Read: De Kitab-i-Aqdas - zijn plaats in de baha'i-literatuur


De Kitáb-i-Aqdas

Zijn plaats in de bahá'í-literatuur





Oorsronkelijke titel: The Kitáb-i-Aqdas, its Place in Bahá'í Literature

Samengesteld door Bahá'í International Community, Office of Public Information, Haifa, Israël, 1993. Nederandse uitgave onder toezicht van de Nationale Geestelijke Raad van de Bahá'ís van Nederland.

Eerste druk 1993
Laatst gewijzigd: 08-07-1998

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK,
DEN HAAG

Kitáb-i-Aqdas

De Kitáb-i-Aqdas : een plaatsbepaling in de Bahá'í literatuur / Bahá'í International Community, Office of Public Information / [vert. uit het Engels]. - Den Haag : Stichting Bahá'í Literatuur
Vert. van: The Kitáb-i-Aqdas, its Place in Bahá'í Literature. -
Oxford : Bahá'í World Centre Publications, 1993.
ISBN 90-70765-36-5
Trefw.: bahaïsme

© 1993, 1998 Stichting Bahá'í Literatuur, Den Haag
Riouwstraat 27, 2585 GR
Tel.: 070-3554017



De Kitáb-i-Aqdas

1992 Was het jaar van de honderdjarige herdenking van het heengaan van Bahá'u'lláh. In de afgelopen honderd jaar is het Geloof dat Hij heeft gesticht uitgegroeid van een onbekende beweging in het Midden-Oosten tot de op een na meest verspreide onafhankelijke wereldgodsdienst.1 De Bahá'í gemeenschap, waarbij zich mensen van practisch elk ras en volk hebben aangesloten en die daarbij haar eenheid heeft bewaard, vertegenwoordigt vandaag de dag zeer waarschijnlijk de meest gevarieerde groep mensen op aarde.

De honderdjarige herdenking valt samen met het verschijnen van de eerste geautoriseerde Engelstalige uitgave van de Kitáb-i-Aqdas (Het Heiligste Boek), het boek dat centraal staat onder de geschriften van Bahá'u'lláh. De Aqdas, het middelpunt van een aantal geschriften die dit boek aanvullen en uitleggen, verscheen tijdens het leven van Bahá'u'lláh eerst in zijn oorspronkelijke taal, het Arabisch. Bij de wereldwijde opkomst van de Bahá'í gemeenschap was de inhoud van dit boek bepalend voor haar vorm en ontwikkeling, dank zij het inzicht van `Abdu'l-Bahá en Shoghi Effendi, respectievelijk de zoon en achterkleinzoon van Bahá'u'lláh. Beiden werden achtereenvolgens onder Zijn gezag aangewezen als de uitleggers van Zijn Boodschap.

Het pas verschenen boek is voorzien van uitgebreide annotaties op grond van Bahá'u'lláh's eigen aanvullingen op de tekst en het werk van Zijn twee uitleggers. Vertalingen in andere talen zullen spoedig volgen.

Voetnoot
1. World Christian Encyclopedia, 1982; Encyclopaedia Britannica, 1992.




DE VOLWASSENWORDING VAN DE MENSHEID

Door de groei van de Bahá'í gemeenschap zijn de leringen van haar Stichter onder de aandacht van een steeds groter wordend publiek gebracht. Tot de veelvuldig aangehaalde onderwerpen behoren de eenheid van het mensdom, de gelijkwaardigheid van man en vrouw en de essentiele harmonie tussen geloof en verstand. Bijzonder vertrouwd is wellicht het fundamentele begrip van de eenheid van alle godsdiensten en het gemeenschappelijke doel van de Profeten die ze geopenbaard hebben.

Bahá'u'lláh's leringen over het evolutionaire proces verschaffen een bruikbare context voor het begrijpen van de Kitáb-i-Aqdas. Het mensdom is, zoals Bahá'u'lláh het beschrijft, niet gedegenereerd vanuit een of andere oervolmaaktheid en is evenmin het produkt van sociaal-economische krachten. Als speerpunt van de evolutie heeft het menselijk bewustzijn latent alle eigenschappen in zich van een Opperwezen wiens essentie voor immer onkenbaar is.

Wat erkend moet worden, zegt Bahá'u'lláh, is dat deze eigenschappen hun ontwikkeling voornamelijk te danken hebben aan de drijvende kracht waarin door heel de geschiedenis heen werd voorzien door opeenvolgende interventies van diezelfde ultieme Werkelijkheid. Het fenomeen van goddelijke Openbaring is een telkens terugkerend verschijnsel, waarmee de zendingen van transcendente figuren als Abraham, Mozes, Zoroaster, Boeddha, Jezus en Mohammed nauw verbonden zijn. Het is zonder begin of einde en een wezenlijk kenmerk van het evolutionaire stelsel, en de uiteindelijke oorzaak van de beschaving van de menselijke natuur.

In de geschriften van Bahá'u'lláh wordt beschreven dat de mensheid thans begint aan haar collectieve volwassenwording en in staat is het hele panorama van haar ontwikkeling als een continuüm te zien. De uitdaging van volwassenheid is dat de volkeren der wereld aanvaarden dat zij een ras zijn en dat zij samen de grondslagen voor een wereldbeschaving leggen. De invloed die dit besef over de gehele wereld oproept is die universele Openbaring van God die was beloofd in alle geschriften uit het verleden der mensheid. Bahá'u'lláh schrijft als Woordvoerder ervan, in de rij goddelijke Boodschappers die teruggaat tot voor het begin van de geschreven geschiedenis.

Met de Kitáb-i-Aqdas is de goddelijke leiding voor het tijdperk van de collectieve volwassenheid van de mensheid begiftigd met een stelsel van wetten, voorschriften en instellingen, dat een wereldgemenebest tot stand kan brengen dat is geordend naar principes van sociale gerechtigheid.

Op een van de laatste pagina's lezen we: "Dit is een Boek dat geworden is tot de Lamp van de Eeuwige voor de wereld en tot Zijn rechte, nimmerafwijkende Pad onder de volkeren der aarde. Zeg: Dit is de Dageraad van goddelijke kennis, indien gij behoort tot hen die begrijpen, en het Dageraadsoord van Gods geboden, indien gij behoort tot degenen die verstaan."

GRONDSLAGEN VOOR EEN MONDIAAL ETHOS

De Kitáb-i-Aqdas verschijnt in een wereld die, sinds de Verlichting religie als het uiteindelijke morele gezag verworpen heeft, zich heeft beziggehouden met een steeds dringender zoeken naar een alternatief standpunt. Thans is duidelijk dat deze poging mislukt is. Noch het deterministische Marxisme, noch het alom verbreide geloof in gelegenheidsethiek of ethiek gegrond op consensus biedt een basis waarop het waardensysteem dat een opkomende mondiale samenleving vereist, kan worden gevestigd.

Bahá'u'lláh bevestigt Gods soevereiniteit als het enige gezag waaraan het morele leven onderworpen is. God bestaat; Hij is de Bron van al wat is; Hij openbaart door Zijn Boodschappers die wetten en beginselen die hoofdzakelijk verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van de menselijke natuur. De autonomie van het individu wordt derhalve niet alleen bepaald door de beperkingen van de natuurlijke wereld waarin hij of zij woont, maar ook door een geestelijk universum dat die wereld te boven gaat en dat overal in haar aanwezig is. "Houdt u aan Zijn verordeningen en geboden", is de raad van de Kitáb-i-Aqdas, "en behoort niet tot hen die, hun ijdele waan en zinloze denkbeelden volgend, zich vastklemmen aan maatstaven die door henzelf zijn vastgesteld, en de maatstaven die door God zijn bepaald achter zich hebben geworpen."

De fundamentele waarden waaromheen alle vroegere samenlevingen zich hebben ingericht worden in de Aqdas geherformuleerd om te voorzien in de behoeften van een planeet die ineengekrompen is tot een enkel vaderland, en van een mensdom dat zich de sterk toegenomen krachten van verstand en inzicht bewust wordt. Er worden nieuwe wetten en begrippen verkondigd die tot doel hebben de menselijke geest te bevrijden van cultureel geconditioneerde reactiepatronen en voeding te geven aan het opkomen van een mondiale beschaving.

De Aqdas is geen systematisch wetboek. Raadgevingen die betrekking hebben op details van het persoonlijk leven of de maatschappelijke praktijk zijn te vinden in passages die de lezer aansporen tot een uitdagende nieuwe opvatting over de menselijke natuur en het doel van de mens. Evgenii Eduardovich Bertels, de negentiende-eeuwse Russische geleerde die als eerste poogde het boek te vertalen, vergeleek de pen waarmee Bahá'u'lláh de Aqdas schreef met een vogel, die zich nu eens hoog verhief op de toppen des hemels, dan weer neerdaalde om de eenvoudigste kwesties over alledaagse noden aan te roeren.

De voorschriften van het boek omvatten zeer uiteenlopende onderwerpen als esthetica, wapenbeheersing, volksgezondheid, strafrecht en de behoefte aan een internationale hulptaal. De onuitroeibare menselijke neiging tot riten wordt gericht op een paar gebieden van het persoonlijk leven. Diverse verboden die een erfenis zijn van vroegere religieuze tradities worden ingetrokken en de deur naar de opkomst van een beroepsgeestelijkheid is definitief gesloten. De belangrijkste onderwerpen die in de Aqdas worden genoemd zijn evenwel die grote thema's die zowel in alle geschriften van Bahá'u'lláh als in de hedendaagse maatschappij de meeste aandacht krijgen: gerechtigheid, regering, de wet, vrijheid, geloof, onderwijs en opvoeding, het gezin en de bevordering van de beschaving.

GERECHTIGHEID

Op haar lange reis vanuit de barbaarsheid is de mensheid door alle eeuwen heen gesteund door de belofte - vervat in de geschriften van alle grote religies - dat er eens een tijdperk van gerechtigheid zou komen. Het centrale thema van Bahá'u'lláh's geschriften is dat we er getuige van zijn dat deze tijd nu aanbreekt. Door ontberingen en lijden worden de volkeren der wereld gezuiverd van anachronistische gewoonten en houdingen en worden zij bewust gemaakt van de mogelijkheden die hun gemeenschappelijk menszijn biedt. Zij worden erop voorbereid zowel hun eigen eenheid als hun uiteindelijke afhankelijkheid van de gerechtigheid van een liefdevolle en onfeilbare Schepper te aanvaarden.

Bahá'u'lláh beschouwt gerechtigheid als de hoeksteen van de komende mondiale beschaving. Ze is het noodzakelijke middel voor de integratie van de verschillende volken en gemeenschappen op aarde. In Bahá'u'lláh's geschriften staat: "Het doel van gerechtigheid is de komst van eenheid onder de mensen."

Liefde, barmhartigheid en vergevensgezindheid zijn onder meer de eigenschappen die mensen in hun onderlinge persoonlijke relaties moeten kenmerken; het geleidelijk cultiveren van een dergelijke weerklank in de menselijke aard is steeds een van de belangrijkste doelen van de opeenvolgende openbaringen van de goddelijke wil geweest. Willen deze eigenschappen echter tot bloei komen als de hoofdkenmerken van het menselijk leven, dan moet ieder lid van de samenleving en iedere groep erop kunnen vertrouwen dat hij of zij wordt beschermd door maatstaven die op allen gelijkelijk van toepassing zijn.

De opvattingen, wetten en principes die in de Kitáb-i-Aqdas worden verkondigd hebben tot doel te voorzien in het geestelijke fundament van deze garantie. Het boek vertegenwoordigt, in zijn eigen woorden: "de nimmerfalende Waag in de hand van God, waarop allen die in de hemelen en allen die op aarde zijn, worden gewogen.... Hierdoor zijn de armen verrijkt, de geleerden verlicht en de zoekers in staat gesteld op te stijgen naar Gods tegenwoordigheid."

REGERING

De Aqdas herhaalt Bahá'u'lláh's bekrachtiging van het principe van democratische en constitutionele regering dat in een aantal van Zijn geschriften naar voren wordt gebracht. In de voorschriften van de Aqdas wordt de staat beschouwd als Gods dienaar en als een instrument dat de rechten van alle leden van de samenleving veilig stelt.

Verscheidene passages van het boek verwijzen naar vorsten uit de negentiende eeuw. Zij worden ervoor gewaarschuwd dat de bestuurders van de menselijke samenleving door historische processen die zij niet kunnen beheersen, gedwongen zullen worden te erkennen dat zij in wezen "vazallen" van God zijn die verantwoording verschuldigd zijn over de macht die zij uitoefenen.

Deze passages kunnen het best naar waarde worden geschat in de context van een groter geheel van belangrijke geschriften die aan deze zelfde vorsten zijn gericht. Daarin benadrukt Bahá'u'lláh dat de ware "rijkdommen" van ieder land zijn bewoners zijn. Regeringen worden ervoor gewaarschuwd "geen mens die een beroep op u doet en zich onder uw bescherming stelt, onrechtvaardig te bejegenen"; zij worden opgeroepen te erkennen dat "de armen het pand van God in uw midden" zijn; de groeiende druk van algemene belastingen wordt bestempeld als "volkomen en grovelijk onrechtvaardig"; zou een regering tot de aanval overgaan, dan worden alle andere opgeroepen tegen hem op te staan, "want dit is niet anders dan onmiskenbare gerechtigheid".

Tegen deze achtergrond vermaant de Kitáb-i-Aqdas de leidende figuren in de samenleving de rechten van de hulpbehoevenden en minder bevoorrechten te beschermen. Regeringen worden niet alleen opgeroepen "de terneergeslagene op te richten met rechtvaardige hand" maar hebben ook het morele recht en de plicht "de onderdrukker" die verantwoordelijk is voor zulke misstanden "te verbrijzelen met de roede der geboden van Uw Heer".

DE WET

Naarmate de Westerse beschaving zich verder verspreidde werd de oorspronkelijke metafysische verankering van haar wettelijke bepalingen losgelaten. Het gevolg daarvan was dat de bemoeienissen van de wet zich voornamelijk zijn gaan toespitsen op taken als het verhinderen van misdaad en het regelen van geschillen. In de praktijk is zelfs deze betrekkelijk bescheiden intentie met het snel toenemend maatschappelijk verval gestaag verzwakt. De gedragswetenschappen, hoe waardevol ook, zijn hun aanvankelijke belofte als toereikende bron van verlichting niet nagekomen.

De gedetailleerde uitwerking en volledige codificatie van de door Bahá'u'lláh geopenbaarde goddelijke wet is een taak voor het nageslacht, en veel toepassingen voorzien maatschappelijke omstandigheden die pas in de verre toekomst zullen ontstaan. Het wezenlijke karakter ervan is evenwel reeds zichtbaar. De Kitáb-i-Aqdas bevestigt zowel de morele verantwoordelijkheid die de mens heeft voor zijn daden als het recht van de maatschappij de hand te houden aan die wetten die zijn ingesteld ter handhaving van het algemeen welzijn: "Hoedt u ervoor dat u uit mededogen verzuimt de verordeningen van Gods religie uit te voeren; doet hetgeen u is bevolen door Hem Die meedogend en barmhartig is".

Het fundamentele doel van de goddelijke geboden, met of zonder wettelijke sancties, is de rationele ziel bewust te maken van haar eigen ware aard en haar latente krachten. Het Boek van God is zo de "bezieler der mensheid", de "bron van ware gelukzaligheid". Als we het beschouwen met de ogen van de geest, is het "Gods milddadigheid". "Overweegt de barmhartigheid van God en Zijn gaven", raadt de Aqdas aan, "Hij schrijft u voor hetgeen heilzaam voor u is, ofschoon Hij het zeer goed kan stellen zonder zijn schepselen".

VRIJHEID

Een van de voornaamste dilemma's van de Westerse beschaving is de behoefte van de samenleving een duidelijke lijn te trekken tussen vrijheid en losbandigheid. Burgerlijke en andere wettelijke rechten van de mens worden gebruikt ter rechtvaardiging van de expressie van bijna elke menselijke impuls. Hoogstens is de geaccepteerde grens van iemands persoonlijke rechten het punt waarop deze aanspraken inbreuk maken op de rechten van anderen.

Een dergelijke maatstaf, zelfs al zou die kunnen worden bereikt, veronderstelt een mensheid die op de meeste gebieden waarin morele beslissingen worden genomen kan bepalen welk gedrag haar werkelijke behoeften dient. Zo worden dikwijls vergelijkingen gemaakt tussen de verschillende gebieden van het wetenschappelijk handelen, met als implicatie dat er objectieve maatstaven bestaan om een redelijke mate van consensus te bereiken over het bevorderen van het menselijk welzijn.

Maar van de wetenschap wordt algemeen erkend dat ze amoreel is, en de culturele opvattingen der mensheid lopen sterk uiteen. In de geschriften van Bahá'u'lláh vinden we opnieuw Zijn fundamentele uitspraak dat moreel inzicht en morele samenhang alleen verschijnen als een geschenk van die Godheid die "verkoos .. de mens te onderscheiden door hem het unieke vermogen te verlenen Hem te kennen en lief te hebben - een vermogen dat beschouwd moet worden als de bezielende kracht ... en de grondslag van de gehele schepping".

Het is in dit perspectief dat de Kitáb-i-Aqdas sterk de pogingen veroordeelt die een beroep doen op "vrijheid" ter rechtvaardiging van gedrag dat "maakt dat de mens de grenzen van welvoeglijkheid overschrijdt", gedrag, dat "hem verlaagt tot het peil van ontaarding en goddeloosheid".

GELOOF

Bahá'u'lláh zegt dat Gods Openbaring voor het tijdperk van de collectieve volwassenheid van de mensheid de verschillende uit voorbije tijden overgenomen sectarische systemen te boven gaat. Daar er maar een ultieme Werkelijkheid is en maar een mensheid die onze planeet bewoont, is hun relatie altijd een en ononderbroken geweest. Het hoofddoel van Gods Boodschappers was niet verschillende godsdiensten te brengen, maar stap voor stap een groter scala aan capaciteiten in het menselijk bewustzijn en de menselijke samenleving te ontsluiten.

In een commentaar dat betrekking heeft op de Kitáb-i-Aqdas verklaart Bahá'u'lláh: "De Profeten en Uitverkorenen hebben allen de opdracht van de ene ware God ... de bomen van het menselijk bestaan te verzorgen met de levende wateren van oprechtheid en begrip, opdat uit hen moge voortkomen hetgeen God in hun diepste innerlijk heeft gelegd". Het onderzoeken van de waarheid is derhalve een recht en een verantwoordelijkheid van het individuele geweten. Geen persoon of instelling kan er aanspraak op maken het gezag te bezitten geloof of eensluidende meningen af te dwingen.

In deze geest dringt de Aqdas erop aan: "Verkeer met alle religies in vriendschap en eendracht, opdat zij door u de zoete geur van God mogen inademen", en: "Hoedt u opdat niemand u weerhoudt van Hem Die de Bezitter aller namen is". De krachtige waarschuwing aan de geestelijkheid en de theologen van 's werelds verschillende religieuze tradities moet ook in dit perspectief worden gezien: "Meet niet het Boek van God naar de u bekende en gangbare maatstaven, want dit Boek is de nimmerfalende Waag onder de mensen".

OPVOEDING EN ONDERWIJS

De geschriften van Bahá'u'lláh verklaren dat onderwijs ieders recht en plicht is, van vrouwen evenzeer als van mannen. "Kennis vormt de vleugelen van het wezen van de mens en is als een ladder waarlangs hij omhoog stijgt. Allen zijn verplicht kennis te vergaren". Hij zegt dat er een tijdperk aangebroken is waarin "de geheimen der aarde zijn blootgelegd" en dat de exploratie ervan in een geest van dienstbaarheid aan de mensheid een daad van aanbidding is.

Het belangrijkste doel van onderwijs is het ontdekken en ontwikkelen van de zedelijke vermogens die latent in de menselijke natuur aanwezig zijn. Als gevolg van de universele Openbaring van God "roert zich in dit tijdperk een nieuw leven in alle volkeren der aarde." Een revolutie op het gebied van informatie, kunst en technologie is in beweging gezet, en zal hen die leren te functioneren als morele wezens en die het ideaal van wereldeenheid zijn toegewijd, zeer tot voordeel strekken. Door het verwerven van kennis en niet door privileges op grond van geslacht, ras of rijkdom zullen de volkeren der wereld in toenemende mate werkelijk krachtig worden.

Dergelijk onderwijs vereist het uitoefenen van zelfdiscipline. De beweegreden die die inspanning mogelijk maakt is liefde voor God. De goddelijke geboden zijn, zegt de Aqdas, niet "slechts een verzameling wetten", maar "de lampen van Mijn liefderijke voorzienigheid voor Mijn dienaren, en de sleutels van Mijn barmhartigheid voor Mijn schepselen".

GEZIN EN FAMILIE

"Gaat een huwelijk aan, o mensen," zegt de Aqdas, "opdat gij iemand zult voortbrengen die melding van Mij zal maken onder Mijn dienaren". Bahá'u'lláh voorziet de terugkomst van het belang van de familie als de norm in de gehele wereld, en verschillende verordeningen van de Aqdas bekrachtigen dit ideaal. Bijvoorbeeld: terwijl de keuze van een huwelijkspartner berust bij de desbetreffende zoon of dochter, is de eis toestemming van de ouders te vragen erop gericht de familie te betrekken bij het welslagen van het huwelijk.

De voorzieningen van de Kitáb-i-Aqdas met betrekking tot het gezin moeten worden gelezen in de context van Bahá'u'lláh's algemene leringen. Hij schrijft: "In Gods ogen zijn vrouwen en mannen gelijkwaardig en zullen zij dat voor altijd zijn". Heden ten dage vereist gerechtigheid dat de maatschappij haar aangelegenheden zo herordent dat ze allen gelijke kansen biedt, ongeacht verschil in sekse. Indien de financiele middelen zo beperkt zijn dat er keuzes moeten worden gemaakt, moet het onderwijs aan meisjes voorrang krijgen boven dat aan jongens.

Dit laatste gebod staat in verband met bepaalde verantwoordelijkheden en eisen die inherent zijn aan de seksuele identiteit. De opvoeding van meisjes is bijzonder belangrijk omdat, alhoewel beide ouders deelhebben aan de opvoeding van de kinderen, de moeders gedurende de eerste jaren een overheersende invloed hebben. Zij zijn de belangrijkste instrumenten in het beschavingsproces.

Op dezelfde manier worden mannen opgeroepen de belangrijkste verantwoordelijkheden voor het financiele welzijn van het gezin op zich te nemen. In een aantal bepalingen van de Aqdas wordt hieraan speciale aandacht geschonken.

DE VOORUITGANG VAN DE BESCHAVING

Een gemeenschappelijk kenmerk van alle grote godsdiensten uit het verleden is de lering dat het leven van de mens tot doel heeft dat de ziel zijn Schepper leert kennen, liefhebben en aanbidden. De geschriften van Bahá'u'lláh over dit thema zijn bijzonder rijk en beeldend. Ze benadrukken echter dat deze innerlijke geestelijke bezieling ieder mens ertoe moet aanzetten op zijn of haar eigen wijze gehoor te geven aan de waarheid dat "Alle mensen zijn geschapen om een immer voortschrijdende beschaving uit te dragen".

Vooralsnog onvoorstelbare talenten ontwaken in mensen van alle rassen en culturen: door hun vermenging zal het karakter van de culturele ervaring geheel veranderen. "Dit is de Dag waarin Gods verhevenste gunsten over de mensen zijn uitgestort. ... Spoedig zal de huidige orde worden opgerold en een nieuwe in haar plaats worden uitgespreid."

Terwijl de volkeren der aarde onontkoombaar tot een enkele mondiale samenleving worden samengetrokken, worden ze uitgedaagd zich te bevrijden van culturele beperkingen en vooroordelen, en Gods boodschap die als enige hun hart en geest kan verenigen te aanvaarden. In de woorden van de Kitáb-i-Aqdas: "O volkeren der aarde! ... Ontdoet u van uw bezittingen en verheft u op de wieken van onthechting boven al het geschapene uit. Aldus gebiedt u de Heer der schepping, Die met een streek van Zijn Pen een ommekeer in de ziel van de mensheid heeft teweeggebracht".




De Kitáb-i-Aqdas en de Bahá'í gemeenschap

Bahá'u'lláh zegt: "De aarde is slechts een land, waarvan alle mensen de burgers zijn". Heden ten dage komen Zijn leringen tot uitdrukking in het leven van een verenigde wereldomvattende gemeenschap waarin de gehele verscheidenheid van de mensheid vertegenwoordigd is, en die gevestigd is in ieder deel van de wereld. Vooral de bereikte resultaten op gebieden als rassenintegratie, de gelijkwaardigheid van man en vrouw en de bevordering van het onderwijs zijn opmerkelijk.

Het onderscheidende kenmerk van het Bahá'í Geloof is evenwel het Bestuursstelsel waarmee de Stichter het begiftigd heeft. Werkend volgens het door Bahá'u'lláh geleerde principe van beraadslaging wordt de gemeenschap bestuurd door democratisch gekozen raden op plaatselijk, nationaal en internationaal niveau. Het Geloof kent geen geestelijkheid. De activiteiten worden uitsluitend bekostigd door de financiele bijdragen van de geregistreerde leden.

Het stelsel is gebaseerd op uitdrukkelijke voorzieningen van de Kitáb-i-Aqdas: "De Heer heeft beschikt dat in iedere stad een Huis van Gerechtigheid wordt opgericht ... Het betaamt hun [de leden] de vertrouwelingen te zijn van de Barmhartige onder de mensen en zichzelf te zien als de behoeders die door God zijn aangesteld voor allen die op aarde wonen".

Bahá'u'lláh heeft het internationale bestuursorgaan, het Universele Huis van Gerechtigheid, de functie toevertrouwd te beslissen in alle aangelegenheden die niet uitdrukkelijk in de Tekst zelf zijn geopenbaard. Op deze wijze heeft Hij verzekerd dat tot de komst van de volgende Manifestatie over duizend jaar of langer, de Wereldorde die Hij heeft gevestigd zal zijn toegerust met een wetgevend gezag dat gelijke tred kan houden met de behoeften van een snel veranderende wereld.

Bahá'u'lláh zegt dat de nieuwe structuur van de maatschappij die door Hem is ingesteld zich zal ontvouwen op dezelfde geleidelijke en onverbiddelijke wijze die alle verschijnselen van een evolutionair proces kenmerkt: "Beschouwt de zon. Hoe zwak zijn zijn stralen op het ogenblik dat hij boven de horizon verrijst. Hoe geleidelijk zijn warmte en kracht toenemen naarmate hij het zenit nadert, middelerwijl al het geschapene in staat stellend om zich aan te passen aan de toenemende sterkte van zijn licht".

Holy-Writings.com v2.7 (213613) © 2005 - 2021 Emanuel V. Towfigh & Peter Hoerster | Imprint | Change Interface Language: DE EN