in Christus Jezus geldt noch besneden te zijn iets, noch onbesneden te zijn, maar het geloof, dat door de liefde werkzaam is.
5:7 Gij liept goed; wie heeft u opgehouden, om de waarheid niet te gehoorzamen?
5:8 Zulke overreding is niet van Hem, die u riep.
5:9 Een weinig zuurdeeg verzuurt het gehele deeg.
5:10 Ik vertrouw van u in den Heer, dat gij van geen ander gevoelen zult zijn; maar wie u verwart, die zal zijn oordeel dragen, wie het ook zij.
5:11 Maar ik, broeders, indien ik de besnijdenis nog predikte, waarom leed ik dan nog vervolging? Dan had immers de ergernis van het kruis opgehouden.
5:12 Och dat zij ook afgesneden werden, die u verstoren!
5:13 Want gij, broeders, zijt tot vrijheid geroepen; alleenlijk ziet toe, dat gij door de vrijheid geen ruimte geeft aan het vlees, maar door de liefde diene de een den ander.
5:14 Want de gehele Wet wordt in één woord vervuld, in dit: "Heb uwen naaste lief als uzelven".
5:15 Maar indien gij elkander bijt en verslindt, zo ziet toe, dat gij niet onder elkander verteerd wordt.
5:16 Maar ik zeg: wandelt in den Geest, zo zult gij de lusten des vleses niet volbrengen.
5:17 Want het vlees begeert tegen den Geest, en de Geest tegen het vlees; deze zijn tegen elkander, zodat gij niet doet, wat gij wilt.
5:18 Maar regeert u de Geest, zo zijt gij niet onder de Wet.
5:19 De werken des vleses zijn openbaar, als zijnde overspel, hoererij, onreinheid, ontucht,
5:20 afgoderij, toverij, vijandschap, twist, benijding, toorn, partijschap, tweedracht, sekten,
5:21 haat, moord, dronkenschap, brasserij en dergelijke; van welke ik u te voren zeg, gelijk ik ook te voren gezegd heb, dat wie zo iets doen, het rijk Gods niet beërven zullen.
5:22 Maar de vrucht des Geestes is liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedertierenheid, getrouwheid, zachtmoedigheid, kuisheid.
5:23 Tegen dezulken is de wet niet.
5:24 Maar wie Christus toebehoren, hebben het vlees gekruisigd met zijne lusten en begeerten.
5:25 Indien wij in den Geest leven, zo laat ons ook in den Geest wandelen.
5:26 Laat ons niet begerig zijn naar ijdele eer, om elkander te vertoornen en te benijden.

Galaten 6
6:1 Broeders, al ware het ook, dat een mens door enige misdaad verrast werd, zo help hem weder terecht met een zachtmoedigen geest, gij die geestelijk zijt; en ziet op uzelve, dat ook gij niet verzocht wordt.
6:2 De een drage des anderen lasten, zo zult gij Christus' wet vervullen.
6:3 Want indien iemand meent, dat hij iets is, daar hij nochtans niets is, die bedriegt zichzelven.
6:4 Maar ieder beproeve zijn eigen werk; en alsdan zal hij alleen aan zichzelven roem hebben, en niet aan een ander;
6:5 want ieder zal zijn eigen pak dragen.
6:6 Wie nu onderwezen wordt in het woord, dele allerlei goeds mede aan dengene, die hem onderwijst.
6:7 Dwaalt niet; God laat zich niet bespotten. Want hetgeen de mens zaait, dat zal hij ook oogsten:
6:8 wie in zijn eigen vlees zaait, die zal van het vlees de verderfenis oogsten; maar wie in den Geest zaait, die zal van den Geest het eeuwige leven oogsten.
6:9 Laat ons in het goeddoen niet moede worden; want op zijnen tijd zullen wij ook oogsten, zo wij niet verslappen.
6:10 Terwijl wij dan nu tijd hebben, zo laat ons goeddoen aan iedereen, maar allermeest aan de geloofsgenoten.
6:11 Ziet met hoevele woorden ik u geschreven heb met mijne eigene hand.
6:12 Wie zichzelve willen aangenaam maken naar het vlees, die dwingen u om u te laten besnijden, alleenlijk opdat zij om Christus' kruis niet vervolgd zouden worden.
6:13 Want ook zijzelve, die zich laten besnijden, houden de Wet niet, maar zij willen, dat gij u laat besnijden, opdat zij zich op uw vlees zouden kunnen beroemen.
6:14 Maar het zij verre van mij te roemen, dan alleen in het kruis van onzen Heere Jezus Christus, door wien mij de wereld gekruisigd is, en ik der wereld.
6:15 Want in Christus Jezus geldt noch besneden te zijn iets, noch onbesneden te zijn, maar een nieuw schepsel.
6:16 En zovelen er naar dezen regel wandelen, over hen zij vrede en barmhartigheid, en over het Israël Gods!
6:17 Voortaan doe niemand mij meer moeite aan, want ik draag de littekenen des Heren Jezus aan mijn lichaam.
6:18 De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met uwen geest, broeders! Amen.


Holy-Writings.com v2.7 (213613) © 2005 - 2021 Emanuel V. Towfigh & Peter Hoerster | Imprint | Change Interface Language: DE