SEKTE of OPENBARINGSRELIGIE
Een plaatsbepaling van het Bahá'í-geloof binnen de godsdienstwetenschap
Inhoud
Copyright
* Een plaatsbepaling van het Bahá'í-geloof binnen de godsdienstwetenschap
* Over het begrip sekte
* De begrippen 'sekte' en 'kerk' in de godsdienstsociologie
* Criteria van de sekte
* Is de Bahá'í-religie een sekte?
* De Bahá'í-religie volgens het oordeel van de vergelijkende godsdienstwetenschap
* Literatuur
De auteur: UDO SCHAEFER, geboren in 1926, studeerde muziekwetenschap, oude talen en letteren en rechten aan de universiteiten van Mainz en Heidelberg. In 1957 is hij gepromoveerd op een studie over het statutaire Bahá'í-recht. Sedert 1958 werkt hij bij het ministerie van Justitie in Baden-Württemberg, Bondsrepubliek Duitsland.
Oorspronkelijke titel: Sekte oder Offenbarungsreligion?
Bahá'í Verlag Gmbh. D 6238 Hofheim-Langenhain
ISBN 3-87037-134-x
Nederlandse vertaling met toestemming van de Duitse uitgever - onder toezicht van de Nationale Geestelijke Raad van de bahá'ís van Nederland.
eerste druk 1984
electronische uitgave 1999
CIP-GEGEVENS
Schaeffer, Udo
Sekte of openbaringsreligie? : een plaatbepling van het Bahá'í geloof binnen de godsdienstwetenshap / Udo Schaeffer ; [vert. uit het Duits]. - Den Haag : Stichting Bahá'í Literatuur
Vert. van: Sekte oder Offenbarungsreligion? -
Hofheim-Langenhain : Bahá'í Verlag, 1982.
ISBN 90-70765-21-7
SISO 289 UDC 298.8
Trefw.: Bahá'í
(c) 1984, 1999 Stichting Bahá'í Literatuur, Den Haag. Alle rechten voorbehouden.
Een plaatsbepaling van het Bahá'í-geloof binnen de godsdienstwetenschap
Onze moderne maatschappij laat tegenover de religie een eigenaardig gespleten houding zien. Aan de ene kant heeft de geest van het rationalisme grotendeels zijn stempel op de maatschappij gedrukt: ze is a-religieus, seculair geworden. De rivier van het doorleefde geloof is opgedroogd, het massaal afvallig worden van het geloof is, zoals Nietzsche dit zo duidelijk heeft voorzien, de meest in het oog lopende gebeurtenis van de moderne geschiedenis. Aan de andere kant zien we ons door de zinloosheid, die het rationalisme, de wetenschap en de techniek hebben achtergelaten, geplaatst tegenover een nieuw verlangen naar geestelijke waarden, naar religieuze vormen en symbolen. Daarnaast heeft het verlangen naar geestelijke waarden, naar 'alternatieve' levensvormen ook de religie in het vizier gekregen. De overgeleverde vormen van de geïnstitutionaliseerde religie worden door veel jonge mensen als onbevredigend, historisch belast, ervaren. De blik is gericht op het aanbod van nieuwe 'verlossers', waarvan er vandaag de dag verwarrend veel zijn. Gedeeltelijk zijn het zeer eigenaardige, zonderlinge voortbrengels, die aanhangers vinden en vaak snel weer uit de mode raken. Dat onder de dekmantel van religie ook zeer materiële doelen beoogd worden, is sinds het gebeuren in Guyana algemeen bekend en voorwerp van wetenschappelijke onderzoekingen1.
Voor de buitenstaander lijkt de bahá'í-religie tot dit aanbod van nieuwe 'verlossers' te behoren. Natuurlijk is ze een alternatief met betrekking tot de overgeleverde religies. Maar ze is niet één van die modeverschijnselen, die snel op de markt kwamen, om ongestilde geloofsverlangens te bevredigen. Haar geschiedenis gaat terug naar het midden van de 19e eeuw. In Iran ontstaan, heeft ze vandaag de dag in bijna alle landen van de wereld vaste voet gekregen. In het land van oorsprong zijn de bahá'ís verreweg de grootste religieuze minderheid. Door de hevige vervolgingen, waaraan ze daar tegenwoordig in de islamitische republiek blootgesteld zijn, zijn de bahá'ís, waarvan het aantal in de westerse wereld nog relatief klein is, ook hier steeds meer door de krantekoppen bekend geworden2.
Daarbij wordt de bahá'í-religie meestal als 'religie', soms echter ook als 'sekte' aangeduid.
Het Bahá'í-geloof beschouwt zichzelf als openbaringsreligie, als een oorspronkelijke instelling van God door Zijn Profeet Bahá'u'lláh3.
Wil men met betrekking tot de bewering, dat de bahá'í-religie een oorspronkelijke religie en geen sekte is, een godsdienstwetenschappelijke verklaring geven, dan is dit niet met een paar woorden gedaan. Het antwoord brengt ons midden in de problematiek van de theologisch-godsdienstwetenschappelijke begripswereld.
Noten
1. vlg. Manfred Müller-Küppers/Friedrich Specht, Neue Jugend-'religionen', Göttingen-Zürich 1979; documentatie over de invloeden van de jeugdreligies op jongeren in op zichzelf staande gevallen, uitgegeven door de Arbeitsgemeinschaft der Elterninitiativen, Bonn 1978
2. Het Europese Parlement heeft in de resoluties van 19 september 1980 en 10 april 1981 de executies, deportaties en veelvuldige onderdrukkingsmaatregelen aan de kaak gesteld en veroordeeld. Ook de duitse Bondsdag heeft in zijn zitting van 25 juni 1981 (drukwerk 9/614,zittingsprotokol blz. 2697) de schending van de mensenrechten tegenover de bahá'ís veroordeeld, de iraanse regering verzocht, de bahá'ís officieel te erkennen en de beschermiong te geven, waar zij volgens de conventies van de VN over de mensenrechten recht op hebben, en de ministers van buitenlandse zaken van de Europese Gemeenschap verzocht, bij de iraanse overheid een bezwaarschrift in te dienen. Vergelijk daartoe ook de documentatie over de vervolgingen van de bahá'ís in Iran, welke uitgegeven is door de Nationale Geestelijke Raad van de bahá'ís van Nederland
3. Literatuur over de geschiedenis van de bahá'í-religie: Shoghi Effendi, God Schrijdt Voorbij, Den Haag; Hasan Balyuzi, Bahá'u'lláh. The King of Glory, Oxford 1980; idem, 'Abdu'l Bahá. The Center of the Covenant of Bahá'u'lláh, London 1971; idem, The Báb. The Herald of the Days, Oxford 1973. Literatuur over de lezingen: J.E. Esslemont, Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, 2e druk, Den Haag 1978; John Huddleston, The Earth is but one Country, London 1976; John Ferraby, All Things Made New. A comprehensive Outline of the Bahá'í Faith, London 1975; Huschmand Sabet, Der gespaltene Himmel, Stuttgart 1967; Fereydun Vahman, Het Bahá'í-geloof in TRE Theologische Realenzyklopädie, uitgegeven door Walter de Gruyter Verlag, Berlin-New York, deel V; Udo Schaefer, Der Bahá'í in der modernen Welt. Strukturen eines neuen Glaubens, 2e druk, Hofheim-Langenhain 1981.
Over het begrip sekte
Er zijn maar weinig begrippen, die in de volkstaal zo sterk afwijken van het wetenschappelijk-terminologisch gebruik als het begrip sekte. De godsdienstwetenschappelijke leek heeft er weinig moeite mee: voor hem zijn sekten geloofsgemeenschappen die niet onder de grote kerken en de wereldreligies vallen, vooral wanneer het aantal aanhangers daarvan relatief klein is. Degenen, voor wie dit predikaat - terecht of onterecht - bedacht wordt, wijzen het, zoals de ervaring leert, zonder uitzondering verontwaardigd van de hand om 'sekte' genoemd te worden. Zou het uitsluitend op het eigen sociologische begrip van de geloofsgemeenschappen aankomen, dan zouden er helemaal geen sekten zijn. De emotioneel geladen afweer heeft als reden, dat het woord 'sekte' geen zakelijk-neutraal, oordeelsvrij begrip is, maar een overvloed van historische belastingen in zich draagt en afkeurend begrepen wordt. Dit blijkt nog meer bij afleidingen als 'sektariër' en 'sektarisch', die ondubbelzinnig negatieve associaties provoceren en alleen polemisch, lasterlijk gebruikt worden.
Het begrip 'sekte'4, oorspronkelijk een oordeelsvrije aanduiding van politieke, filosofische en religieuze op zichzelf staande groeperingen, werd al in de vroegchristelijke tijd polemisch gebruikt. Aanvankelijk werd de christelijke gemeenschap zelf door de Joden een sekte genoemd. De Handelingen der Apostelen5 bericht, hoe de hogepriester Ananias de apostel Paulus bij de romeinse stadhouder aanklaagt en hem een "pest", iemand die "oproer verwekt" en een "voorstander van de sekte der Nazarenen" noemt. De Christengemeenschap werd dus als een ketterse richting binnen het Jodendom gezien. In de brieven van Paulus6 wordt het begrip sekte7 duidelijk negatief gebruikt. Hier al vindt men de betekenis, die het begrip secta in de loop van zijn geschiedenis heeft aangenomen: valse leer, afscheiding van de gemeenschap. Door Luther is het begrip in de duitse taal terechtgekomen, tot het door het taalgebruik van de godsdienstwetenschap werd overgenomen. Kurt Hutten wijst er terecht op, dat het begrip zo beladen is, dat men er op zich goed aan zou doen, dit door een ander woord te vervangen, dat "geen historische hypotheek met zich voortsleept".8 Het dilemma is, dat het woord onontbeerlijk is, omdat het ondertussen een godsdienstwetenschappelijk vakbegrip is geworden, dat bepaalde, door de moderne godsdienstsociologie opgestelde criteria signaleert. Uiteindelijk heeft het onwetenschappelijke gebruik van het woord 'sekte' gewoon tot een begripsverandering geleid, omdat in de laatste tijd religieuze of pseudo-religieuze gemeenschappen, die zich om een levende goeroe scharen zoals bijvoorbeeld de Jim-Jones-gemeenschap in Guyana of de zogenaamde jeugd-'religies', als sekte worden aangeduid, ofschoon deze tegen de achtergrond van hun structuur "culten" 9 zijn, die zich godsdienstfenomenologisch en godsdienstsociologisch onderscheiden van de sekten. Dat het opnemen van dergelijke fenomenen in het alledaagse taalgebruik het begrip sekte nog meer belast, ligt voor de hand.
Hier blijkt, dat voor het algemene taalgebruik slechts één ding beslissend is: het aantal aanhangers. Hoe ondeugdelijk evenwel dit criterium is, toont de volgende overweging: Het Christendom was in het begin een "kleine kudde"10 en werd, zoals al eerder vermeld, in het Romeinse Rijk aanvankelijk als aparte richting binnen het Jodendom gezien en veracht. Was het Christendom nu eerst een sekte en is het langzamerhand een 'religie' geworden? Kan een sekte eigenlijk wel een religie worden? Wanneer, zoals we dadelijk zullen zien, een wezenlijk kenmerk van de sekte haar deelkarakter is, terwijl de openbaringsreligies in hun vorm universalistisch zijn, dan moeten we deze vraag ontkennend beantwoorden. Uit het particuliere ontstaat niet het omvattende, wel echter uit het omvattende het particuliere11. In het Christendom was juist dat, wat het later werd, t.w. een universele religie, entelechisch vastgelegd. Tot slot blijft het de vraag, of het zinvol is, zulke verschillende fenomenen als bijvoorbeeld de Jim-Jones-gemeenschap, de transcedente meditatie of de wahhabieten van Saoedi-Arabië met hetzelfde begrip op één hoop te gooien.
Noten
4. van het latijnse woord secta (gedragslijn, partij, school) terug
5. 24:1 e.v., 14
6. 1 Kor. 11:19; vgl. ook 2 Petrus 1 e.v.
7. grieks: hairésis
8. Seher, Grübler, Enthusiasten, blz. 5
9. nadere gegevens hierover in hoofdstuk: criteria van de sekte
10. Lucas 12::32
11. wat Peter Smith ontkent(vgl.opm. 24
De begrippen 'sekte' en 'kerk' in de godsdienstsociologie
De godsdienstsociologie12 heeft voor het begrip sekte criteria verkregen, die het mogelijk maken, de 'sekte' van andere sociologische verschijningsvormen van religiueze gemeenschappen - van kerk en cultus - af te grenzen. Daarbij moet men echter beseffen, dat het milieu, waaruit dit begripsapparaat is voortgekomen, het westerse Christendom in zijn specifieke sociologische vormen is. De godsdienstwetenschappelijke definitie van het begrip 'sekte' komt voort uit het tegenover-elkaar-stellen van kerk en sekte13, dat laat zien, hoe zeer de sociologische verschijningsvormen van het Christendom daarbij van invloed zijn geweest.14
De interculturele vertaling van deze begrippen is problematisch. Alleen al terminologisch gezien kan het begrip kerk niet voor georganiseerde niet-christelijke gemeenschappen worden gebruikt15, want zowel met betrekking tot het leerstelsel als ook met betrekking tot het rechtsbegrip van de kerk geldt, dat Christus daarin de centrale figuur is16. Een eliminatie van het kenmerk 'christelijk' is niet mogelijk, omdat eerst dit het begrip kerk heeft geconstitueerd17. Het is daarom terminologisch al uitgesloten, de wettelijk georganiseerde Bahá'í wereldgemeenschap bijvoorbeeld 'Bahá'í-kerk' te noemen of van 'verkerkelijking' te spreken18, nog afgezien daarvan, dat de gemeenschap van Bahá'u'lláh, welke een geloofs- en rechtsgemeenschap is, zich in haar wezen en structuur fundamenteel onderscheidt van het type 'kerk'.
Een constitutief element van het wezen der kerk is dat zij het karakter van een sociale instelling heeft. De kerk is volgens eigen begrip een sacramentale genade-instelling. Tot haar organisatie behoren de sacramenten als wezenlijke instrumenten van de genadebemiddeling. De kerk weet zich in het bezit van een objektieve genadeschat, waarover haar ambtsdragers, de priesters, objektief19 beschikken. Het priesterschap is daarom immanent aan de kerk. Het verkondigen van het Woord en de bediening der sacramenten zijn de componenten, die het wezen van de kerk uitmaken: "Waar het Woord en het sacrament is, daar is de kerk als instelling"20. In de Bahá'í-gemeenschap bestaat wel de verkondiging van het Woord, maar geen bediening der sacramenten, omdat er geen objektieve genademiddelen zijn en het priesterschap niet bestaat. De Bahá'í-gemeenschap is geen supernaturalistische genade-instelling21. Daarom ook moeten de door de godsdienstsociologie ter beschikking gestelde criteria van het begrip sekte ten aanzien van hun historische afhankelijkheid met voorzichtigheid gebruikt worden. Opmerkelijk is in dit verband het voorstel van Joachim Matthes, om "alle bijzondere godsdienstsociologische begripsvormingen te vermijden", omdat "een godsdienstsociologie alleen als sociologie van het Christendom mogelijk is".22 Nochtans bestaan er voor het begrip sekte geen andere mogelijkheden. Zoals al aan het begin is opgemerkt, kan men het gebruik ervan bij de plaatsbepaling van religiueze groeperingen binnen de godsdienstwetenschap niet opgeven.
Daar komt nog één ding bij: Een objektieve en begrijpelijke bespreking is, zonder daarin de theologische uitspraken en het theologisch eigen begrip23 van de aanwezige geloofsgemeenschap te betrekken, niet mogelijk. Bedoeld wordt niet de sociologische eigen interpretatie, maar het geloofsbewustzijn, het eigen begrip over de aanwezige leer. Enkel en alleen de aanspraak tot de ene of de andere categorie (kerk, sekte, religie) te behoren is, zoals al naar voren gebracht, irrelevant; niet daarentegen de uitspraken van de leer over de oorzaak van het ontstaan en het doel van de aanwezige gemeenschap. Het is van beslissende betekenis, of de geloofsgemeenschap zich binnen de religie ziet, die aan haar ten grondslag ligt, of ze bijvoorbeeld met de aanspraak op reformatie van deze religie, op terugkeer naar haar ware, onvervalste leer naar voren komt, of dat ze zich beroept op een nieuwe, het oude Verbond vernieuwende Godsopenbaring, en daarmee de navelstreng die haar met de 'moederreligie' verbond, doorgesneden heeft. Dat de aanspraak op de Waarheid buiten het wetenschappelijke onderzoek moet blijven, is vanzelfsprekend; deze is voor de wetenschappelijke kennis ontoegankelijk.
Daarmee wordt duidelijk, dat enkel met de beschrijving van sociologische structuren en van de aanwezige sociologische verschijningsvormen niemand geholpen is. Zo'n methode ontkent, dat een geloofsgemeenschap zich niet in empirisch grijpbare uitingen laat uiteenzetten. Dit geldt des te meer voor een jonge religie, waarvan de structuren vaak pas in de kiem zichbaar maken, wat haar wezenlijke opzet is.24 De ervaring, dat "cognitieve minderheden"25, kleine gemeenschappen er voor de buitenstaanders vaak 'sektarisch' uitzien zegt nog niets over het wezen van een geloofsgemeenschap.26
Noten
12. De basiswerken stammen van Ernst Troeltsch, Die Soziallehren der christlichen Kirchen und Gruppen, Tübingen 1912; Max Weber, Die protestantische Ethik I, 3de druk Hamburg 1973, blz. 348-357 en Gustav Mensching, Soziologie der Religion, 2de druk Bonn 1968
13. Zie vooral Max Weber, Die protestantische Ethik, Bd I blz. 348 e.v.; Bryan R. Wilson, Eine Analyse der Sektenentwicklung, in: Friedrich Fürstenberg/Ingo Mörth, Religionssoziologie, in: René König (uitg.) Handbuch der empirischen Sozialforschung, blz. 25 e.v.
14. Ook Kurt Rudolph benadrukt de "typisch europees christelijke bestempeling" van het begrip sekte, "namelijk de op het wettelijk institutoinele kerkbegrip georiënteerde bepaling van wat 'sekte' en 'sektarisme' inhouden"(Wesen und Struktur der Sekte, blz. 243)
15. Ten onrechte spreken godsdienstwetenschappers van de joodse, taoistische, confucianistische, gele, boeddhitische, lamaïstische (Gustav Mensching, Sociologie der Religion, blz. 251 e.v.: Günter Schulemann. Die Geschichte der Dalai Lamas, blz. 78), zoroastische (Joachim Wach, Religionsoziologie, blz. 164), egyptische (Walter Otto, Priester und Tempel im hellenistischen Ägypten, Bd. II blz. 281 e.v.) of zelfs islamitische (Ignaz Goldziher, Vorlesungen über den Islam, blz. 215) kerk, wanneer men de wettelijk georganiseerde gelovigen van deze religies bedoelt.
16. "De kerk is het genootschap, dat berust op een christelijke geloofsbelijdenis" definieert Rudolf Sohm (Kirchenrecht Bd. II, blz. 12)
17. Meer hierover in mijn dissertatie, Die Grundlagen der Verwaltungsordnung der Bahá'í, blz. 82-85 met verdere literatuurverwijzingen.
18. Zie bijvoorbeeld Kurt Hutten, Seher, Grübler, Enthusiasten, blz. 319 en Gerhard Rosenkranz, Die Bahá'í, blz. 56
19. Ex opere operato (Uitdrukking van de katholieke theologie daarvoor, dat een sacrament onafhankelijk van de betrokken personen alleen door de juiste voltrekking werkzaam is;noot van de vertaler
20. Ernst Troeltsch, Die Soziallehren der christlichen Kerchen und Gruppen, blz. 449
21. Vgl. Udo Schaefer, (literatuurlijst), blz. 114-120
22. Religion und Gesellschaft, blz. 117
23. Zie ook Rainer Flasche, Die Religion der Einheit und Selbstverwirklichung der Menschheit, blz. 188; Joachim Wach, Religionssoziologie, blz. 122; Kurt Rudolph, Wesen und Struktur der Sekte, blz. 249
24. Wanneer dit niet in ogenschouw genomen wordt, dan komt men tot zulke eigenaardige uitkomsten als die van Peter Smith, die de Bahá'í-gemeenschappen van Iran als 'kerkachtig' en die van het Westen als 'sekteachtig' aanduidt: een gevolg van het positivistische wetenschapsbegrip, dat alleen de op de voorgrond staande verschijning ziet en de vraag naar het wezen - dat voor één en dezelfde zaak niet verschillend kan zijn - principieel buiten beschouwing laat (Motif Research, Peter Berger and the Bahá'í Faith, in Religion, Vol.VIII, 1978, blz. 210-234)
25. Vlg. daartoe Peter L. Berger, Auf den Spuren der Engel, blz. 21 e.v.
26. Het uiterlijke verschijningsbeeld van de vroegere westerse Bahá'í-gemeenschappen in het begin van deze eeuw had zeker veelal sektarische trekken. Deze werden of worden echter in de loop van het groeiproces van de leer en de gemeenschap overwonnen.
Criteria van de sekte
1. Het meest opvallende criterium van de sekte is haar particularistische hoofdkenmerk, het "deelkarakter van de religieuze gemeenschap en haar dogmatische grondbeginselen".27 De 'sekte' bestaat alleen als deel van een gesloten geheel. Er zijn joodse, christelijke, islamitische, boeddhistische sekten, maar er bestaat geen 'sekte' op zich. Alleen al daarom kan men het begrip sekte niet gebruiken voor religieuze gemeenschappen, die zichzelf zien als een gesloten geheel en niet als een bijzondere richting van een al bestaande religie. Het Boeddhisme is geen sekte van het Hindoeïsme, ook al is dit eruit voortgekomen; het Christendom geen sekte van het Jodendom. Beide religies hebben hun eigen Middelpunt. Aan de andere kant echter vallen ook die fenomenen niet onder het begrip sekte, die men echte 'culten' noemt, en waartoe een groot gedeelte van de eerder genoemde pseudo-religieuze gemeenschappen te rekenen valt.
2. De grondtendens van de sekte is reformatorisch. Haar blik is gericht op het verleden, op de oorsprong van de religie, waar zij deel van uitmaakt, op de zuivere leer van de beginperiode, op de bronnen van de openbaring. Alle christelijke sekten hebben de gemeenschappelijke aanspraak, dat zij het ware, zuivere, levendige christendom representeren.28 Alle islamitische sekten maken er aanspraak op, naar de door menselijke toevoegingen onvervalste oer-islam. De christelijke adventist, de Jehova's getuige, de babtist, allen steunen op het Nieuwe Testament, zoals voor de islaëlieten, de wahhabieten of de zeydieten de Qur'án de bron is van het geloof en het recht.
3. Alle sekten hebben gemeen, dat bepaalde geloofsgoederen, die in de religie werden aangebracht, maar door de grote gemeenschap werden verwaarloosd, in het middelpunt worden geplaatst en tot de centrale geloofsverklaring worden gemaakt, zoals bijvoorbeeld de gedachte over de genezing, over de opwekking, over de eschatologie, enz.: "De christelijke sekten worden dan ook allemaal daardoor gekarakteriseerd, dat ze afzonderlijke gebeurtenissen uit het evangelie en uit het kerkelijke geloofsgoed, die in de kerk wellicht achter zijn gebleven of door andere teruggedrongen werden, op de voorgrond plaatsen en tot het meestal eenzijdige middelpunt van hun leer en hun gemeenschap maken".29 Dit verplaatsen van het accent geeft de sekte een bepaalde eenzijdigheid en een dikwijls waar te nemen beperktheid in het denken: "De sekten is daarom een bepaalde monomanie eigen, dit tegenover het universalisme van de grote gemeenschap".30
4. Een verder kenmerk van de sekte is het ethisch rigorisme, dat zich vooral manifesteert in een afkeer van de wereld en in een ontkenning van de cultuur:31 "De sekte keert zich ascetisch af van de wereld.32 Ze heeft de tendens om "de sociale orde radikaal af te wijzen en deze afwijzing uit te drukken door zich terug te trekken of door actief te protesteren".33 Bij de sekte is de gemeenschap "het elitaire apparaat, dat de gekwalificeerde scheidt van de niet-gekwalificeerde".34 Max Weber35 noemt als kenmerk van de elitaire exclusiviteit het 'examen rigorosum', waarin bij de toelating onderzoekingen gedaan worden over de levenswandel in het verleden, en de onderlinge controle en vermaningen tussen de sekteleden. De met het aardse leven verbonden gebieden als theater, bioscoop en ballet worden herhaaldelijk van de hand gewezen. Deze houding brengt het bewustzijn tot stand, tot een elitaire minderheid te behoren, als enigen in het bezit van de Waarheid te zijn en dientengevolge voor het dreigende wereldgericht gespaard te worden.
5. Het principe van vrijwilligheid wordt tegenover het dwangkarakter van de kerk als verder wezenlijk kenmerk van de sekte beschouwd. Dit criterium van de 'vrijwilligheid' treft men bij de meeste typeringspogingen aan. Zo eisen de sekten der wederdopers de volwassendoop: Aan het lidmaatschap gaat de persoonlijke beslissing van de enkeling vooraf. Men hoort niet vanaf de geboorte bij de organisatie.36 De gemeenschap is gebaseerd op vrijwilligheid, dit in tegenstelling tot de kerk, waarbij dwang en geboorte een rol spelen.
6. De elitaire exclusiviteit en cultuurvijandigheid van de sekte stemt overeen met haar ontbrekend universalisme. De sekte is een gemeenschap, "die volgens haar zin en wezen noodzakelijk af moet zien van de universaliteit".37 De massa-organisatie is "steeds wereldvormend. De sekte keert zich acsetisch van de wereld af".38
7. Een ander structureel principe van de sekte is de afwijzing van het ambtelijk charisma. Autoriteit wordt meer op grond van persoonlijke, geestelijke begaafdheid en onderscheiding, dus krachtens specifieke charisma's, uitgeoefend, dan op grond van rechtsinstituties. De leiding van de gemeenschap gebeurt bij menige sekte door individuele pseudo-profetische ingevingen van door de Heilige Geest geïnspireerde enkelingen. In plaats van een gerechtelijke orde heerst in de gemeenschap 'pneumatische anarchie'.39 "De typische eredienst van de quakers is een ongeduldig wachten erop, of de Geest Gods op deze dag over één van de gemeenschapsleden zal komen: Deze, wie het ook zij, en alleen deze neemt het woord bij de preek en het gebed".40
8. Alle sekten hebben gemeen, dat hun leersysteem weliswaar duidelijk en ongecompliceerd is, maar georiënteerd is op de theologische basisverklaringen van de godsdienst, waar men zich bij voelt behoren. Dat onderscheidt de sekte van de cultus. De sekte heeft een, hoewel veelal vereenvoudigde, theologie. Kenmerk van de cultus is een minimum hoeveelheid aan theologie. Het zwaartepunt ligt hier op esotorische kennis, riten en magie, op een persoonlijke binding aan een levende goeroe of groep en niet op instituten en geloofsbelijdenis: "Zijn verlangen gaat uit naar het ritueel en de mythe".41 Het meest opvallende kenmerk van de pseudo-religieuze cultus is het achter zich verbranden van alle schepen door de nieuwe ingewijden van deze gemeenschappen. Alle banden met het ouderlijk huis, familie of beroep en vrienden moeten worden opgegeven en door de binding aan een levende leider van de op dat moment bestaande gemeenschap vervangen worden - eisen, die noodlottig werken.42 Rudolpf definieert op basis van deze criteria de sekte als volgt: "Een sekte is een religieuze groep of gemeenschap, die zich in het kader van een stichters-, boek-, openbarings- en belijdenisreligie gevormd heeft; ze doet wat betreft het aantal aanhangers en wat betreft haar verbreiding meestal onder voor de officiële grote gemeenschap ('kerk') en heeft ook ten opzichte van haar wat betreft de leer een bepaald deficiet. Een sekte is kort samengevat godsdienstwetenschappelijk een 'kleine gemeenschap' in tegenstelling tot de heersende 'grote gemeenschap'.43
NOTEN
27. Gustav Mensching, Soziologie der Religion, blz. 238
28. Een aparte plaats nemen de mormonen in, die in hun boek Mormon een openbaringsbron zien. Desondanks zijn de mormonen een aparte richting binnen de christelijke godsdienst. Ze zien zichzelf als "herstelling van de kerk van Jesus Christus"(Kurt Hutten, Seher, Grübler, Enthusiasten, blz. 626)
29. Gustav Mensching, Soziologie der Religion, blz. 239
30. Gustav Mensching, Soziologie der Religion, blz. 239
31. Ernst Troeltsch rekent de cultuurvijandigheid tot het wezen van de sekte (Die Soziallehren der chrislichen Kirchen und Gruppen, blz. 361)
32. Gustav Mensching, Soziologie der Religion, blz. 241
33. Friedrich Fürstenberg/Ingo Mörth, Religionssoziologie, blz. 25
34. Max Weber, Die protestantische Ethik, Bd I, blz. 349
35. idem, blz. 350-352
36. Gustav Mensching, Soziologie der Religion, blz. 241
37. Max Weber, Die protestantische Ethik I, blz. 348; zie ook E. Troeltsch, Die Sozialehren der christlichen Kirchen uns Gruppen, blz. 424; Gustav Mensching, Soziologie der Religion, blz. 239
38. Gustav Mensching, Soziologie der Religion, blz. 241
39. Grieks: pneuma=de Geest Gods. Over het begrip 'pneumatische anarchie' vgl. Hans Barion, Rudolf Sohm und die Grundlegung des Kirchenrechts, blz. 9
40. Max Weber, Die protestantische Ethik I, blz. 353/54; zie ook Friedrich Fürstenberg/Ingo Mörth, Religionssoziologie, blz.25
41. Daniel Bell, Die Zukunft der westlichen Welt, blz. 201
42. Vgl. de onder opm. 1 aangegeven literatuur
43. Wesen und Struktur der Sekte, blz. 253
Is de Bahá'í-religie een sekte?
Wanneer men uitgaat van deze criteria, dan zou de Bahá'í-religie eventueel een sekte van de Islám kunnen zijn, omdat ze afkomstig is uit het islamitische cultuurgebied en op meervoudige wijze verbonden is met de Islám: zowel wat betreft haar geschiedenis, taal terminologie, als ook voor een deel haar theologie. Daarom heeft het vroegere islam-onderzoek het Bahá'í-geloof meestal onder de rubriek 'islamitische sekten' behandeld.44
Dat de bahá'ís het zelf afwijzen hun geloof als 'sekte'op te vatten, is geen reden, om hen van deze benaming uit te sluiten. De Bahá'í-religie is evenwel geen sekte, omdat aan de eerder genoemde criteria niet wordt voldaan: De Bahá'í-religie is wat betreft haar theologie en leer geen aparte richting van de Islám. Volgens haar eigen begrip wil ze geen herstel van de Islám zijn. Ze maakt er veeleer aanspraak op haar oorsprong in een nieuwe Godsopenbaring te hebben. De grondslag van het geloof en van het recht is de Openbaring van Bahá'u'lláh, de Stichter van de Bahá'í-religie. De Qur'an is het document van de voorbijgegane godsdienstgeschiedenis, een openbaringsgeschrift dat als goddelijk boek erkend wordt - men zou kunnen zeggen dat het het Oude Testament van de bahá'ís is-, maar niet de grondslag van de theologie en zeer zeker niet de bron van het bahá'í-recht.De zending van Muhammad is volgens de Bahá'í-leer in het jaar 1260 n.H. (=1844 A.D.) ten einde gelopen. Daarmee is een nieuwe tijd voor de wereld aangebroken. De volgelingen van de Báb hebben al uit deze godsdiensthistorische gebeurtenis van een nieuwe Godsopenbaring de consequentie getrokken, doordat ze op de conferentie van Badasht in 1848 de islamitische godsdienstwet voor opgeheven verklaarden, Bijgevolg hebben de wet van de Qur'án en de ongewijzigde geloofsposities van de islamitische orthodoxie (en van alle islamitische richtingen), zoals het definitieve karakter van de openbaring van Muhammad, voor de bahá'ís geen geldigheid. De Bahá'í wil daarom geen moslem zijn noch naar de oer-islam terugkeren. Centraal in het geloof staat Bahá'u'lláh en niet Muhammad. De uitsluitend reformatorische, terugwaarts gericht geloofshouding, die als wezenlijk criterium voor het begrip sekte gekend werd, ontbreekt.45 De islamitische gerechtshoven hebben dit al lang erkend:
Op 10 mei 1925 verklaarde het religieuze Hof van Appel in Beda in de provincie Beni Suef (Egypte) drie huwelijken voor ongeldig, omdat de huwelijkspartners bahá'í waren. In het oordeel staat o.a.: "Het Bahá'í-geloof is een nieuwe religie, geheel onafhankelijk, met een geheel eigen geloofsovertuiging, beginselen en wetten die verschillen van, en volledig in strijd zijn met de geloofsovertuiging, beginselen en wetten van de Islám. Geen bahá'í kan daarom gezien worden als een islamiet of vice versa, zomin als een buddhist, brahmaan of christen gezien kan worden als een islamiet of vice versa".46 Omtrent de vraag of de bahá'ís hun doden op islamitische begraafplaatsen ter aarde mogen bestellen, won in 1939 het egyptische ministerie van justitie het advies in van de muftí.47 In dit advies van 11 maart 1939 staat o.a.: "Wij verklaren hierbij dat deze gemeenschap niet als een islamitische gemeenschap beschouwd kan worden, getuige het geloof dat zij belijdt ... .Wie ook van zijn leden vroeger islamiet is geweest, heeft krachtens zijn geloof in de aanspraken die deze gemeenschap maakt, de Islám afgezworen en moet beschouwd worden als onbetamelijk ...").48
Ook de overige criteria van het godsdienstsociologische doelbegrip 'sekte' zijn bij de Bahá'í-religie niet aanwezig. Een studie van haar leringen laat noch een dogmatische eenzijdigheid noch een beperktheid in het denken of een individualistische stijl zien, laat staan een cultuurvijandige houding of een elitaire hoogmoed.
De Bahá'í-religie is een universele religie. De Boodschap van Bahá'u'lláh is gericht tot de gehele mensheid. Zijn Voorloper en Heraut, de Báb, had zich al niet beperkt tot Zijn eigen cultuurgebied, maar ook de volkeren van het westen opgeroepen, om "broeders in de ene, ondeelbare Religie van God"49 te worden. Bahá'u'lláh wil de gehele mensheid naar eenheid leiden. In de geestelijke en politieke vereniging van alle volkeren in een wereldomvattend gemenebest en in een van de deformaties van het verleden gezuiverd gemeenschappelijk geloof ligt het enige geneesmiddel, waardoor de doodzieke wereld kan genezen en waardoor de mensheid kan overleven: "Wat de Heer heeft voorgeschreven als de voortreffelijkste remedie en het machtigste werktuig tot genezing van de gehele wereld is de vereniging van alle volkeren in één universele Zaak, één gemeenschappelijk Geloof .... Het welzijn der mensheid, haar vrede en veiligheid zijn onbereikbaar, tenzij en totdat haar eenheid blijvend tot stand is gebracht".50 De eis de gehele mensheid lief te hebben, het scheppen van een bewustzijn voor de mensheid, is het centrale thema van Zijn leringen: "De aarde is slechts één land, waarvan alle mensen de burgers zijn ...51 Gij zijt de vruchten van één boom en de bladeren van één tak".52 De Bahá'í-religie is dan ook in haar oorsprong en wezen universalistisch. De traditionele wereldreligies zoals het Boeddhisme, het Christendom en de Islám waren universele religies, omdat hun zendingsopdracht zich richtte tot alle mensen en de wereld in zijn geheel door de boodschap van God gevormd moest worden. In de Boodschap van Bahá'u'lláh is dit universalisme door de concrete eis van politieke en geestelijke eenheid van de mensheid en door het geven van een structurele orde, die deze eenheid dient, nog vergroot.
Tegen het sektekarakter van de Bahá'í-religie pleit haar engagement met de vormgeving van deze wereld. Het alleen maar oog hebben voor de oplossing van de enkeling door het egoïstische karakter van de leer en de blindheid tegenover de sociale noden van de wereld, welke voor Karl Marx aanleiding was voor zijn godsdienstcritische thesen, wordt duidelijk afgewezen. De goddelijke Boodschap strekt zich uit tot alle gebieden van het leven. Niet alleen de enkeling, ook de samenleving als geheel moet ondergeschikt worden aan en verlost worden door de goddelijke wil.
De Boodschap van Bahá'u'lláh is zoals iedere godsopenbaring in de eerste plaats een wegwijzer voor de enkeling. Ze is het oeroude en eeuwige pad, gelouterd van de onzuiverheden van het verleden, waarop de mens een leven met God, verlichting en geestelijke wedergeboorte bereikt. Maar de Openbaring van Bahá'u'lláh is niet volledig behandeld door deze 'verticale' dimensie. De Bahá'í-religie is niet alleen maar 'confessie', maar ook een religie in een meer omvattende zin, want ze kent ook een uitgesproken 'horzontale', een 'politieke'53 dimensie: Het 'Rijk Gods op aarde' zal hier op aarde door een machts- en waarde orde54 die door de geopenbaarde Wet van God is gestructureerd en die de gehele mensheid omvat, opgericht worden. Zijn vrucht zal de door Bahá'u'lláh verkondigde "Allergrootste Vrede" zijn.55 De weg naar dit doel is een diepingrijpend historisch veranderings- en leerproces, dat zowel de enkeling als ook de gehele mensheid omvat. Door deze perspectieven onderscheiden de bahá'ís zich van de aanhangers van de christelijke sekten, die de gedachte aan de wederkomst van Christus en het komende 'Rijk Gods' in hun vaandel hebben geschreven: Zij allen verwachten naïef en dweepziek een wonderbaarlijke gebeurtenis aan de zichtbare hemel, de wederkomst van Christus, waarbij degenen die niet veroordeeld worden verlossing ten deel zal vallen en in een paradijselijke toestand van goedheid zullen samenleven.56
Bovendien zijn de leringen van Bahá'u'lláh wereld- en cultuurbevestigend. Het zich ascetisch afzonderen van de wereld heeft Bahá'u'lláh duidelijk afgewezen: "Eet, o mensen, van de goede dingen die God u heeft geschonken en onthoudt u niet van Zijn wondere gaven".57 De cultuurbevestiging van de Bahá'í-religie blijkt al uit het feit, dat zij de culturen van de mensheid causaal toeschrijft aan de scheppende impulsen van de vroegere godsopenbaringen. Een wezenlijk doel van de religie is de cultuur op aarde: "Alle mensen zijn geschapen om een immer voorschrijdende beschaving uit te dragen".58
Hoe weinig individualistisch de Bahá'í-religie is, toont het uitsluiten van iedere charismatische ambtelijke bevoegdheid, de aanwezigheid van objectieve rechtsnormen en rechtsinstituten als basis van orde en gemeenschap, en de onderwerping van charismatische persoonlijkheden aan deze instituten: Het charisma van goddelijke leiding ligt uitsluitend bij het ambt, bij de door Bahá'u'lláh aangewezen, door de gelovigen langs democratische weg gekozen rechtsinstituten, niet bij de persoon.59
De bahá'i-gemeenschap ziet zichzelf ook niet als een elitaire vereniging. Weliswaar wordt iedere gelovige opgedragen volgens de leringen en geboden van Bahá'u'lláh te leven, zich de goddelijke deugden eigen te maken, zichzelf volgens de verplicht op te volgen aanwijzingen van de nieuwe ethiek te veranderen, zichzelf te kennen en naar volmaaktheid te streven. Maar van niemand die zich bij de gemeenschap van Bahá'u'lláh aansluit, wordt al direct een bepaalde mate van volmaaktheid verlangd. Niemand hoeft over zijn verleden rekenschap af te leggen, niemand buiten God heeft het recht, om het morele peil van de ander te beoordelen. Dat de erkenning van de Boodschap en van diens Brenger, Bahá'u'lláh, voor de bahá'ís van een gelukbrengende betekenis is, is geen bijzonderheid en geen teken van elitaire hoogmoed. Ook in de andere religies is het geloof noodzakelijk voor het geluk.60 Volgens de katholieke leer valt alleen diegene redding ten deel, die opgenomen is in het kerkelijk instituut als mystiek symbool van het Corpus Christi. De bahá'í verwerft met zijn geloofsdaad geen toegangskaartje voor het hemelrijk61 en in het geheel geen toezegging dat hij van het wereldgericht, dat Bahá'u'lláh de mensheid aankondigde, is uitgesloten.
Wat er overblijft is het principe van vrijwilligheid, dat door de godsdienstsociologen altijd voor een criterium van de sekte gehouden wordt. Geldt dit principe ook voor de religieuze gemeenschap van de bahá'ís? En wanneer dit het geval is, zou dit dan een toereikende reden zijn, deze religieuze gemeenschap een 'sekte' te noemen?
Bij het 'vrijwilligheidsprincipe' vertoont zich de al eerder becritiseerde afhankelijkheid van de godsdienstsociologische typologie van de christelijk-westerse godsdienstvormen, van het tegenover elkaar staan van 'kerk' en 'sekte', dat niet op een andere geloofsgemeenschap kan worden overgedragen die deze alternatieven onmogelijk maakt, omdat haar rechtsstructuren niet in het bestaande kader passen. Dat dwang en vrijwilligheid geen deugdelijke criteria zijn voor het begrip sekte, blijkt in het Jodendom: Het kind van een joodse moeder is door zijn geboorte joods. Het hoort van zijn geboorte af tot deze religie. Ook bij de joodse sekten is dat het geval. Zou men het vrijwilligheidsprincipe als onfeilbaar kenmerk van een sekte aanzien, dan zouden er geen joodse sekten bestaan, want alle aparte richtingen van het Jodendom, zelfs de meest extreme chassidische sekten, erkennen de godsdienstwet, dat iedereen een jood is, wiens moeder Jodin was. In het Christendom hoort men in het geheel niet, zoals Gustav Mensching dit formuleert, vanaf de geboorte bij de organisatie van de kerk. Men wordt Christen door de doop, die een character indelebilis geeft en kerkrechtelijk62 als onherroepelijke opname in de organisatie van de kerk geldt.63 Het dwangkarakter van de doop vertoont zich - afgezien van de onmogelijkheid, ooit nog uit de organisatie van de kerk te treden64 - alleen bij de kinderdoop.Wie tot het Christendom overgaat, wie zich aansluit bij de kerk, doordat hij zich laat dopen, doet dit op grond van een eigen wilsbesluit, dus vrijwillig. In de beginperiode van het Christendom en overal daar, waar het zich vandaag de dag nog uitbreidt, waar dus nieuwe gelovigen voor de kerk worden gewonnen, werden en worden deze telkens op grond van hun vrijwillige beslissing gedoopt en daardoor bij de kerk ingelijfd: hier gold sinds altijd en geldt ook vandaag de dag bij de kerk het principe van vrijwilligheid. Alleen daar, waar het Christendom lange tijd gevestigd is, statisch is geworden en van generatie op generatie overgeleverd is, hoort men er dwangmatig bij door de kinderdoop, waarop de godsdienstsociologie - als een soort standaardgeval - zich oriënteert. In de laatste tijd gaan in Duitsland steeds meer protestantse landskerken overigens tot de gelijkwaardige toelating van de kinder- en volwassenendoop over. Dit laat zien, hoe weinig bruikbaar dit criterium voor de afbakening van 'sekte' en 'kerk' is.
De bahá'í hoort niet vanaf zijn geboorte bij de bahá'í-gemeenschap. Bahá'í wordt men door het aannemen van de Boodschap van Bahá'u'lláh, zij het dat het aanvaarden daarvan het resultaat is van eigen onderzoek of ouderlijke opvoeding. Bij het zich bahá'í verklaren bestaat er geen ritueel waaraan men zich onderwerpt. Bahá'í wordt men ten slotte door de eigen beslissing, dus vrijwillig. Alleen al het gebod van het zelfstandig, onafhankelijk onderzoek naar de Waarheid sluit een dwangmatig lidmaatschap bij de gemeenschap van Bahá'u'lláh uit. Men kan daarom de Bahá'í-religie net zo min een 'sekte' noemen als de Islám, waar dezelfde verhoudingen met betekking tot het lidmaatschap liggen.
Noten
44. Zo ook vandaag de dag nog Adel-Theodor Khouri, Einfürung in die Grundlagen des Islam, blz. 139
45. Waarbij niet over het hoofd gezien mag worden, dat alle openbaringsreligies de zuivering van de voorafgaande religie en de oorspronkelijke geloofswaarheden hebben beoogd. De boodschap van Jesus keert zich ook tegen de joodse schriftgeleerden (Lucas 11:39-51; Mattheüs 23:1-36); Muhammad veroordeelt de christelijke leer van de drieëenheid (Qur'án 19:89-94; 2::17-173; 5:73-76)
46. Citaat uit: Shoghi Effendi, God schrijdt voorbij, XXIV blz. 386
47. Rechtgeleerde van de Islám, die de kwesties van het godsdienstig recht (Sharí'ah) autorisatieve adviezen (fatwá) uitbrengt
48. Citaat uit:Shoghi Effendi, God schrijdt voorbij, XXIV blz. 389
49. Qayyumu'l-Asmá, hfdst. 46
50. Bahá'u'lláh, Bloemlezing CXX en CXXXI
51. Bahá'u'lláh, Bloemlezing CXVII
52. Bahá'u'lláh, Bloemlezing CXXXII
53. Het begrip 'politiek' wordt hier in de geest van Aristoteles begrepen: als een planmatig, op de idee van de gerechtigheid en het algemeen welzijn georiënteerd, op de gemeenschap betrokken handelen; als staatkunde om deze doelen te optimaliseren op wereldschaal, niet als een strijd om de macht. Daarbij moet echter in ogenschouw worden genomen, dat het 'politieke' doel van de wereldeenheid niet met de gebruikelijke politieke middelen en methoden nagestreefd wordt, maar alleen door de van de nieuwe woorden van God uitgaande bewustzijnsommekeer. Hoe consequent dit beginsel verwerkelijkt wordt, blijkt uit de plicht van de bahá'ís om zich te onthouden van partijpolitiek: wie boven de uitoefening van het actieve kiesrecht uit partijpolitiek werkzaam is, verliest zijn administratieve rechten (Zie verder U. Schaefer, Der Bahá'í in der modernen Welt, blz. 229-233
54. Vgl. Shoghi Effendi, The World Order of Bahá'u'lláh
55. Shoghi Effendi, Die Weltordnung Bahá'u'lláhs, blz. 226, 331 e.v., 299 e.v.
56. Over deze hele thematiek U. Schaefer, Der Bahá'ís in der modernen Welt, blz. 199-224; over de gedachte van het Rijk Gods vgl. ook daar blz. 150
57. Bahá'u'lláh, Bloemlezing, CXXVIII
58. Bahá'u'lláh, Bloemlezing,CIX
59. Meer hierover in mijn dissertatie, Die grundlagen der Verwaltungsordnung der Bahá'í, blz. 92 e.v.
60. Vgl. Joh. 3:17-18; Qur'án 57:8, 48:29; 2:63.
61. De bahá'í moet "de zondaar vergiffenis schenken en nimmer diens lage staat verachten, want niemand weet hoe hij zelf zal eindigen. Hoe vaak bereikt een zondaar in zijn stervensuur de kern van geloof en nam hij, volop drinkend van de onsterfelijke drank, zijn vlucht naar de Schare in den Hoge. En hoe vaak is een godvruchtig gelovige in het uur van het opstijgen van zijn ziel dermate veranderd, dat hij in het diepste vuur viel!" (Bahá'u'lláh, Boek van Zekerheid, blz. 110)
62. cc. 87, 2314 CIC
63. 'Semel christianus, semper christianus' (Eens een christen, altijd een christen)
64. Het uittreden uit de kerk, dat volgens het katholieke kerkrecht uitgesloten is, is een mogelijkheid die de seculaire staat opent
De Bahá'í-religie volgens het oordeel van de vergelijkende godsdienstwetenschap
Werd in de vroegere literatuur de Bahá'í-religie meestal als 'sekte' beoordeeld, zo is het oordeel van de nieuwere literatuur ten gunste van de aanspraak van de Bahá'ís, een onafhankelijke openbaringsreligie te zijn, veranderd. De protestantse theoloog en godsdienstwetenschapper Gerhard Rosenkranz heeft in zijn in 1949 verschenen boek over de bahá'ís, ondanks al zijn kritische distantie, duidelijk uiteengezet dat het Bahá'í-geloof "godsdiensthistorisch gezien vanaf het begin een echte profetische beweging", een "nieuwe religie" is, die uit de Islám is ontsproten. Rosenkranz toont aan, "dat in het Bahá'í-geloof niet één van de westerse moderne surrogaat- en/of verkapte religies, maar een oorspronkelijke religieuze beweging voor ons staat".65 A. Bausani duidt in de door het Vaticaan uitgegeven Enciclopedia Cattolica de Bábi religie (trefwoord:'Babismo') aan als "nuova religione" en de Bahá'í-religie als "religione sviluppatasi dal Babismo".66 Tot hetzelfde resultaat komen Rudolf Jockel67 en Joachim Wach68 Ook de vroegere leider van het Evangelisch Centraal Bureau voor Wereldbeschouwingsvraagstukken in Stuttgart, Kurt Hutten, die zeer kritisch tegenover het Bahá'í-geloof stond, heeft het geloof in zijn boek over sekten als een religie en niet als een sekte behandeld.69 Helmut von Glasenupp, die de Bahá'í-religie al in zijn in 1957 verschenen werk 'De niet-christelijke religies' als een religie en niet als een sekte had behandeld, beoordeelde in zijn rapport van 3 oktober 1961 de Bahá'í-religie als volgt: "De Religie van de bahá'ís, weliswaar uit de Islám voorgekomen, is echter een zelfstandige geloofsvorm en geen islamitische sekte. Men zou dan ook het Christendom, omdat het uit het Jodendom voortgekomen is, als een joodse sekte moeten opvatten".70
In zijn rapport van 10 oktober 1961 heeft Gerhard Rosenkranz zijn al eerder verkondigde opvatting nogmaals gepreciseerd: "Het Bahá'í-geloof geeft de nieuwste godsdienstgeschiedenis een voorbeeld, hoe uit een wereldreligie, in dit geval de Islám, een beweging kan ontstaan, die er niet alleen aanspraak op maakt zelf een wereldreligie te zijn, maar ook de godsdienstfenomenologische kenmerken daarvan vertoont ... Het was het werk van Bahá'u'lláh, dat Hij de fundamentele elementen van een zelfstandige religie, die Hij bij de Báb aantrof, van hun binding aan de Shí'ah losmaakte en op deze het gebouw van de Bahá'í-religie stichtte, die er aanspraak op maakt de vervulling, ja de overtreffing van alle religies te zijn. Met deze aanspraak, warmee ze de andere religies niet uitsluit, maar in zich opneemt, moet het Bahá'í-geloof als een op zichzelf staande religie erkend worden".71 Ook de protestantse theloog Friedrich Heiler beoordeelde het Bahá'í-geloof als religie: "Terwijl de Báb een hervormer van de Islám was, is Bahá'u'lláh de schepper van een nieuwe religie. De verhouding van Bahá'u'lláh tot de Islám is aan de ene kant een soortgelijke als die van de Islám tot het Jodendom en het Christendom. Zo min men de Islám als een joodse of christelijke sekte kan aanduiden, net zo min kan men de Bahá'í-religie bij de islamitische sekten of kloostergemeenschappen indelen. Alleen al het geval, dat Bahá'u'lláh als drager van de laatste en hoogste openbaring de plaats inneemt, welke Muhammad in de Islám toekomt, maakt de zelfstandigheid van de Bahá'í-religie tegenover de Islám duidelijk ... Het Bahá'í-geloof staat dus als historische verschijning gelijkwaardig naast de andere universele religies, dus naast het Hindoeïsme, Boeddhisme, Jodendom, Islám, Sikhisme en Christendom".72
Deze opvatting heeft zich intussen doorgezet. Rainer Flasche behandelt de Bahá'í-religie als een op zichzelf staande openbaringsreligie.73 Ernst Damann noemt als criterium voor de toekenning van de kwaliteit van een oorspronkelijke religie de interpretatie van klassieke teksten, de aanwezigheid van een nieuwe leer en het eigen begrip van de gemeenschap.74 De Bahá'í-religie vervult deze veronderstellingen. Ze heeft in de openbaringsgeschriften van Bahá'u'lláh een eigen Boek, ze interpreteert de klassieke heilige geschriften, vooral het Oude en Nieuwe Testament en de Qur'án met betrekking tot de komst van Bahá'u'lláh, waarin ze de vervulling van alle beloften van de vroegere religies ziet, en is volgens haar geloofsbegrip een nieuwe blijde boodschap van God aan de mensheid.
Carsten Colpe noemt het Bahá'í-geloof een "wereldreligie".75 Ook Peter Meinhold behandelt het Bahá'í-geloof als een "wereldreligie".76 Voor het gebruik van dit begrip brengt hij hoofdzakelijk de volgende criteria naar voren: de eigen aanspraak op een wereldomvattende vertegenwoordiging,77 de moderne ervaring van de eenheid der wereld moet in het eigen begrip van deze religie opgenomen zijn,78 de religie moet zich de vraag stellen welke bijdrage zij als religie voor de oplossing van de problemen kan leveren79, de religie moet zich met het probleem van de pluraliteit der religies intensief bezighouden "en daarvoor een oplossing aanvoeren, die aan het begrip van de wereld van vandaag beantwoordt".80 Al deze criteria doen zich voor bij de Bahá'í-religie.
Het universalistische karakter van de Bahá'í-religie werd al aangetoond. Ook de pluraliteit van de religies vindt in de Bahá'í-religie haar verklaring. De hinderlijke concurrentie tussen de verscheidene aanspraken op het bezit van de Waarheid verliest haar scheidende werking wanneer men de religies, zoals Bahá'u'lláh leert, als manifestaties van een voortschrijdende, cyclisch terugkerende, in zich ondeelbare goddelijke openbaring begrijpt, die het goddelijk licht steeds in relatie tot de concrete culturele verhoudingen van de volkeren, hun geestelijk niveau van ontwikkeling en het geestelijk bevattingsvermogen van de mensen aanpast: "Weet voorzeker dat in iedere Godsbeschikking het licht van goddelijke Openbaring aan de mensen werd gegeven in rechtstreekse verhouding tot hun geestelijke vermogens...81 Want ieder tijdperk heeft behoefte aan een nieuwe gave van het licht Gods. Iedere goddelijke Openbaring werd zo neergezonden dat zij beantwoordde aan de omstandigheden van de tijd waarin zij verscheen".82 De met de eenheid van de religies schijnbaar in tegenspraak zijnde verscheidenheid van de historische religies in leer en uitdrukkingsvorm is te verklaren uit de verschillende omstandigheden die zij te vormen hadden, en uit de centrifugale ontwikkelingen die alle religies hebben doorlopen en waarvan de resultaten niet door een menselijke reformatie opzij kunnen worden gezet. Abraham, Mozes, Krishna, Boeddha, Zoroaster, Christus, Muhammad - allen zijn zij 'Boodschappers van God' die de wereld hebben verlicht. Alle religies hebben hun aandeel in de heilsgeschiedenis: de godsdienstgeschiedenis is dezelfde als de heilsgeschiedenis. De barrires tussen de religies kunnen niet alleen met goede wil omvergehaald worden. Op basis van de aanspraken waarmee anderen uitgesloten worden en de eigen openbaring als definitief wordt beschouwd is een werkelijke dialoog en samenwerking tussen de wereldreligies niet mogelijk. Zo'n dialoog vereist een principiële erkenning van de gelijkwaardigheid van de andere religies. Het heilshistorische concept van de Bahá'í-religie zal de verzoening tussen de verschillende geloofsstellingen, die de mensheid zo lang hebben verdeeld en aanleiding waren voor haat, strijd, oorlog en leed, mogelijk maken. Daarom gebood Bahá'u'lláh Zijn volk: "Verkeert met de volgelingen van alle religies in een geest van vriendelijkheid en kameraadschap. Al wat de mensenkinderen ertoe heeft gebracht elkander te mijden en onenigheid en verdeeldheid onder hen heeft veroorzaakt, is door de openbaring van deze woorden nietig verklaard en afgeschaft".83
Omdat de Boodschap van Bahá'u'lláh tot de gehele mensheid is gericht, is ook het onderrichtswerk van de bahá'ís wereldomvattend. Hoewel ze pas het jaar 13984 schrijven, hebben zij in bijna alle landen van de wereld vaste voet gekregen. Thans leven in meer dan 100.000 plaatsen op de wereld bahá'ís; er zijn meer dan 25.000 gemeenschappen en meer dan 130 nationale bestuurslichamen, 'Nationale Geestelijke Raden' genoemd. Voor het universalimse van het Bahá'í -geloof pleit ten slotte het feit, dat een door Bahá'u'lláh in het leven geroepen bestuurslichaam, het zogenoemde Universele Huis van Gerechtigheid, dat gekozen wordt uit het totaal van de gelovigen door de Nationale Geestelijke Raden en dat gevestigd is in Haifa (Israël), het wel en wee van het Bahá'í-geloof voor de gehele wereld leidt. Dit universalisme van de Bahá'í-religie rechtvaardigt het, om haar als een 'wereldreligie' aan te duiden.
De moderne encyclopedieën hebben deze consequentie aanvaard.85 F. Vahman heeft in de protestantse Theologische Realenzyklopädie met gegronde redenen het onderbrengen van de Bahá'í-religie onder het begrip sekte afgewezen en vastgesteld: "Het Bahá'í-geloof dient ingedeeld te worden bij de wereldreligies. Het is historisch gezien de jongste Openbaringsreligie. Gezien het feit, dat het Bahá'í-geloof zich tot de gehele mensheid richt en al in de meeste landen van de wereld tot de wereldreligies worden gerekend".86
Noten
65. Die Bahá'í, blz. 7 en 56
66. Bd. II, blz. 640 en 692
67. Die Lehren der Bahá'í-Religion, blz. 104
68. Religionssoziologie, blz. 149 e.v.
69. Seher, Grübler, Enthusiasten, blz. 317 e.v.
70. Bahá'í-Briefe Heft 14 (oktober 1963), blz. 340
71. tot nu toe niet gepubliceerd
72. Rapport van 4 decmber 1961, Bahá'í-Briefe Heft 29 (juli 1967), blz. 735
73. Die Religion der Einheit und Selbstverwirklichung der Menschheit, blz. 188 e.v. .
74. Grundriss der Religionsgeschichte, blz. 101
75. Drängt die Religionsgeschichte nach einer Summe? blz. 221
76. Die Religion der Gegenwart, blz. 317-338
77. Die Religion der Gegenwart, blz. 20
78. Die Religion der Gegenwart, blz. 22 e.v.
79. Die Religion der Gegenwart, blz. 23
80. Die Religion der Gegenwart, blz.24
81. Bahá'u'lláh, Bloemlezing XXXVII
82. Bahá'u'lláh, Bloemlezing XXXIV
83. Bahá'u'lláh, Bloemlezing XLIII
84. 1982/83
85. Bijv. Encyclopedia Britannica, trefwoord Bahá'í Faith, 15de druk 1974
86. Bd. V, blz. 131