Lesen: Toespraken in Parijs


Toespraken in Parijs

Abdu'l-Baha


Deze html-uitgave van 'De toespraken van 'Abdu'l-Bahá in Parijs' is afgeleid van de gedrukte uitgave, verschenen in 1984 bij de Stichting Bahá'í Literatuur, Den Haag, waarvan hieronder de cip- gegevens zijn vermeld. De indeling is enigszins aangepast aan de vernieuwde twaalfde Engelse editie; de toespraken die gehouden zijn in Londen en die sinds de tweede editie deel uitmaken van deze verzameling, vormen nu een apart, derde deel. Ook heeft de toespraak van 28 november een titel gekregen en vermelding in de inhoudsopgave.

Voor de 'Oceaan'-editie zijn de volgende aanpassingen gemaakt:
- Het jaartal '1912' op bladzijde 15 is gecorrigeerd in '1911'.
- De hoofdstuk- en paragraafnummering, en de noten zijn aangepast aan de Engelse editie.
- De titel van hoofdstuk 39 is gecorrigeerd.
- Een fout in de nummering vanaf paragraaf 51.13 in de Engelse uitgave is gecorrigeerd.

Bij alle andere verschillen of onduidelijkheden is de gedrukte Nederlandse versie doorslaggevend.

Oorspronkelijke titel: Paris Talks
uitgave van de Bahá'í Publishing Trust
27 Rutland Gate, London SW.7

Nederlandse uitgave onder toezicht van de Nationale Geestelijke Raad
van de Bahá'ís van Nederland

Eerste druk 1984

CIP-GEGEVENS

`Abdu'l-Bahá

De toespraken van `Abdu'l-Bahá in Parijs / [vert. uit het Engels].-
Den Haag: Stichting Bahá'í Literatuur.
Vert. van: Paris Talks. - Londen: Bahá'í Publishing Trust, 1969.
ISBN 90-70765-22-5
SISO 289 UDC 298.8
Trefw.: Bahá'í.
© 1984, 1998 Stichting Bahá'í Literatuur - Den Haag

Alle documenten van deze website mogen ook elders voor electronische overdracht beschikbaar worden gesteld, mits vergezeld van een vermelding van de copyright-houder. De documenten worden expliciet aangeboden zonder garantie dat de vertaling of de weergave foutloos is. Uw op- en aanmerkingen en uw correcties kunt u sturen naar de tekstbeheerder.


Woord vooraf

Veel is er reeds geschreven over het bezoek van `Abdu'l-Bahá, `Abbás Effendi, aan Europa. Gedurende zijn verblijf in Parijs, in Avenue de Camoëns nr. 4, hield hij iedere ochtend korte `toespraken' tot degenen die zich verzamelden om vol verlangen zijn leringen aan te horen. Deze toehoorders waren van velerlei nationaliteit en denkrichting, geleerd en ongeletterd, van verschillende religieuze sekten, theosofen en agnostici, materialisten en spiritisten, enz., enz. `Abdu'l-Bahá sprak Perzisch, dat in het Frans werd vertaald. Van deze gesprekken maakten mijn beide dochters, mijn vriendin en ik aantekeningen. Vele vrienden vroegen ons deze in het Engels te publiceren, maar wij aarzelden. Toen tenslotte `Abdu'l-Bahá zelf ons vroeg dit te doen, stemden wij natuurlijk toe - niettegenstaande wij het gevoel hadden dat onze pen te `zwak was voor een dergelijke verheven boodschap!' Wij hebben getracht de sfeer van spontane eenvoud, in het Frans zo kundig weergegeven door de vertaler, in onze bescheiden Engelse versie te handhaven.
S.L.B., M.E.B., R.E.C.B., EN B.M.P.
Mont Pèlerin, Vewey. januari 1912.
Deze initialen betekenen:
B.M.P.-Beatrice Marion Platt (Verdiyeh).
M.E.B.-Mary Esther Blomfield (Parvine).
R.E.C.B.-Rose Ellinor Cecilia Blomfield (Nuri).
S.L.B.-Sara Louisa Blomfield (Sitarih).


Voorwoord

bij de eerste Nederlandse uitgave

De toespraken van `Abdu'l-Bahá in Parijs gedurende de maanden oktober en november 1911 hadden indertijd een grote invloed op Zijn toehoorders; een invloed die tot op de dag van vandaag voortduurt. Deze eerste Nederlandse uitgave is voorafgegaan door vele drukken en herdrukken in diverse Europese talen en na de tweede wereldoorlog ook in landen als India en Japan.

`Abdu'l-Bahá, geboren in 1944 in Teheran, gestorven in Haifa in 1921, was in de herfst van 1911 reeds enige jaren bevrijd uit Turkse gevangenschap in `Akká, Palestina, en stond aan het begin van enkele grote reizen, die Hem behalve naar een aantal Europese steden ook naar de toen nog op grote afstand liggende Verenigde Staten zouden brengen. Zijn vele toespraken hebben ook in deze tijd een opmerkelijk actuele waarde en tevens wordt een duidelijk licht geworpen op de Bahá'í leringen aangaande de huidige wereldwijde crisis en de mogelijke verandering ten goede.

Stichting Bahá'í Literatuur


Inleiding

Dit boek bevat toespraken, gehouden door `Abdu'l-Bahá, de derde en laatste der drie grote centrale Figuren van het Bahá'í Geloof, en de enige die het westen bezocht. Ze werden informeel gehouden voor een klein gehoor tijdens zijn verblijf in Parijs van oktober tot december 1912. Ook zijn enkele van zijn toespraken in Londen opgenomen. Mensen van allerlei slag luisterden naar hem - enkelen van hen waren bereid hun leven te geven voor zijn boodschap en anderen beraamden hem te vermoorden. Zijn woorden werden door enkele vrienden opgetekend en nu worden deze in verschillende talen uitgegeven.

De Bahá'í Openbaring ontstond in mei 1944 in Shíráz, Perzië, toen achttien zuivere zielen, zoals de wijze mannen, Siyyid Mírzá `Ali Muhammad vonden en onafhankelijk van elkaar erkenden als de Boodschapper van God naar Wie zij op zoek waren. Deze discipelen werden, na een korte inwijding door hun Leider, uitgezonden om in afgelegen oorden de dageraad van een nieuwe Openbaring op aarde en de spoedige komst van een nog grotere Boodschapper bekend te maken. Binnen enkele maanden na de bekendmaking van deze blijde tijding laaide in het land een felle haat op en werd dit het toneel van de meest wrede vervolgingen in de geschiedenis, aangezien de beweging zich als een lopend vuurtje verspreidde door het land, en aanhangers vond onder de leidende zowel als de eenvoudigste bewoners, wat de autoriteiten alarmeerde die op hun beurt probeerden het verzet van het volk tot een laaiend vuur aan te wakkeren. Westerse reizigers hebben in hun geschriften verwezen naar de verschrikkelijke tonelen waarvan zij in die tijd in Irán getuige waren. Folteringen en de marteldood, hoe wreed ook, bleken echter niet afschrikwekkend voor de volgelingen van de Profeet die een steeds toenemend verlangen koesterden hun leven te offeren voor hun Meester. In de loop van enkele jaren stierven twintigduizend volgelingen een vreugdevolle dood. De eerste fase van vervolging bereikte haar hoogtepunt met de marteldood van `Alí Muhammad - die de titel Báb of Poort had aangenomen - op 9 juli 1850 door een vuurpeloton op het marktplein van Tabríz.

In 1863 verkondigde een Perzische edelman, Mírzá Husayn `Alí geheten en bekend staand als Bahá'u'lláh, de Heerlijkheid Gods, in de Tuin van Ridván in Baghdád dat Hij de Boodschapper van God was naar Wie de Báb Zijn volgelingen had gezegd uit te zien. Daar Hij één der meest vooraanstaande volgelingen was van de Báb, werd Hij beroofd van al Zijn bezittingen en opgesloten in een ondergrondse kerker in Tihrán tot Zijn verbanning naar Baghdád. Daarna werd Hij verbannen naar Constantinopel*, Adrianopel** en tenslotte naar `Akká, daarbij terloops enkele bijbelse profetieën vervullend. Vanuit Zijn gevangenis in `Akká maakte Hij bekend wie Hij was en verkondigde Zijn Boodschap in brieven aan de koningen en heersers der aarde, hen oproepend hun oorlogsvoorbereidingen te staken en zich tot Hem te keren, en Hij voorzegde hun ondergang, als zij Zijn pleidooi negeerden. De twintig koninkrijken die sindsdien zijn ingestort leggen onverbiddelijk getuigenis af van de macht van Zijn woorden. Zijn Geschriften omvatten ruim honderd boekdelen, waarvan veel werd geschreven als antwoord op persoonlijke vragen. In 1892 feitelijk nog een gevangene, overleed Hij, na Zijn oudste zoon - bekend als `Abdu'l-Bahá, de Dienaar van de Heerlijkheid - te hebben aangewezen als Zijn opvolger en de uitlegger van Zijn Woord.

`Abdu'l-Bahá werd in 1844 geboren en vergezelde zijn Vader op al Zijn reizen waarbij hij, samen met de andere familieleden, Zijn ontberingen, verbanningen en gevangenschap deelde. Na Bahá'u'lláh's overlijden bleef hij een gevangene, doch ontving toen veel pelgrims uit het westen, totdat de Turkse revolutie van 1908 hem in vrijheid stelde. Eerst toen was het voor de erkende Leider van het Geloof mogelijk om te reizen en de nieuwe Boodschap bekend te maken.

In 1911 voer de 67-jarige `Abdu'l-Bahá naar Europa en hield hij zijn eerste toespraak voor een westers gehoor in de City Temple te Londen. In de loop van een acht maanden durende rondreis door Amerika bezocht hij negenendertig steden - van New York tot San Franciso - sprak er de meest uiteenlopende bijeenkomsten toe, en in Wilmette, bij Chicago legde hij de eerste steen van de eerste Bahá'í Tempel in het westen die in 1953 werd ingewijd. Nadien bezocht hij diverse Europese landen en bracht een tweede bezoek aan Engeland. De hier opgetekende toespraken werden in Parijs en Londen gehouden, na zijn terugkeer uit de Verenigde Staten. Behalve in diverse andere Europese steden hield hij ook toespraken in Oxford, Edinburgh en Bristol.

De pers van die tijd berichtte veel over hem en de mensen stroomden toe om hem te zien, waar hij ook kwam. `Terugdenkend aan die dagen kIn 1913 keerde hij terug naar Het heilige Land, waar hij in 1921 overleed.

De snelheid waarmee de door Bahá'u'lláh verkondigde denkbeelden zich over de aardbol verspreidden, is één van de meest ongewone verschijnselen van deze eeuw. In de huidige tijd verzetten weinig nadenkende mensen zich tegen beginselen als de gelijkwaardigheid van man en vrouw, de eenheid van natiën - bijgestaan door veel nieuwe ontdekkingen, het samenstellen van een wereldhulptaal, een wereldparlement dat het afstand doen van een mate van nationale soevereiniteit met zich meebrengt, de instelling van collectieve veiligheid en erkenning van de eenheid der mensheid met de daaruit voortvloeiende onmogelijkheid de problemen ervan op plaatselijke schaal op te lossen.

Hoewel deze en andere beginselen werden verkondigd op een tijdstip dat ze volkomen onrealistisch schenen, is aan de uiteindelijke zegepraal ervan nooit getwijfeld; alleen over de wijze waarop kon de mens een keuze doen; het proces zou gelijkmatig of pijnlijk verlopen evenredig aan het aanvaarden dan wel afwijzen van de goddelijke spreekbuis. De vreselijke gevolgen van 's mensen keuze zijn nu even duidelijk als de onvermijdelijke aanvaarding, één voor één, van de denkbeelden die de mens verkoos te negeren.

Het Bahá'í Geloof is wel omschreven als zijnde de hernieuwde religie, maar het biedt ook iets nieuws onder de godsdiensten. Het voorziet in een handvest voor een wereldorde die gebaseerd is op de beginselen die het verkondigt en is ontworpen om zowel de eenheid van de mens te waarborgen als een bestuursstelsel dat reeds in embryonale vorm in vele delen van de wereld met succes functioneert. Het werpt licht op veel vraagstukken, zoals de zin van de schepping en de plaats van de mens in het heelal. Verder geeft het een verklaring van de gehele loop der geschiedenis tot aan de chaos van de huidige dag, dit alles tot één geheel verenigd met een Plan, waarvan de ontvouwing geen moment tot staan wordt gebracht. Zich hiermee te vereenzelvigen brengt de hoogste voldoening met zich en een intens verlangen te helpen met de totstandkoming ervan. Koningin Marie van Roemenië, een kleindochter van koningin Victoria schreef:

De Bahá'í Leer brengt vrede en begrip. Het komt mij voor als een warme omhelzing, waarin iedereen wordt opgenomen, die al zo lange tijd verlangend heeft uitgezien naar hoopvolle woorden. Ze aanvaardt alle grote Profeten die eraan vooraf gingen, ze doet geen afbreuk aan andere geloofsovertuigingen en laat alle deuren open. Bedroefd gestemd door de onafgebroken strijd onder de leden van velerlei gezindten, en dodelijk vermoeid door hun onverdraagzaamheid jegens elkaar, heb ik in de Bahá'í Leer de ware geest van Christus gevonden, die zo dikwijls verloochend en niet begrepen is: eenheid in plaats van strijd, hoop in plaats van veroordeling, liefde in plaats van haat en een grote geruststelling voor alle mensen.'

Bij het heengaan van `Abdu'l-Bahá ging het Geloof het Vormende Tijdperk in - het tijdperk, bestemd om het over de gehele wereld te vestigen. In 1921 had het Geloof drieëndertig landen bereikt en sindsdien heeft het zich over de hele wereld verspreid. Het is nu in meer dan 360 landen en belangrijke eilanden vertegenwoordigd; er zijn meer dan 140 nationale Geestelijke Raden en meer dan 25.000 Plaatselijke Geestelijke Raden; de Bahá'í Geschriften zijn in meer dan 700 verschillende talen vertaald.***

Degenen die `Abdu'l-Bahá hebben ontmoet en met hem hebben gesproken, zijn niet verrast door de voorspoedige en snelle verspreiding van het Bahá'í Geloof. Zij hadden het gevoel te worden opgeheven naar een niveau waar hun problemen leken te verdwijnen. Hij straalde een wonderbaarlijke geest van eenheid en liefde uit, zodat in zijn aanwezigheid alle verschillen waren vergeten. Als de minst hoge in rang van de drie centrale Figuren van het Bahá'í Geloof zulk een resultaat teweegbracht, hoe konden zij zich dan verbazen over de kracht van dit Geloof mensen aan te trekken en harten te verenigen? Wij besluiten deze inleiding met de woorden te citeren van een eminent Engelsman, Sir Ronald Storrs die `Abdu'l-Bahá enige malen heeft bezocht en de kracht van die grote geest heeft ervaren:

`Ik ontmoette `Abdu'l-Bahá voor het eerst in 1900. ...Ik reed in een rijtuig langs het strand van Haifa naar `Akká en bracht een bijzonder prettig uur door met de geduldige, maar onoverwonnen gevangene en banneling... De oorlog scheidde ons weer, totdat Lord Allenby, na zijn zegevierende tocht naar Syrië, mij uitzond om de regering in Haifa en wijde omgeving te vestigen. Op de dag van aankomst zocht ik `Abbás Effendi (`Abdu'l-Bahá) op en was verheugd hem onveranderd aan te treffen.

Steeds wanneer ik naar Haifa ging, zocht ik hem zonder mankeren op. Zijn gesprekstrant was met recht van een opmerkelijk gehalte, zoals van een profeet vanouds, ver verheven boven de verwarring en kleingeestigheid van de palestijnse politiek, en alle problemen verheffend tot de eerste grondbeginselen...

Mijn laatste droevige huldeblijk van diepe genegenheid bracht ik in 1921, toen ik Sir Herbert Samuel begeleidde naar de begrafenis van `Abbás Effendi. Wij liepen aan het hoofd van een stoet waarin veel religies vertegenwoordigd waren, de helling op van de berg Karmel, en nooit heb ik een meer eendrachtige uitdrukking van treurnis en eerbied meegemaakt dan werd opgeroepen door de uiterste eenvoud van deze plechtigheid.'

*Istanbul

**Edirne

***Dit is de situatie in 1983



DEEL I




1. DE PLICHT TOT VRIENDELIJKHEID EN SYMPATHIE VOOR ONBEKENDEN EN VREEMDELINGEN

16 en 17 oktober 1911

Wanneer een mens zijn gelaat tot God keert, vindt hij overal zonneschijn. Alle mensen zijn zijn broeders. Laat geen vormelijkheid er de oorzaak van zijn dat u koel en onhartelijk lijkt, wanneer u vreemden ontmoet. Kijk niet naar hen alsof u hen ervan verdenkt boosdoeners, dieven of boerenkinkels te zijn. U denkt dat het noodzakelijk is zeer voorzichtig te zijn en uzelf niet bloot te stellen aan het gevaar met dergelijke, mogelijk ongewenste mensen kennis te maken.

Ik vraag u om niet alleen aan uzelf te denken. Weest vriendelijk tegen vreemdelingen, of zij nu uit Turkije, Japan, Perzië, Rusland, China of enig ander land ter wereld komen.

Helpt hen zich thuis te voelen; gaat na waar zij verblijf houden, vraagt of u hen van dienst kunt zijn en tracht hun leven wat gelukkiger te maken.

Zelfs wanneer uw oorspronkelijke verdenking soms waar zou zijn, blijft dan toch zo vriendelijk mogelijk voor hen - deze vriendelijkheid zal hen helpen zich te verbeteren.

Waarom moeten buitenlanders per slot van rekening als vreemden behandeld worden?

Toont degenen die u ontmoet, ook zonder dat u het zegt, dat u met recht Bahá'í bent.

Brengt de lering van Bahá'u'lláh, en wel die van vriendelijkheid voor alle volkeren, in praktijk. Weest niet tevreden met het tonen van vriendschap in woorden aléén, maar laat uw hart branden van liefdevolle toegenegenheid jegens allen die uw weg mogen kruisen.

O gij uit het westen, weest vriendelijk voor allen die uit het oosten komen om tijdelijk onder u te verblijven. Vergeet uw vormelijkheden als u met hen spreekt; zij zijn dit niet gewoon. Dit gedrag komt de oosterse volken koel en onvriendelijk voor. Weest liever medelevend. Laat zien dat u van alomvattende liefde vervuld bent. Als u een Pers of een andere vreemdeling ontmoet, spreekt met hem als met een vriend; indien hij eenzaam schijnt, tracht hem te helpen en weest bereid hem van dienst te zijn; indien hij treurig is, troost hem; indien arm, helpt hem; indien onderdrukt, redt hem; indien rampzalig, beurt hem op. Door zó te handelen bewijst u dat u niet alleen met woorden, maar ook werkelijk door daden alle mensen als uw broeders beschouwt.

Wat voor zin heeft het ermee in te stemmen, dat wereldomvattende vriendschap goed is en te praten over de saamhorigheid van het mensenras als over een hoog ideaal? Tenzij deze gedachten worden omgezet in de wereld van de daad zijn zij waardeloos.

Het onrecht in de wereld blijft bestaan, juist omdat de mensen slechts over hun idealen praten en niet trachten deze in praktijk te brengen. Zouden daden in de plaats treden van woorden, dan zou de ellende van deze wereld zeer spoedig worden veranderd in behaaglijkheid.

Een mens die veel goed doet en daar niet over spreekt, is op weg naar volmaaktheid.

De mens die weinig goed doet en hierover ophef maakt, is zeer weinig waard.

Indien ik u liefheb is het niet nodig om voortdurend van mijn liefde te spreken - u zult dit ook zonder woorden weten. Aan de andere kant, als ik u niet liefheb, zult u dat ook weten en u zou mij niet geloven, ook al zou ik u met duizend woorden zeggen dat ik van u hield.

De mensen maken veel ophef van hun goedheid in veelvuldige, fraaie bewoordingen, omdat zij zich beter en voornamer willen voordoen dan hun medemensen en in de ogen van de buitenwereld naar roem zoeken. Degenen die het meest goed doen gebruiken weinig woorden, waar het hun daden betreft.

De kinderen van God doen hun werken zonder er zich op vóór te laten staan, in gehoorzaamheid aan Zijn wetten.

Ik hoop voor u dat u immer tirannie en onderdrukking zult vermijden, dat u onafgebroken zult werken totdat gerechtigheid in ieder land heerst en dat u uw hart zuiver houdt en u zich zult onthouden van onrechtvaardigheid.

Dit is wat het nader komen tot God van u vereist en dit is wat ik van u verwacht.


2. DE KRACHT EN DE WAARDE VAN HET WARE DENKEN HANGEN AF VAN DE VERWERKELIJKING ERVAN IN DE DAAD

18 oktober

De werkelijkheid van de mens is zijn denkvermogen, niet zijn stoffelijk lichaam. De denkkracht en de dierlijke kracht werken naast elkaar. Hoewel de mens deel uitmaakt van de dierenwereld, bezit hij een denkvermogen dat ver uitsteekt boven dat van alle andere geschapen wezens.

Indien de gedachten van een mens zich voortdurend richten op hemelse onderwerpen, dan wordt hij gelijk een heilige, indien anderzijds zijn denken zich niet verheft, maar benedenwaarts is gericht om zich op wereldse zaken te concentreren, dan wordt hij hoe langer hoe meer materialistisch, totdat hij in een toestand geraakt die weinig beter is dan die van het dier.

Gedachten kunnen worden verdeeld in twee groepen:

1. Gedachten die uitsluitend tot de gedachtenwereld behoren.

2. Gedachten die zich in daden uiten.

Sommige mensen verhovaardigen zich op hun verheven gedachten, maar indien deze gedachten nooit in handelingen worden omgezet blijven ze nutteloos; de denkkracht is afhankelijk van haar verwerkelijking in daden. De gedachten van filosofen kunnen evenwel in de wereld van vooruitgang en ontwikkeling in daden van andere mensen tot uitdrukking komen, zèlfs wanneer zijzelf niet in staat of geneigd zijn hun grote idealen in eigen leven waar te maken. Tot deze groep behoort de meerderheid der filosofen; hun leringen gaan ver boven hun daden uit. Dit is het onderscheid tussen filosofen die geestelijke Leraren zijn en degenen die louter filosofen zijn: de geestelijke Leraar is de eerste die Zijn eigen leer naleeft; Hij draagt Zijn geestelijke beginselen en idealen uit in de wereld van de daad. Zijn goddelijke gedachten worden in de wereld geopenbaard. Hijzelf is wat Zijn gedachten zijn, waarvan Hij niet is te scheiden. Wanneer wij een filosoof tegenkomen die op het belang en de grootheid van gerechtigheid de nadruk legt en daaròp een roofzuchtig heerser in zijn onderdrukking en tirannie aanmoedigt, begrijpen wij onmiddellijk dat hij tot de eerste groep behoort: want hij denkt hemelse gedachten en brengt de overeenkomstige hemelse deugden niet in praktijk.

Deze toestand is niet mogelijk bij geestelijke filosofen, want zij zetten hun hoge en edele gedachten altijd in daden om.


3. GOD IS DE GROTE MEDEDOGENDE HEELMEESTER EN HIJ ALLEEN BRENGT WARE GENEZING

19 oktober

Alle ware genezing komt van God! Er zijn twee ziekteoorzaken; de ene is stoffelijk, de andere geestelijk. Als de ziekte een lichamelijke oorzaak heeft, dan is een stoffelijk geneesmiddel noodzakelijk; komt zij voort uit de ziel, dan is een geestelijke remedie nodig.

Alleen dán kunnen wij gezond worden, wanneer tijdens onze genezing de hemelse zegen op ons rust; want medicijnen zijn slechts de uiterlijke en zichtbare middelen waardoor wij hemelse genezing verkrijgen. Tenzij de geest wordt genezen, is de genezing van het lichaam van generlei waarde. Alles is in Gods handen en zonder Hem kunnen wij niet gezond zijn!

Er zijn veel mensen geweest die uiteindelijk gestorven zijn aan dezelfde ziekte waarvan zij een speciale studie hebben gemaakt. Aristoteles bijvoorbeeld, die een speciale studie van de spijsvertering maakte, stierf aan een maagkwaal. Avicenna was hartspecialist en stierf aan een hartkwaal. God is de grote mededogende Geneesheer en Hij alleen bezit de macht tot ware genezing.

Alle schepselen zijn afhankelijk van God, hoe groot ook hun kennis, hun macht en hun onafhankelijkheid mogen schijnen.

Aanschouwt de grote koningen der aarde die alle macht ter wereld bezitten die de mens hun geven kan en toch, wanneer de dood hen roept moeten zij, evenals het landvolk aan hun poorten, gehoorzamen.

Kijkt ook naar de dieren, hoe hulpeloos zij zijn in hun ogenschijnlijke kracht! Want de olifant, de grootste van alle dieren, wordt gehinderd door de vlieg en de leeuw kan niet ontkomen aan het gekriebel van de worm. Zelfs de mens, de hoogste vorm van alle schepselen, heeft vele dingen nodig om in leven te blijven; in de eerste plaats heeft hij lucht nodig, hij sterft als hij deze enkele minuten moet ontberen. Hij is ook van water, voedsel, kleding, warmte, en vele andere dingen afhankelijk. Aan alle kanten is hij omringd door gevaren en moeilijkheden, waar hij zuiver lichamelijk niet tegen opgewassen is. Indien een mens naar de wereld om zich heen kijkt, zal hij zien hoe al het geschapene afhankelijk en onderworpen is aan de wetten der natuur.

Alleen de mens is tengevolge van zijn geestelijke kracht in staat zich te bevrijden, zich boven de wereld der materie te verheffen en deze aan zich dienstbaar te maken.

Zonder Gods hulp is de mens gelijk aan de dieren die omkomen; God heeft hem echter deze prachtige kracht geschonken, opdat hij in staat zou zijn steeds omhoog te zien en, als één der gaven, genezing te ontvangen van Zijn goddelijke milddadigheid.

Maar helaas! De mens is niet dankbaar voor dit hoogste goed, maar slaapt de slaap der onachtzaamheid, onverschillig voor de grote genade die God hem heeft betoond, zijn gelaat afwendend van het licht en hij bewandelt zijn weg in duisternis.

Het is mijn vurige bede dat u niet zo zult zijn, doch veeleer uw gelaat standvastig naar het licht zult keren, opdat u als brandende toortsen in de donkere plaatsen van het leven moogt zijn.


4. DE NOODZAAK TOT EENDRACHT TUSSEN DE VOLKEREN UIT HET OOSTEN EN HET WESTEN

Vrijdag 20 oktober

`Abdu'l-Bahá sprak:

Zowel in het verleden als in het heden heeft de geestelijke Zon van Waarheid altijd vanuit de horizon van het oosten geschenen.

Abraham verscheen in het oosten. In het oosten stond Mozes op om Zijn volk te leiden en te onderrichten. Aan de oosterse horizon verrees Christus, de Here. Muhammad werd naar een oosters volk gezonden. De Báb verrees in het oosterse land Perzië. Bahá'u'lláh woonde en onderrichtte in het oosten. Alle grote geestelijke Leermeesters verrezen in de oosterse wereld. Maar ofschoon de Zon van Christus in het oosten opkwam, was de straling ervan in het westen zichtbaar, alwaar de pracht van Zijn heerlijkheid duidelijker werd gezien. Het goddelijke licht van Zijn Leer scheen met grotere kracht in de westerse wereld, waar het sneller voortgang maakte dan in Zijn geboorteland.

In deze tijd heeft het oosten behoefte aan stoffelijke vooruitgang en het westen heeft een geestelijk ideaal nodig. Het zou goed zijn voor de westerse wereld zich naar het oosten te keren om verlichting en in ruil daarvoor haar wetenschappelijke kennis te geven. Er moet deze uitwisseling van gaven zijn.

Het oosten en het westen moeten zich verenigen om elkaar het ontbrekende te geven. Deze eenwording zal een werkelijke beschaving tot stand brengen, een beschaving waarin het geestelijke tot uitdrukking komt en in het stoffelijke wordt verwerkelijkt.

Wanneer op deze wijze de één van de ander ontvangt, zal de grootste harmonie heersen, zullen alle mensen worden verenigd, zal een toestand van grote volmaaktheid worden bereikt, zal er een hechte samenvoeging zijn en zal deze wereld tot een stralende spiegel worden ter weerkaatsing van de hoedanigheden van God.

Wij moeten allen, de oosterse en de westerse landen, dag en nacht met hart en ziel ernaar streven dit hoge ideaal te verwezenlijken en de eenheid tussen alle landen op aarde tot stand te brengen. Het hart van een ieder zal dan verkwikt worden, aller ogen zullen worden geopend, de wonderbaarlijkste kracht zal gegeven worden en het geluk der mensheid zal gewaarborgd zijn.

Wij moeten bidden, dat door Gods milddadigheid, Perzië in staat zal worden gesteld de stoffelijke en verstandelijke beschaving van het westen te ontvangen, en door de goddelijke genade, haar geestelijk licht ervoor in ruil te geven. Door toegewijde, energieke arbeid zullen de verenigde volkeren - westerlingen en oosterlingen - erin slagen dit resultaat tot stand te brengen, want de kracht van de Heilige Geest zal hen helpen.

De beginselen van de Leringen van Bahá'u'lláh moeten één voor één zorgvuldig worden bestudeerd, totdat zij zowel door het hart als door het verstand worden beseft en begrepen. Op deze wijze zult u krachtige volgelingen worden van het Licht, ware geestelijke en hemelse strijders van God, waardoor u ware beschaving verwerft en deze in Perzië, in Europa en in de gehele wereld zult verspreiden.

Dit zal het paradijs zijn dat op aarde gaat komen, wanneer de gehele mensheid onder de tent van eenheid in het Koninkrijk van Heerlijkheid zal zijn bijeengebracht.


5. GOD OMVAT ALLES: HIJ KAN NIET WORDEN OMVAT

Vrijdagavond 20 oktober

`Abdu'l-Bahá sprak:

Iedere dag worden er in Parijs voor verschillende doeleinden talloze bijeenkomsten gehouden waar politiek, handel, opvoeding, kunst, wetenschap en vele andere onderwerpen worden behandeld.

Al deze bijeenkomsten zijn goed, maar op deze vergadering is men bijeengekomen om het gelaat tot God te keren, teneinde te leren op de beste wijze voor het welzijn der mensheid te werken, te onderzoeken hoe vooroordelen kunnen worden uitgebannen en het zaad van liefde en universele broederschap in 's mensen hart kan worden gezaaid.

God keurt het doel van ons samenkomen goed en geeft ons Zijn zegen.

In het Oude Testament lezen wij dat God sprak: `Laat Ons mensen maken naar ons beeld.' In het evangelie zei Christus: `Ik ben in de Vader en de Vader is in Mij.'1 In de Qur'án zegt God: `De mens is Mijn mysterie en Ik ben zijn mysterie.' Bahá'u'lláh schrijft dat God zegt: `Uw hart is Mijn woning, heilig het voor Mijn nederdaling. Uw geest is Mijn plaats van openbaring, zuiver hem voor Mijn verschijning.'

Al deze heilige woorden tonen ons dat de mens naar Gods evenbeeld is gemaakt; toch kan de Essentie van God niet door de menselijke geest worden bevat, want het eindige begrip kan het oneindige Mysterie niet begrijpen. God bevat alles; Hij kan niet worden bevat. Hetgeen bevat is verheven boven dat wat bevat wordt. Het geheel is groter dan de delen ervan.

Dingen die door de mens kunnen worden begrepen, kunnen niet buiten zijn begripsvermogen liggen, zodat het voor het menselijk hart niet mogelijk is de aard van Gods majesteit te begrijpen. Wij kunnen ons alleen een beeld vormen van dát wat ons voorstellingsvermogen kan scheppen.

Het begripsvermogen verschilt gradueel in de verschillende scheppingsrijken. Het minerale rijk, het planten- en het dierenrijk zijn elk afzonderlijk niet in staat om een schepping boven hun eigen schepping te begrijpen. Het mineraal kan zich niet de groeikracht van de plant voorstellen. De boom kan de bewegingskracht van het dier niet begrijpen, evenmin wat het zou betekenen om gezicht, gehoor of reukzin te bezitten. Zij behoren alle tot de stoffelijke schepping.

De mens neemt ook aan deze schepping deel, maar het is voor één van de lagere rijken niet mogelijk te begrijpen wat er in het menselijk verstand plaatsvindt. Het dier kan het verstandelijk vermogen van een mens niet beseffen, het kent alleen dát wat met zijn dierlijke zintuigen wordt waargenomen, het kan zich niets abstracts voorstellen. Een dier zou niet kunnen leren dat de wereld rond is, dat de aarde om de zon draait of hoe de elektrische telegraaf werkt. Deze dingen zijn alleen mogelijk voor de mens. De mens is het hoogste scheppingswerk, van alle schepselen het dichtst bij God.

Géén der hogere rijken is te begrijpen voor de lagere; hoe zou het daarom mogelijk zijn dat het schepsel `de mens' de almachtige Schepper van alles zou kunnen begrijpen?

Hetgeen wij ons voorstellen is niet de werkelijkheid van God. Hij, de Onkenbare, Ondenkbare gaat alle begrip van de mens ver te boven.

Alle schepselen die er bestaan zijn afhankelijk van de goddelijke milddadigheid. Goddelijke barmhartigheid geeft het leven zelf. Gelijk het licht van de zon over de gehele wereld schijnt, zo wordt de Genade van de oneindige God over alle schepselen uitgestort. Gelijk de zon de vruchten op aarde doet rijpen en aan alle levende wezens leven en warmte geeft, zo schijnt de Zon van Waarheid op alle zielen en vervult hen met het vuur van goddelijke liefde en begrip.

De superioriteit van de mens over de rest van de geschapen wereld komt ook daarin tot uiting dat de mens een ziel heeft waarin Gods geest woont; de zielen van de lagere schepselen zijn in wezen van lagere orde.

Het lijdt daarom geen twijfel dat van de gehele schepping de mens het wezen van God het meest nabij komt en daarom een groter del van de goddelijke milddadigheid ontvangt.

Het minerale rijk bezit het vermogen te bestaan. De plant heeft bestaans- èn groeivermogen. Het dier bezit behalve dàt, tevens het vermogen zich te bewegen en heeft het gebruik van de zintuigen. In het mensenrijk vinden wij alle eigenschappen van de lagere werelden en nog veel meer dan dat. De mens is de som van iedere voorgaande schepping, want hij bevat hen alle.

De mens is de bijzondere gave van het intellect geschonken, waardoor hij in staat is een groter deel van het goddelijke licht te ontvangen. De volmaakte Mens is gelijk een gepolijste spiegel die de Zon van Waarheid weerkaatst en de hoedanigheden van God toont.

Christus de Heer sprak: `Hij die Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien' - God in de mens geopenbaard.

De zon verlaat zijn plaats aan de hemel niet en daalt niet af in de spiegel, want opstijgen en neerdalen, komen en gaan behoren niet bij de Oneindige; het zijn de handelwijzen van eindige wezens. In de Manifestatie van God, de volmaakt gepolijste spiegel, openbaren zich de eigenschappen van het goddelijke in een vorm die door de mens begrepen kan worden.

Dit is zo eenvoudig dat allen het kunnen begrijpen en dat, wat wij kunnen begrijpen moeten wij noodzakelijkerwijs aanvaarden.

Onze Vader zal ons niet verantwoordelijke stellen voor het verwerpen van dogma's die wij noch kunnen geloven noch begrijpen, want Hij is oneindig rechtvaardig jegens Zijn kinderen.

Dit voorbeeld is evenwel zó logisch, dat het door een ieder die bereid is hierover na te denken gemakkelijk kan worden begrepen.

Moge een ieder van u worden tot een lichtende lamp waarvan de vlam Gods liefde is. Moge uw hart branden met de gloed van eenheid. Mogen uw ogen verlicht worden met de schittering van de Zon van Waarheid!

De stad Parijs is bijzonder mooi, een meer geciviliseerde en beter verzorgde stad in ieder materieel opzicht is er in de wereld van vandaag niet te vinden. Maar sinds lang heeft het geestelijk licht haar niet beschenen, haar geestelijke vooruitgang is ver ten achter bij haar stoffelijke beschaving. Een hoog verheven macht is nodig om haar tot de werkelijkheid van geestelijke waarheid te doen ontwaken, om de levensadem in haar sluimerende ziel te blazen. U allen moet samenwerken om haar te wekken door haar bevolking weer te bezielen met de hulp van die verheven Kracht.

Wanneer een ziekte onbeduidend is zal een zwak geneesmiddel voldoende zijn om deze te genezen, maar wanneer de onbeduidende ziekte een vreselijke kwaal wordt, dan moet er een zeer krachtig geneesmiddel door de goddelijke Genezer worden aangewend. Er zijn bomen die bloeien en vrucht dragen in een koel klimaat en bomen die de heetste zonnestralen nodig hebben om hen tot volle wasdom te brengen. Parijs is één van die bomen welke voor zijn geestelijke ontplooiing een grote, vlammende Zon van Gods Kracht nodig heeft.

Ik vraag u allen het licht van waarheid in de heilige Leringen goed te volgen, dan zal God u sterken met Zijn Heilige Geest, zodat u in staat zult worden gesteld de moeilijkheden te overwinnen en de vooroordelen te vernietigen die de oorzaak zijn van verwijdering en haat tussen de mensen. Laat uw hart worden vervuld van de grote liefde tot God, laat dit door allen worden ervaren, want ieder mens is een dienaar van God en allen hebben recht op een deel van de goddelijke milddadigheid.

Toont in het bijzonder degenen wier gedachten materialistisch en achtergebleven zijn de grootste liefde en het uiterste geduld; door de uitstraling van uw hartelijkheid wint u hen voor kameraadschappelijke eenheid.

Indien u getrouw bent aan uw grote taak en de heilige Zon van Waarheid standvastig volgt, dan zal de gezegende dag van universele broederschap voor deze mooie stad aanbreken.

Noot:

1. Johannes 14:11.


6. DE BETREURENSWAARDIGE OORZAKEN VAN OORLOG EN DE PLICHT VAN EEN IEDER OM NAAR VREDE TE STREVEN

21 oktober

`Abdu'l-Bahá sprak:

Ik hoop dat u allen gelukkig en gezond bent. Ik ben niet gelukkig, maar heel verdrietig. Het nieuws over de slag bij Benghazi bedroeft mijn hart. Ik verbaas mij over de menselijke verwildering die nog in de wereld bestaat! Hoe is het mogelijk dat mensen van de ochtend tot de avond vechten, elkaar doden en het bloed van hun medemensen vergieten. En met welk oogmerk? Om een deel van de aarde in bezit te nemen! Zelfs dieren hebben als ze vechten een directe en redelijker beweegreden voor hun aanvallen! Hoe ontzettend is het, dat mensen die tot het hogere rijk behoren zich kunnen verlagen tot doodslag, rampspoed brengend onder hun medeschepselen, voor het bezit van een stuk land!

Het hoogste van de geschapen wezens vechtend om de laagste stoffelijke vorm te verwerven, de aarde! Land behoort niet aan één volk maar aan alle mensen. Deze aarde is niet het tehuis van de mens, maar zijn graf. Het is voor hun graven, dat deze mensen vechten. Er is niets zo verschrikkelijk in deze wereld als het graf, de verblijfplaats van het in ontbinding verkerende menselijke lichaam.

Hoe groot ook de overwinnaar, hoeveel landen hij ook tot slavernij mag hebben gebracht, hij is niet in staat ook maar een deel van deze verwoeste landen te behouden, behalve één minimaal stukje, zijn graf! Indien meer land nodig is voor de verbetering van de toestand van het volk en voor de verspreiding van de beschaving (om wrede gebruiken te vervangen door rechtvaardige wetten) - zou het zeker mogelijk zijn om de noodzakelijke uitbreiding van grondgebied op vreedzame wijze te verkrijgen.

Maar oorlog wordt gevoerd ter bevrediging van de eerzucht van de mens; terwille van werelds gewin voor enkelen wordt een verschrikkelijke ellende gebracht over talloze gezinnen, die het hart van honderden mannen en vrouwen breekt!

Hoeveel weduwen rouwen om hun echtgenoten, hoeveel verhalen over wrede gruweldaden horen wij! Hoeveel jonge, verweesde kinderen huilen om hun dode vaders, hoeveel vrouwen wenen om hun gevallen zonen!

Er is niets zo hartbrekend en verschrikkelijk als een uitbarsting van menselijke wreedheid!

Ik draag u allen, één voor één, op om alle gedachten van uw hart op liefde en eenheid te concentreren. Wanneer een oorlogsgedachte opkomt, bestrijdt deze met een sterkere vredesgedachte. Een haatdragende gedachte moet worden vernietigd door een krachtiger gedachte van liefde. Oorlogsgedachten werken vernietigend op alle harmonie, welzijn, rust en tevredenheid.

Gedachten van liefde zijn opbouwend voor broederschap, vrede, vriendschap en geluk.

Wanneer de soldaten van de wereld hun zwaarden trekken om te doden, grijpen de soldaten van God elkaar bij de hand! Moge op deze wijze alle menselijke wreedheid verdwijnen door de barmhartigheid Gods welke doorwerkt in de zuiveren van hart en de oprechten van ziel. Denkt niet dat wereldvrede een onbereikbaar ideaal is!

Niets is onmogelijk voor de Wil van God.

Indien u met geheel uw hart vriendschap wenst met ieder ras op aarde, zal uw geestelijke en positieve gedachte zich verspreiden; ze zal het verlangen van anderen worden, steeds sterker en sterker, totdat het de gedachtenwereld van alle mensen bereikt.

Wanhoopt niet! Werkt onafgebroken. Oprechtheid en liefde zullen haat overwinnen. Hoeveel schijnbaar onmogelijke gebeurtenissen gaan er in deze tijd plaatsvinden. Richt uw blik onafgebroken op het Licht der wereld. Toont liefde voor allen; `Liefde is de ademtocht van de Heilige Geest in het hart van de mens.' Houdt moed, God laat Zijn kinderen die zich inspannen en werken en bidden nooit in de steek! Laat uw hart vervuld zijn van het vurige verlangen dat rust en harmonie deze gehele, strijdende wereld mogen omvatten. Op deze wijze zullen uw inspanningen met succes worden bekroond en zal mèt de universele broederschap het Koninkrijk Gods van vrede en welwillendheid komen.

Vandaag bevinden zich in deze kamer vele nationaliteiten, Fransen, Amerikanen, Engelsen, Duitsers, Italianen, broeders en zusters die elkaar in vriendschap en harmonie ontmoeten. Laat deze bijeenkomst een voorbode zijn van wat waarachtig in deze wereld zal plaatsvinden, wanneer alle kinderen van God beseffen dat zij de bladeren zijn van één boom, de bloemen in één tuin, de druppels in één zee en de zonen en dochters van één Vader, Wiens naam Liefde is!


7. DE ZON VAN WAARHEID

22 oktober

`Abdu'l-Bahá sprak:

Het is een mooie dag, de zon schijnt helder op de aarde, daarbij aan alle schepselen licht en warmte schenkend. De Zon van Waarheid schijnt eveneens en geeft licht en warmte aan de zielen der mensen. De zon geeft leven aan het fysieke lichaam van alle schepselen op aarde; zonder zijn warmte zou hun groei worden belemmerd en hun ontwikkeling worden tegengehouden; zij zouden aftakelen en sterven. Op gelijke wijze hebben de zielen der mensen de stralen van de Zon van Waarheid nodig om hen te ontwikkelen, op te voeden en aan te moedigen. Wat de zon is voor het lichaam van de mens, is de Zon van Waarheid voor zijn ziel.

Een mens mag een hoge graad van stoffelijke vooruitgang hebben bereikt, zonder het Licht van Waarheid komt zijn ziel niet tot ontwikkeling en lijdt gebrek. Een ander zal geen stoffelijk bezit hebben en onderaan de maatschappelijke ladder staan, maar omdat hij de warmte van de Zon van Waarheid heeft ontvangen is zijn ziel groot en zijn geestelijk begrip verlicht.

Een Grieks filosoof die in de beginperiode van het Christendom leefde en, hoewel geen belijdend Christen, vervuld was van het Christelijk beginsel, schreef aldus: `Ik geloof dat religie het enige fundament is van ware beschaving.' Want, tenzij het zedelijk karakter van een volk evenals zijn verstand en zijn talenten ontwikkeld worden, heeft beschaving geen hechte basis.

Aangezien religie zedelijkheid inprent, is het de meest ware filosofie en hierop is de enige blijvende beschaving gebouwd. Als een voorbeeld hiervan verwijst hij naar de Christenen, wier zedelijk gedrag in die tijd op een zeer hoog peil stond. Het geloof van deze filosoof komt overeen met de waarheid, van de Christelijke beschaving was de hoogste en meest verlichte in de wereld. De Christelijke Leer werd verlicht door de goddelijke Zon van Waarheid, daarom werd haar volgelingen geleerd om alle mensen als broeders lief te hebben en niets te vrezen, zelfs de dood niet! Om hun naasten even lief te hebben als zichzelf en eigen, zelfzuchtige belangen te vergeten in het streven naar groter welzijn der mensheid. Het verheven doel van de religie van Christus was om het hart van alle mensen nader te brengen tot Gods stralende Waarheid.

Indien de volgelingen van Christus, de Heer, in onwrikbare trouw waren voortgegaan deze grondbeginselen na te leven, zou een vernieuwing van de Christelijke Boodschap en een wederopwekking van Zijn volk niet nodig zijn geweest, want dan zou er nu een grote, glorieuze beschaving heersen en het Koninkrijk der Hemelen zou op aarde zijn gekomen.

Maar wat is er in plaats hiervan gebeurd? De mensen keerden hun gelaat af van de goddelijk verlichte voorschriften van hun Meester en in de harten der mensen werd het winter. Want evenals het lichaam van de mens om te kunnen leven afhankelijk is van de stralen van de zon, zo kunnen de hemelse deugden in de ziel niet groeien zonder de uitstraling van de Zon van Waarheid.

God laat Zijn kinderen niet zonder troost; als het duister van de winter hen overschaduwt, zendt Hij wederom Zijn Boodschappers, de Profeten, met een vernieuwing van de gezegende lente. De Zon van Waarheid verschijnt opnieuw aan de horizont van de wereld, schijnt in de ogen van hen die slapen en doet hen ontwaken om de heerlijkheid van een nieuwe dageraad te aanschouwen. Dan zal de boom der mensheid weer bloeien en de vruchten van rechtvaardigheid voortbrengen ter genezing van de volkeren. Omdat de mens zijn oren heeft dichtgestopt voor de Stem van Waarheid en zijn ogen heeft gesloten voor het heilige Licht, voorbijgaand aan de Wet van God, daarom heeft het duister van oorlog en chaos, onrust en ellende de aarde tot een troosteloos geheel gemaakt. Ik bid dat u allen er naar zult streven ieder kind van God te leiden naar de straling van de Zon van Waarheid, opdat de doordringende stralen van Zijn heerlijkheid de duisternis mogen verdrijven en de winterse hardheid en koude moge wegsmelten door de genadevolle warmte van Zijn schijnsel.


8. HET LICHT WAARHEID SCHIJNT THANS OVER OOST EN WEST

Maandag 23 oktober

Wanneer een mens op een bepaalde plaats levensvreugde heeft gevonden, keert hij naar diezelfde plek terug om meer vreugde te vinden. Wanneer een mens goud heeft gevonden in een mijn, keert hij weer terug naar die mijn om meer goud te delven.

Dit toont de innerlijke kracht en het natuurlijk instinct aan welke God de mens heeft gegeven en de kracht van de levensenergie die hem is ingeschapen.

Het westen heeft steeds geestelijke verlichting uit het oosten ontvangen. Het Lied van het Koninkrijk is het eerst in het oosten gehoord, maar in het westen barstte het grotere geluidsvolume los over hen die er oor voor hadden.

Christus, de Heer, verrees gelijk een stralende ster aan de oosterkim, maar het licht van Zijn Leer scheen volmaakter in het westen, waar Zijn invloed dieper is geworteld en Zijn Geloof in grotere mate is verspreid dan in het land van Zijn geboorte.

De melodie van het Lied van Christus heeft zijn echo doen kDe volkeren van het westen zijn standvastig en zij bouwen op rotsvaste fundamenten; zij zijn onwankelbaar en vergeten niet gemakkelijk.

Het westen is als een sterke, onbuigzame plant; wanneer ze gevoed wordt door zachte regens en de zon haar beschijnt, dan bloeit ze op de juiste tijd en brengt goede vruchten voort. Het is lang geleden dat de Zon van Waarheid, weerspiegeld door Christus, de Heer, zijn stralen op het westen heeft doen schijnen, want het aangezicht van God werd versluierd door de zonde en de vergeetachtigheid der mensen. Maar nu spreekt, God zij geprezen, de Heilige Geest opnieuw tot de wereld. Het gesternte van liefde, wijsheid en kracht schijnt wederom vanuit de goddelijke Horizont, om allen die hun gelaat naar Gods Licht keren vreugde te schenken. Bahá'u'lláh heeft de sluier van vooroordeel en bijgeloof die de zielen der mensen verstikte vaneengescheurd. Laat ons God bidden, dat de ademtocht van de Heilige Geest opnieuw hoop en verfrissing moge schenken aan de mensen, door in hen het verlangen te doen ontwaken naar Gods wil te handelen. Moge in ieder mens hart en ziel tot leven worden gewekt; op deze wijze zullen allen zich verheugen in een nieuwe geboorte.

Dan zal de mensheid zich in de stralende liefde Gods met een nieuw gewaad tooien, het zal de dageraad van een nieuwe schepping zijn! Dan zal de genade van de Algenadige worden uitgestort over de gehele mensheid en deze zal tot nieuw leven komen.

Het is mijn vurig verlangen dat u allen naar dit heerlijke doel zult streven en ervoor werken; dat u trouwe en liefdevolle werkers zult zijn bij het bouwen van de nieuwe geestelijke beschaving; de uitverkorenen Gods die in vrijwillige, vreugdevolle gehoorzaamheid Zijn verheven plan ten uitvoer brengen! Welslagen is waarlijk nabij, want de Vlag van goddelijkheid is hoog gehesen en de Zon van de rechtvaardigheid Gods verschijnt aan de horizont ten aanschouwen van alle mensen!


9. DE UNIVERSELE LIEFDE

24 oktober

Een Indiër zei tegen `Abdu'l-Bahá:

`Het is mijn levensdoel om, zo ver als dit in mijn vermogen ligt, de Boodschap van Krishna door te geven aan de wereld.'

`Abdu'l-Bahá sprak: De Boodschap van Krishna is de boodschap van liefde. Alle Profeten Gods hebben de boodschap van liefde gebracht. Geen van Hen heeft oorlog en haat ooit goedgekeurd. Zij allen zijn het eens dat liefde en vriendelijkheid het beste is.

Liefde openbaart haar werkelijkheid in daden, niet alleen in woorden - deze hebben als zodanig geen uitwerking. Opdat liefde haar kracht kan openbaren moet er een voorwerp, een werktuig, een motief zijn.

Er zijn vele manieren om het beginsel van liefde uit te drukken; er is liefde voor de familie, voor het vaderland, voor het ras; er is politieke geestdrift, er is ook de liefde van de belangengemeenschap in dienstverband. Dit zijn alle wegen en middelen om de kracht van de liefde tentoon te spreiden. Zonder deze middelen zou liefde onzichtbaar, niet gehoord, niet gevoeld worden - alles bij elkaar genomen onuitgedrukt, ongeopenbaard blijven! Water toont zijn kracht op verschillende wijzen - in het lessen van dorst, in het doen groeien van zaad, enz. Steenkool zet één van haar bestanddelen in gaslicht om, terwijl in het elektrische licht één van de krachten van de elektriciteit tot uiting komt. Als er noch gas noch elektriciteit bestond, zouden de nachten op aarde duister zijn! Het is dus noodzakelijk om een instrument, een beweegreden voor de openbaring van liefde te hebben, een voorwerp, een wijze van uitdrukken.

Wij moeten een weg vinden om liefde onder de zonen der mensheid te verspreiden.

Liefde is onbeperkt, onbegrensd, oneindig! Stoffelijke dingen zijn begrensd, vastomlijnd, eindig. U kunt onbegrensde liefde niet op toereikende wijze uitdrukken met begrensde middelen.

De volmaakte liefde heeft een onzelfzuchtig werktuig nodig, volkomen bevrijd van ketenen van welke aard ook. Familieliefde is beperkt; de band van bloedverwantschap is niet de sterkste band. Dikwijls passen leden van dezelfde familie niet bij elkaar en haten elkaar zelfs.

Vaderlandsliefde is eindig; de liefde voor zijn land, die de oorzaak is van haat voor alle andere landen, is geen volmaakte liefde! Ook landgenoten zijn niet vrij van ruzies onder elkaar.

Rassenliefde is beperkt; er bestaat hier enige eendracht, maar deze is onvoldoende. Liefde moet vrij van grenzen zijn!

Het liefhebben van ons eigen ras kan het haten van alle andere rassen betekenen, en zelfs mensen van hetzelfde ras houden dikwijls niet van elkaar.

Politieke liefde is ook sterk verbonden met haat van de éne partij ten opzichte van de andere; deze liefde is zeer begrensd en onzeker.

De liefde van de belangengemeenschap in dienstverband is eveneens onbestendig; dikwijls ontstaat er concurrentie die tot jaloezie leidt en uiteindelijk maakt liefde plaats voor haat.

Enige jaren geleden stonden Turkije en Italië, in politiek opzicht, op vriendschappelijke voet met elkaar; nu zijn zij in oorlog!

Al deze liefdesbanden zijn onvolmaakt. Het is duidelijk, dat beperkte stoffelijke banden onvoldoende zijn om de universele liefde doelmatig uit te drukken.

De grote onzelfzuchtige liefde voor de mensheid is aan geen van deze onvolmaakte, half-zelfzuchtige banden gebonden; deze liefde is de enige volmaakte liefde die voor de gehele mensheid mogelijk is en zij kan alleen worden verkregen door de kracht van de goddelijke Geest. Geen enkele aardse kracht kan de universele liefde tot stand brengen.

Verenigt u allen in deze goddelijke kracht der liefde! Laten allen er naar streven om te groeien in het licht van de Zon van Waarheid en mogen hun harten bij het afspiegelen van deze stralende liefde op alle mensen zó verenigd worden dat zij voor immer in de schittering van de onbegrensde liefde mogen verwijlen.

Gedenkt deze woorden welke ik tot u spreek gedurende de korte tijd die ik in Parijs in uw midden ben. Ik spoor u in ernst aan: laat uw hart niet worden geketend aan de stoffelijke dingen van deze wereld; ik draag u op om niet zelfvoldaan op het leger van onachtzaamheid te liggen, gevangenen van de materie, maar op te staan en u te bevrijden van haar ketenen!

De dieren zijn gevangenen van de stof, God heeft de mens vrijheid gegeven. Het dier kan niet ontkomen aan de wetten der natuur, daarentegen kan de mens ze beheersen, want hij kan, daar hij de natuur in zich heeft, zich erboven verheffen.

De kracht van de Heilige Geest welke de intelligentie van de mens verlicht, heeft hem in staat gesteld middelen te ontdekken, teneinde vele natuurwetten aan zijn wil te onderwerpen. Hij vliegt door de lucht, drijft op de zee en beweegt zich zelfs onder water voort.

Dit alles bewijst hoe de menselijke intelligentie in staat is zich te bevrijden van de beperkingen van de natuur en vele van haar geheimen op te lossen. De mens heeft, tot op zekere hoogte, de ketenen van de stof verbroken.

De Heilige Geest zal aan de mens grotere krachten geven dan deze, indien hij slechts wil streven naar de dingen van de geest en zich wil inspannen om zijn hart op de goddelijke, oneindige liefde af te stemmen.

Wanneer u een familielid of een landgenoot liefhebt, laat dit met een lichtstraal van de oneindige liefde zijn! Laat het in God en voor God zijn! Overal waar u de hoedanigheden van God vindt, hebt die persoon lief, of hij nu tot uw familie behoort of tot een andere. Stort het licht van een grenzeloze liefde uit over ieder menselijk wezen dat u tegenkomt, of hij nu behoort tot uw land, uw ras of uw politieke partij, of tot een andere natie, kleur of politieke overtuiging. De hemel zal u bijstaan, terwijl u werkt aan het bijeenbrengen van de her en der verspreide volkeren op aarde onder de bescherming van de almachtige tent van eenheid.

U zult dienaren zijn van God die Hem nabij zijn, Zijn goddelijke helpers in dienstbetoon aan de gehele mensheid. De gehele Mensheid! Ieder menselijk wezen! Vergeet dit nooit!

Zegt niet: hij is een Italiaan of een Fransman of een Amerikaan of een Engelsman; bedenkt alléén dat hij een zoon van God is, een dienaar van de Allerhoogste, een mens! Allen zijn mensen! Vergeet nationaliteiten; allen zijn gelijk in de ogen van God!

Denkt niet aan uw eigen beperkingen; Gods hulp zal tot u komen. Vergeet uzelf. De hulp van God zal zeker komen!

Wanneer u de Barmhartigheid van God inroept in de verwachting dat deze u zal sterken, zal uw kracht vertienvoudigd worden.

Kijk naar mij; ik ben zo zwak en toch is mij de kracht gegeven naar u toe te komen; een arme dienaar van God die in staat is gesteld u deze boodschap te brengen! Ik zal niet lang bij u zijn! Men moet nooit op zijn eigen zwakheid letten; het is de kracht van de liefde van de Heilige Geest die het vermogen schenkt om te onderrichten. De gedachte aan onze eigen zwakheid kan alleen maar wanhoop teweegbrengen. Wij moeten verder zien dan alle aardse gedachten, ons onthechten van ieder werelds begrip, vurig verlangen naar de dingen van de geest, onze ogen richten op de eeuwigdurende, milddadige Barmhartigheid van de Almachtige Die onze ziel zal vervullen met de blijheid van vreugdevolle dienstbaarheid aan Zijn gebod `Hebt elkander lief'.


10. DE GEVANGENSCHAP VAN `ABDU'L-BAHÁ

Avenue de Camoens 4,

Woensdag 25 oktober

Het spijt mij zeer, dat ik u deze ochtend heb laten wachten, maar ik heb in korte tijd zoveel te doen voor de Zaak van Gods liefde.

U zult er niet op tegen hebben een weinig te hebben gewacht om mij te ontmoeten. Ik heb jaren en jaren in de gevangenis gewacht, opdat ik u nu kon komen bezoeken.

Boven alles - God zij geprezen - is ons hart steeds eensgezind en wordt met eenzelfde doel naar Gods liefde getrokken. Zijn niet, door de milddadigheid van het Koninkrijk, onze verlangens, ons hart, onze geest in eenheid verbonden? Zijn onze gebeden niet voor het bijeenbrengen in harmonie van alle mensen? Zijn wij daarom niet altijd tezamen?

Toen ik gisteravond thuiskwam van mijnheer Dreyfus was ik zeer vermoeid - tóch sliep ik niet, ik lag wakker en dacht na.

Ik zei: O God, hier ben ik in Parijs! Wat is Parijs en wie ben ik? Ik had nooit gedroomd dat ik vanuit het duister van mijn gevangenis ooit in staat zou zijn naar u toe te komen, toen men mij echter het vonnis voorlas, kon ik het niet geloven.

Men vertelde mij, dat `Abdu'l-Hamíd mijn eeuwigdurende gevangenschap had gelast en ik zei: `Dat is onmogelijk! Ik zal niet altijd een gevangene zijn. Als `Abdu'l-Hamíd onsterfelijk was, zou een dergelijk vonnis mogelijkerwijs ten uitvoer kunnen worden gebracht. Het is zeker dat ik eens vrij zal zijn. Het is mogelijk dat mijn lichaam enige tijd gevangen is, maar `Abdu'l-Hamíd heeft geen macht over mijn geest - het kan niet anders of deze blijft vrij - deze kan geen mens gevangen zetten.'

Bevrijd uit mijn gevangenschap door Gods macht, ontmoet ik hier vrienden van God en ik ben Hem dankbaar.

Laat ons de Zaak van God, waarvoor ik vervolgingen heb moeten doorstaan, verspreiden.

Wat een voorrecht is het elkaar hier in vrijheid te ontmoeten. Hoe gelukkig voor ons dat God het zo heeft beslist dat wij samen mogen werken aan de komst van het Koninkrijk!

Bent u blij zulk een gast te ontvangen, uit de gevangenis bevrijd, om de glorierijke Boodschap aan u te brengen? Hij die nooit een dergelijke ontmoeting voor mogelijk kon hebben gehouden! Nu ben ik, die veroordeeld was tot levenslange gevangenschap in een verafgelegen oosterse stad, door de Genade van God, door Zijn wonderbaarlijke Kracht, hier in Parijs en spreek met u!

Van nu af aan zullen wij altijd met hart en ziel en geest tezamen zijn en krachtig verder werken, totdat alle mensen bijeengebracht zijn onder de tent van het Koninkrijk, de liederen van vrede zingend.


11. GODS GROOTSTE GESCHENK AAN DE MENS

Donderdag 26 oktober

Gods grootste geschenk aan de mens is de gave van het verstand of van begrip.

Begrip is het vermogen waardoor de mens zijn kennis verwerft van de verschillende scheppingsrijken en van de verschillende trappen van bestaan evenals van véél wat onzichtbaar is.

In het bezit van deze gave, is hij, in zichzelf, de som van de voorafgaande scheppingen - hij is in staat om met deze rijken in contact te komen en door deze gave kan hij herhaaldelijk, met behulp van zijn wetenschappelijke kennis, tot een vooruitziende visie komen.

Het intellect is in waarheid de kostbaarste gave waarmee de mens door de goddelijke Milddadigheid is begiftigd. Alleen de mens bezit, van al het geschapene, dit wonderbaarlijke vermogen.

De gehele schepping welke aan de mens voorafgaat is gebonden aan de strenge natuurwetten. De grote zon, de oneindig vele sterren, de oceanen en de zeeën, de bergen, de rivieren, de bomen en alle dieren - groot en klein - géén is in staat om te ontkomen aan de wetten der natuur.

Alleen de mens bezit vrijheid en is door zijn begripsvermogen of verstand in staat om enkele van die natuurwetten aan zich te onderwerpen en voor eigen behoefte te benutten. Door zijn verstandelijke vermogens heeft hij middelen ontdekt, waardoor hij niet alleen met sneltreinen grote werelddelen doorkruist en met schepen uitgestrekte oceanen bevaart, maar in onderzeeboten onder water reist gelijk de vissen en in navolging van de vogels met vliegtuigen door het luchtruim vliegt.

De mens is erin geslaagd om elektriciteit op verschillende manieren aan te wenden - voor licht, voor bewegingskracht, voor het zenden van berichten van het éne einde der aarde naar het andere - en door middel van elektriciteit kan hij zelfs een vele mijlen ver verwijderde stem horen!

Door deze gave van begrip of intellect is hij ook in staat om de zonnestralen te benutten voor het afbeelden van mensen en dingen en zelfs de vorm van vèraf zijnde hemellichamen vast te leggen.

Wij zien op hoeveel manieren de mens in staat is om de natuurkrachten aan zijn wil te onderwerpen.

Hoe smartelijk is het om te zien hoe de mens zijn door God geschonken gaven heeft gebruikt om oorlogswerktuigen te maken, Gods gebod `Gij zult niet doden' te verbreken en het uitdrukkelijk bevel van Christus om `elkander lief te hebben' te tarten.

God gaf dit vermogen aan de mens, opdat het zou worden benut voor de vooruitgang van de beschaving ten bate van de mensheid en om liefde, eendracht en vrede toe doen toenemen. Maar de mens geeft er de voorkeur aan om deze gave te gebruiken voor vernietiging in plaats van voor opbouw, voor onrechtvaardigheid en onderdrukking, voor haat en tweedracht, voor verwoesting en voor de vernietiging van zijn medeschepselen, terwijl Christus heeft bevolen dat hij de ander zou liefhebben gelijk zichzelf!

Ik hoop dat u uw begrip zult gebruiken om de eenheid en de rust van de mensheid te bevorderen, verlichting en beschaving aan de volkeren te brengen, liefde te betonen aan allen om u heen en universele vrede tot stand te brengen.

Bestudeert de wetenschappen, verwerft meer en meer kennis. Voorzeker kan men tot het einde van zijn leven leren! Gebruikt uw kennis te allen tijde ten bate van anderen; zo kan er een einde komen aan oorlog op deze mooie aarde en een prachtig bouwwerk van vrede en eendracht worden opgericht. Streeft ernaar dat uw hoge idealen in het Koninkrijk Gods op aarde -gelijk in de Hemel - werkelijkheid zullen worden.


12. DE WOLKEN DIE DE ZON VAN WAARHEID VERDUISTEREN

Avenue de Camoens 4,

Vrijdagmorgen 27 oktober

De dag is mooi, de lucht is zuiver, de zon schijnt en mist noch wolken verduisteren de straling ervan.

Deze schitterende stralen dringen tot in alle delen van de stad door; moge de Zon van Waarheid de geest der mensen evenzo verlichten.

Christus sprak: `Zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des Hemels.'1 Bahá'u'lláh zei: `Toen Christus voor de eerste keer verscheen, kwam Hij op de wolken'.2 Christus zei dat Hij uit de lucht was gekomen, uit de Hemel - dat Hij van God kwam - terwijl Hij geboren was uit Maria, Zijn moeder. Maar toen Hij verklaarde dat Hij uit de Hemel was gekomen, is het duidelijk, dat Hij niet het blauwe uitspansel bedoelde, maar dat Hij sprak over de Hemel van het Koninkrijk van God, en dat Hij vanuit die Hemel op de wolken was neergedaald. Evenals wolken obstakels zijn voor de stralen van de zon, zo hebben de wolken van de mensenwereld de straling van de goddelijkheid van Christus voor 's mensen oog verborgen.

De mensen zeiden: `Hij is van Nazareth, geboren uit Maria, wij kennen Hem en wij kennen Zijn broers. Wat kan Hij bedoelen? Wat zegt Hij? Dat Hij van God kwam?'

Het lichaam van Christus werd geboren uit Maria van Nazareth, maar Zijn geest was uit God. De mogelijkheden van Zijn menselijk lichaam waren beperkt, maar de kracht van Zijn geest was onbeperkt, oneindig, onmetelijk.

De mensen vroegen: `Waarom zegt Hij dat Hij uit God is?' Indien zij de werkelijkheid van Christus hadden begrepen, zouden zij hebben geweten dat Zijn menselijk lichaam een wolk was die Zijn goddelijkheid verborg. De wereld zag alleen Zijn menselijke vorm en vroeg zich daarom af hoe Hij kon zijn `neergedaald vanuit de Hemel'.

Bahá'u'lláh zei: `Evenals de wolken de zon en het uitspansel voor onze blik verbergen, zo verborg ook het mens-zijn van Christus Zijn ware goddelijke aard voor de mensen.'

Ik hoop dat u zich met ongesluierde blik naar de Zon van Waarheid zult keren en niet de aardse dingen zult zien, opdat uw hart niet wordt aangetrokken tot waardeloze en voorbijgaande wereldse dingen; laat die Zon u Zijn kracht geven, dan zullen de wolken van vooroordeel uw ogen niet versluieren voor Zijn luister! Dan zal de Zon wolkeloos voor u zijn.

Ademt de lucht van zuiverheid in. Moge een ieder van u deel hebben aan de goddelijke Milddadigheden van het Koninkrijk der Hemelen. Moge de wereld voor u geen hinderpaal zijn die de waarheid voor uw blik verbergt, zoals het menselijk lichaam van Christus Zijn goddelijkheid heeft verborgen voor de mensen van Zijn tijd. Moge u de heldere visie van de Heilige Geest ontvangen, opdat uw hart moge worden verlicht en in staat om de Zon van Waarheid te herkennen die door alle stoffelijke wolken heen schijnt, Zijn luister uitstralend over het heelal.

Laat niet de lichamelijke dingen het hemelse licht van de geest verduisteren, opdat u, door de goddelijke Milddadigheid, met de kinderen van God Zijn Eeuwig Koninkrijk moogt binnentreden.

Dit is mijn bede voor u allen.

Noten:

1 Matthéüs 24:30.

2 Johannes 3:13.


13. GODSDIENSTIGE VOOROORDELEN

27 oktober

De basis van de Leer van Bahá'u'lláh is de Eenheid der Mensheid, en het was Zijn grootste verlangen dat liefde en welwillendheid in het hart der mensen zouden wonen.

Daar Hij de mensen aanspoorde om strijd en tweedracht de wereld uit te helpen, wil ik de voornaamste reden van onrust onder de volkeren aan u uitleggen. De hoofdoorzaak is de verkeerde voorstelling van religie die de godsdienstleiders en leraren ervan geven. Zij leren hun volgelingen te geloven dat hun eigen vorm van godsdienst de enige is welke God behaagt en dat volgelingen van elke andere gezindte door de Al-liefderijke Vader worden veroordeeld en van Zijn barmhartigheid en genade zijn verstoken. Dit is de reden dat afkeuring, minachting, twist en haat tussen de volkeren ontstaan. Indien deze godsdienstige vooroordelen konden worden weggevaagd, zouden de volkeren zich weldra in vrede en eenheid verheugen.

Op een keer was ik in Tiberias waar de Joden een Tempel hebben. Ik verbleef in een huis juist tegenover de Tempel, en daar zag en hoorde ik een rabbi spreken tot zijn joodse gemeente en hij sprak als volgt:

`O Joden, gij zijt in waarheid het volk Gods! Alle andere rassen en godsdiensten zijn van de duivel. God heeft u geschapen als de nakomelingen van Abraham en Hij heeft Zijn zegeningen over u uitgestort. Tot u zond God Mozes, Jacob en Jozef en vele andere grote profeten. Deze profeten waren allen van uw ras.

Het was voor u, dat God de macht van de pharao brak en de Rode Zee deed opdrogen; tot u ook zond Hij vanuit den hoge manna tot voedsel en uit de keiharde rots gaf Hij u water om uw dorst te lessen. Gij zijt met recht het uitverkoren volk Gods, gij staat boven alle rassen der aarde! Daarom zijn alle andere rassen verafschuwd door God en door Hem verworpen. In waarheid zult gij de wereld regeren en onderwerpen en alle mensen zullen uw slaven worden!

Ontwijdt uzelven niet door de omgang met mensen die niet tot uw geloof behoren en sluit geen vriendschap met dergelijke mensen.'

Toen de rabbi zijn welsprekende rede had beëindigd, waren zijn toehoorders vervuld van vreugde en voldoening. Het is niet mogelijk u hun geluk te beschrijven!

Helaas! Het zijn deze misleiden die de oorzaak zijn van verdeeldheid en haat op aarde. Er zijn tegenwoordig miljoenen mensen die nog afgoden aanbidden en de grote wereldgodsdiensten voeren onderling strijd. Gedurende 1300 jaar zijn Christenen en Muzelmannen aan het twisten, terwijl met heel weinig inspanning hun verschillen en woordenstrijd konden worden overwonnen, terwijl vrede en harmonie tussen hen konden heersen en er rust in de wereld kon zijn.

In de Qur'án lezen wij dat Muhammad tot Zijn volgelingen sprak:

`Waarom gelooft gij niet in Christus en in het evangelie? Waarom wilt gij Mozes en de profeten niet aanvaarden? Want voorzeker is de Bijbel het Boek van God. In waarheid was Mozes een verheven Profeet en was Jezus vervuld van de Heilige Geest. Hij kwam op aarde door Gods Macht, geboren uit de Heilige Geest en uit de gezegende Maagd Maria. Maria, Zijn moeder, was een heilige uit de Hemel. Zij bracht haar dagen in gebed door in de Tempel en vanuit den hoge werd voedsel tot haar neergezonden. Haar vader, Zacharias, kwam naar haar toe en vroeg haar van waar het voedsel kwam en Maria antwoordde: `Uit den hoge.' Voorzeker maakte God Maria verheven boven alle vrouwen.

Dit leerde Muhammad Zijn volk wat Jezus en Mozes betreft, en Hij verweet hen hun gebrek aan geloof in deze grote Leraren en onderwees hun de lessen van waarheid en verdraagzaamheid. Muhammad was van God gezonden om te werken onder een volk dat even barbaars en onbeschaafd was als de wilde beesten. Zij waren volkomen ontbloot van begrip en zij kenden geen enkel gevoel van liefde, sympathie of medelijden. De vrouwen werden zó vernederd en veracht dat een man zijn dochter levend kon begraven en hij had net zoveel vrouwen tot slavinnen als hij verkoos.

Temidden van dit half dierlijke volk werd Muhammad gezonden met Zijn goddelijke Boodschap. Hij leerde het volk dat afgoderij verkeerd was, maar dat zij Christus, Mozes en de profeten moesten eren. Onder Zijn invloed werden zij een meer verlicht en beschaafder volk en stegen zij uit boven de vernederende toestand waarin Hij hen aantrof. Was dit geen goed werk en alle lof, respect en liefde waard?

Kijkt naar het evangelie van Christus en ziet hoe prachtig het is! Toch zijn, zelfs in deze tijd, de mensen niet in staat de onschatbare schoonheid ervan te begrijpen en worden zijn woorden van wijsheid verkeerd uitgelegd.

Christus verbood de oorlog! Toen de apostel Petrus, met de bedoeling zijn Heer te verdedigen, het oor van de dienstknecht van de hogepriester afsloeg, zei Christus tegen hem: `Steek het zwaard in de schede.'1 En tòch, niettegenstaande het directe bevel van de Heer welke zij beweren te dienen, redetwisten de mensen nog steeds, voeren oorlog en doden elkaar, en Zijn raadgevingen en leringen schijnen volkomen vergeten te zijn.

Maar schrijft daarom niet aan de Meesters en de Profeten de slechte daden van hun volgelingen toe. Indien priesters, leraren en mensen een leven leiden dat in tegenstelling is met het geloof dat zij belijden, is dat dan de schuld van Christus of van de andere Leraren?

Het volk van de Islám werd geleerd zich te realiseren hoe Jezus van God kwam en uit de Geest werd geboren en dat Hij door alle mensen moest worden verheerlijkt. Mozes was een Profeet van God en openbaarde in Zijn tijd aan het volk tot wie Hij werd gezonden het Boek van God.

Muhammad erkende de verheven grootheid van Christus en de grootheid van Mozes en de profeten. Indien de gehele wereld de grootheid van Muhammad en alle uit de Hemel gezonden Leraren slechts wilde erkennen, dan zouden strijd en tweedracht spoedig van het aardoppervlak verdwijnen en zou Gods Koninkrijk komen onder de mensen.

Het volk van de Islám dat Christus verheerlijkt, wordt niet vernederd door dit te doen.

Christus was de Profeet van de Christenen, Mozes van de Joden - waarom zouden de volgelingen van iedere Profeet ook de andere Profeten niet erkennen en eren? Indien de mensen slechts de les van wederzijdse verdraagzaamheid, begrip en broederliefde konden leren, zou wereldeenheid weldra een voldongen feit zijn.

Bahá'u'lláh besteedde Zijn leven aan het onderrichten van deze les van Liefde en Eenheid. Laat ons dan alle vooroordeel en onverdraagzaamheid van ons afzetten en met hart en ziel ernaar streven om begrip en eenheid te brengen tussen Christenen en Muzelmannen.

Noot:

1. Johannes 18:11.


14. GODS GUNSTEN AAN DE MENS

Avenue de Camoens 4,

27 oktober

God alleen beschikt alle dingen en is oppermachtig. Waarom zendt Hij Zijn dienaren dan beproevingen?

De beproevingen van de mens zijn van tweeërlei aard: a)De gevolgen van zijn eigen handelingen. Als een mens teveel eet bederft hij zijn spijsvertering, indien hij gif inneemt wordt hij ziek of sterft. Als iemand dobbelt zal hij zijn geld verliezen, als hij teveel drinkt zal hij zijn evenwicht verliezen. Al dit lijden wordt door de mens zelf veroorzaakt. Het is derhalve volkomen duidelijk dat bepaald leed het gevolg is van onze eigen daden.

b)Er is een ander lijden dat de getrouwen van God kan overkomen. Overweegt het grote leed dat Christus en Zijn apostelen hadden te ondergaan!

Zij die het meeste lijden, bereiken de grootste volmaaktheid.

Zij die beweren veel te willen lijden terwille van Christus, moeten hun oprechtheid bewijzen; degenen die verklaren ernaar te verlangen zich grote offers te getroosten, kunnen de waarachtigheid ervan alleen door daden bewijzen. Job bewees de trouw van zijn liefde voor God door, zowel in grote tegenspoed als in voorspoed in zijn leven, het geloof te behouden. De apostelen van Christus die al hun beproevingen en leed standvastig droegen - hebben zij hun trouw niet bewezen? Was hun volharding niet het beste bewijs?

Dat lijden is nu verleden tijd.

Kajafas leidde een gerieflijk en gelukkig leven, terwijl het leven van Petrus vervuld was van verdriet en beproevingen; wie van deze twee is het meest te benijden? Wij zouden zeer zeker de huidige status van Petrus kiezen, want hij bezit het eeuwige leven, terwijl Kajafas eeuwige schande ten deel viel. De beproevingen van Petrus waren een toetssteen voor zijn trouw. Beproevingen zijn gunsten van God, waarvoor wij Hem behoren te danken. Kommer en smart komen niet tot ons bij toeval; zij worden door de goddelijke Genade tot ons gezonden ter onzer vervolmaking.

Zolang een mens gelukkig is, is het mogelijk dat hij zijn God vergeet; maar wanneer het leed tot hem komt en hij door verdriet wordt overweldigd, dan zal hij zich zijn Vader Die in de Hemel is en Die in staat is hem uit zijn vernedering te bevrijden, herinneren.

Mensen die niet lijden bereiken geen volmaaktheid. Die plant die het meest door de tuinlieden wordt gesnoeid, zal bij het aanbreken van de zomer de mooiste bloesems hebben en de overvloedigste vruchten dragen.

De landman bewerkt de grond met een ploeg en van die grond komt de rijke en overvloedige oogst. Hoe méér een mens gekastijd wordt, des te groter is de oogst aan geestelijke deugden die hij tentoonspreidt. Een soldaat is geen goede generaal vóórdat hij in de voorste gelederen van de hevigste veldslag is geweest en de diepste wonden heeft opgelopen.

Het gebed van de Profeten van God is altijd geweest en is nog: `O God, ik hunker ernaar mijn leven te geven in het pad naar U! Ik verlang ernaar mijn bloed te vergieten voor U en het hoogste offer te brengen.'


15. SCHOONHEID EN HARMONIE IN VERSCHEIDENHEID

28 oktober

De Schepper van al het geschapene is één God.

Dezelfde God deed de gehele schepping ontstaan en Hij is het enige doel waar alles in de natuur reikhalzend naar verlangt. Deze gedachte werd belichaamd in de woorden van Christus toen Hij sprak: `Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde.' De mens is de som van al het geschapene en de volmaakte Mens is de uitdrukking van de voleinde gedachte van de Schepper -het Woord van God.

Aanschouwt de wereld van de geschapen wezens; hoe gevarieerd en uiteenlopend in soort en toch van één en dezelfde oorsprong. Alle naar buiten tredende verschillen zijn die van uiterlijke vorm en kleur. De gehele natuur vertoont deze verscheidenheid van de soort.

Aanschouwt een mooie tuin vol bloemen, struiken en bomen. Elke bloem heeft een andere charme, een bijzondere schoonheid, haar eigen verrukkelijke geur en mooie kleur. Hoe afwisselend zijn ook de bomen in grootte, in groei, in bladertooi - en wat een verscheidenheid van vruchten dragen zij! Toch ontspruiten al deze bloemen, struiken en bomen uit dezelfde aarde, worden zij door dezelfde zon beschenen en ontvangen zij regen uit dezelfde wolken.

Evenzo is het met de mensheid. Zij bestaat uit vele rassen en haar volkeren zijn verschillend van huidskleur: blank, zwart, geel, bruin en rood, maar allen zijn door dezelfde God geschapen en allen zijn Zijn dienaren. Deze verscheidenheid onder de mensenkinderen heeft ongelukkigerwijs niet dezelfde uitwerking als bij het plantenrijk, waar meer harmonie heerst. Onder de mensen bestaat vijandigheid van uiteenlopende aard en die is de oorzaak van oorlog en haat tussen de verschillende volken der wereld.

Zelfs familievetes leiden ertoe dat men elkander vernietigt en doodt. Helaas! dat dit nòg zo moet zijn. Laten wij liever kijken naar de schoonheid en harmonie in verscheidenheid en een les leren van het plantenrijk. Indien u een tuin zag waarin alle planten gelijk waren van vorm, kleur en geur, zou deze tuin u in het geheel niet mooi toeschijnen, maar veeleer eentonig en saai. De tuin die een genot is voor het oog en het hart verblijdt is die tuin, waarin naast elkaar bloemen van iedere schakering, vorm en geur groeien en het is het vrolijke kleurencontrast, dat haar charme en schoonheid uitmaakt. Evenzo met bomen ...een boomgaard met verschillende soorten vruchtbomen is een lust voor het oog; een aanplant van vele soorten struiken eveneens. Het is juist de verscheidenheid en afwisseling die haar charme uitmaakt. Naast eigen schoonheid doet elke boom, elke vrucht en elke bloem door het contrast de eigenschappen van de ander beter uitkomen, en de bijzondere lieflijkheid van ieder apart en van het geheel.

Zo zou het ook onder de mensenkinderen behoren te zijn! De verscheidenheid onder de mensen zou de oorzaak van liefde en harmonie moeten zijn, gelijk in de muziek, waar vele verschillende noten samensmelten tot een volmaakt akkoord. Indien u mensen van een ander ras en andere kleur dan uzelf ontmoet, wantrouwt hen dan niet en trekt u niet terug in uw conventionele schulp, maar weest liever blij en bewijst hen vriendschap. Denkt aan hen als aan rozen van verschillende kleur die in de mooie tuin der mensheid groeien en verheugt u in hun midden te zijn.

Eveneens, wanneer u mensen ontmoet wier opvattingen van de uwe verschillen, keert u zich dan niet van hen af. Allen zoeken de waarheid en er zijn vele wegen die erheen leiden. Waarheid heeft verschillende aspecten, maar zij blijft altijd en eeuwig één.

Laat geen verschil van mening of een andere denkwijze u verwijderen van uw medemensen of de oorzaak van tweedracht, haat en strijd in uw hart worden.

Zoekt liever naarstig naar de waarheid en maakt allen tot uw vrienden.

Ieder gebouw is uit vele verschillende stenen opgetrokken, toch is iedere steen dermate van de andere afhankelijk dat, indien er één verkeerd zou worden gezet het hele gebouw eronder zou lijden; als er één verkeerd zit is het bouwwerk onvolmaakt.

Bahá'u'lláh heeft de cirkel van eenheid getrokken; Hij heeft een ontwerp gemaakt voor de eenwording aller volkeren en voor het bijeengaren van hen allen onder de bescherming van de tent van universele eenheid. Dit is het werk van de goddelijke Milddadigheid en wij moeten ons allen met hart en ziel inspannen, totdat wij de werkelijkheid van eenheid in ons midden hebben en naar gelang wij werken, zo zal ons kracht worden geschonken. Laat alle ik-gedachten varen en beijvert u alleen om gehoorzaam en onderworpen te zijn aan de wil van God. Slechts op deze wijze kunnen wij burgers worden van het Koninkrijk Gods en eeuwig leven verkrijgen.


16. DE WARE BETEKENIS VAN DE PROFETIEËN AANGAANDE DE KOMST VAN CHRISTUS

30 oktober

In de Bijbel staan voorspellingen over de komst van Christus. De Joden verwachten nog steeds de komst van de Messias en bidden God dag en nacht Zijn komst te bespoedigen.

Toen Christus kwam klaagden zij Hem aan en brachten Hem ter dood, zeggende: `Dit is niet Degene die wij verwachten. Zie, wanneer de Messias komt zullen tekenen en wonderen getuigen dat Hij in waarheid de Christus is. Wij kennen de tekenen en voorwaarden en deze zijn niet verschenen. De Messias zal in een onbekende stad opstaan. Hij zal op de troon Davids zitten en zie, Hij zal komen met een zwaard van staal, en met een ijzeren scepter zal Hij heersen! Hij zal de wet der profeten vervullen. Hij zal het oosten en het westen veroveren en Zijn uitverkoren volk, de Joden, verheffen. Hij zal een rijk van vrede met Zich brengen, waarin zelfs de dieren hun vijandschap met de mensen zullen staken. Want ziet, de wolf en het lam zullen uit dezelfde bron drinken en de leeuw en de hinde zullen in dezelfde weide terneder liggen. De slang en de muis zullen hetzelfde nest delen en alle schepselen Gods zullen in rust leven.'

Volgens de Joden vervulde Christus geen van deze voorwaarden, want zij waren ziende blind.

Hij kwam uit Nazareth, geen onbekende plaats. Hij had geen zwaard in Zijn hand, zelfs geen stok. Hij zat niet op de troon Davids en Hij was arm. Hij hervormde de Wet van Mozes en brak de sabbat. Hij veroverde noch het oosten noch het westen, maar was Zelf onderworpen aan de romeinse wet. Hij verhief de Joden niet, maar Hij onderwees gelijkheid en broederschap en berispte de schriftgeleerden en de farizeeën. Hij bracht geen rijk van vrede, want tijdens Zijn leven namen onrechtvaardigheid en wreedheid dermate toe, dat Hij er Zelf aan ten offer viel en een smadelijke dood aan het kruis stierf.

Zo dachten en spraken de Joden, want zij begrepen noch de Geschriften noch de glorierijke waarheden die daarin vervat waren. Zij kenden deze letterlijk uit het hoofd, maar van de levenschenkende geest begrepen zij geen woord.

Luistert en ik zal u de betekenis ervan duidelijk maken. Hoewel Hij uit Nazareth kwam, wat een bekende plaats was, kwam Hij ook uit de Hemel. Zijn lichaam was uit Maria geboren, maar Zijn Geest kwam uit de Hemel. Het zwaard dat Hij droeg was het zwaard van Zijn tong, waarmee Hij goed van kwaad, waar van onwaar, de gelovigen van de ongelovigen, en het licht van de duisternis scheidde. Zijn Woord was inderdaad een scherp zwaard! De Troon waarop Hij zat is de eeuwige Troon, vanaf welke Christus voor immer regeert; een hemelse, geen aardse troon, want al het aardse vergaat, maar hemelse dingen zullen niet vergaan. Hij gaf de Wet van Mozes nieuwe betekenis, voltooide haar en Hij vervulde de wet van de profeten. Zijn Woord veroverde het oosten en het westen. Zijn Koninkrijk is eeuwigdurend. Hij verhief de Joden die Hem erkenden. Het waren mannen en vrouwen van nederige afkomst, maar het contact met Hem maakte hen groot en verleende hun een onvergankelijke waardigheid. Met de dieren die samen zouden gaan wonen worden de verschillende sekten en rassen bedoeld die eens strijdlustig tegenover elkaar stonden, toen echter in liefde en barmhartigheid gingen leven en met elkander het water des levens uit Christus, de eeuwige Bron dronken.

Zo werden alle op de komst van Christus betrekking hebbende geestelijke voorspellingen vervuld, maar de Joden sloten hun ogen om niet te zien en hun oren om niet te horen en de goddelijke Werkelijkheid van Christus, ofschoon in hun midden, ging zonder gehoord, bemind of erkend te worden aan hen voorbij.

Het is gemakkelijk om de heilige Schrift te lezen, maar alleen met een rein hart en een zuivere geest kan men de ware betekenis begrijpen. Laat ons om Gods hulp vragen, teneinde ons in staat te stellen de heilige Boeken te begrijpen. Laat ons bidden om ogen die zien, oren die horen en harten die naar vrede verlangen.

Gods eeuwige genade is onmetelijk. Hij heeft altijd bepaalde zielen uitverkoren over wie Hij de goddelijke Milddadigheid van Zijn hart uitstortte, wier geest Hij verlichtte met hemels licht, aan wie Hij de heilige mysteries openbaarde en de spiegel der Waarheid duidelijk voor ogen hield. Zij zijn de discipelen van God en Zijn goedheid kent geen grenzen. Ook u die dienaren bent van de Allerhoogste, kunt discipelen worden. De schatkamers van God zijn onuitputtelijk.

De Geest die door de heilige Schrift waait, is voedsel voor allen die hongeren. God, die de openbaring aan Zijn Profeten gaf, zal zekerlijk uit Zijn overvloed het dagelijks brood geven aan allen die er Hem getrouw om vragen.


17. DE HEILIGE GEEST, DE MIDDELENDE KRACHT TUSSEN GOD EN DE MENS

Avenue de Camoens 4,

31 oktober

De goddelijke Werkelijkheid is onvoorstelbaar, grenzeloos, eeuwig, onsterfelijk en onzichtbaar.

De geschapen wereld is door de wetten dor natuur gebonden en is eindig en sterfelijk.

Van de oneindige Werkelijkheid kan niet gezegd worden dat zij opstijgt of neerdaalt. Zij gaat het menselijk begrip te boven en kan niet worden weergegeven in bewoordingen die voor het vergankelijke deel van de schepping gelden.

De mens heeft daarom dringend behoefte aan de enige Kracht door welke hij in staat is hulp te ontvangen van de goddelijke Werkelijkheid; alleen die Kracht brengt hem in aanraking met de Bron van alle leven.

Een middelaar is nodig om twee uitersten tot elkaar te brengen. Rijkdom en armoede, overvloed en gebrek; zonder een bemiddelende kracht zou er geen verbinding kunnen bestaan tussen deze twee tegenstellingen.

Zo kunnen wij zeggen dat er een middelaar tussen God en de mens nodig is, en deze is geen ander dan de Heilige Geest die de geschapen wereld met de `Onvoorstelbare', de goddelijke Werkelijkheid, in verbinding brengt.

De goddelijke Werkelijkheid kan worden vergeleken met de zon en de Heilige Geest met de zonnestralen. Zoals de zonnestralen het licht en de warmte van de zon naar de aarde brengen en leven geven aan al het geschapene, zo brengen de 'Manifestaties'1 de kracht van de Heilige Geest van de goddelijke Zon van Werkelijkheid naar de mensenzielen om deze licht en leven te schenken.

Bedenkt wel: er is een middelaar nodig tussen de zon en de aarde; de zon daalt niet naar de aarde af en evenmin stijgt de aarde naar de zon omhoog. Dit contact wordt gemaakt door de zonnestralen die licht en warmte brengen.

De Heilige Geest is het Licht van de Zon van Waarheid die door zijn oneindige kracht leven en verlichting aan de gehele mensheid brengt, over alle zielen goddelijke luister uitstort en de zegeningen van Gods Genade brengt aan de gehele wereld. De aarde zou zonder de warmte en het licht van de zonnestralen geen weldaden van de zon kunnen ontvangen.

Zo is ook de Heilige Geest de eigenlijke oorzaak van 's mensen leven. Zonder de Heilige Geest zou hij geen redelijk wezen zijn en zou hij niet in staat zijn zich de wetenschappelijke kennis eigen te maken, waardoor hij zo'n grote invloed op het overige deel van de schepping heeft verkregen. De verlichting door de Heilige Geest verleent de mens zijn denkvermogen en stelt hem in staat tot het doen van ontdekkingen, waardoor hij de natuurwetten aan zijn wil kan onderwerpen.

Het is de Heilige Geest welke door middel van de Profeten van God, de mens geestelijke deugden leert en hem in staat stelt eeuwig leven te verkrijgen.

Al deze zegeningen verkrijgt de mens door de Heilige Geest; wij kunnen nu begrijpen dat de Heilige Geest de middelaar is tussen de Schepper en het geschapene. Zonnewarmte en zonlicht maken de aarde vruchtbaar en geven leven aan álles wat groeikracht bezit; de Heilige Geest wekt de zielen der mensen tot leven.

De twee grote apostelen, Petrus en de evangelist Johannes, waren oorspronkelijk eenvoudige, nederige werklieden die voor hun dagelijks brood zwoegden. Door de kracht van de Heilige Geest werd hun ziel verlicht en ontvingen zij de eeuwige zegeningen van de Heer Jezus.

Noot:

1. Manifestaties van God.


18. DE TWEELEDIGE NATUUR IN DE MENS

1 november

Vandaag is het in Parijs een blijde dag! Het feest van Allerheiligen wordt gevierd. Waarom denkt u dat deze mensen `heiligen' werden genoemd? Het woord heeft een zeer wezenlijke betekenis. Een heilige is iemand die een leven van zuiverheid leidt, iemand die zich van alle menselijke zwakheden en onvolmaaktheden heeft bevrijd.

In de mens zijn twee naturen aanwezig; zijn geestelijke of hogere natuur en zijn stoffelijke of lagere natuur. Met de éne nadert hij God en met de andere leeft hij alleen voor de wereld. In de mens bevinden zich de tekenen van deze beide naturen. In haar materieel aspect komt ze tot uiting in onwaarheid, wreedheid en onrechtvaardigheid; deze komen alle uit zijn lagere natuur voort. De eigenschappen van zijn goddelijke natuur treden in de vorm van liefde, barmhartigheid, goedheid, waarheid en rechtvaardigheid naar buiten en ze zijn alle de uitdrukkingen van zijn hogere wezen. Elke goede gewoonte, elke edele eigenschap behoort tot de geestelijke aard van de mens; daarentegen ontstaan al zijn onvolkomenheden en slechte daden uit zijn materiële aard. Indien bij een mens zijn goddelijke natuur overheerst, hebben wij met een heilige te maken.

De mens bezit het vermogen om zowel het goede als het slechte te doen; als zijn wil tot het goede de overhand heeft en zijn neigingen tot het verkeerde worden overwonnen, mag deze mens met recht een heilige worden genoemd. Maar, wanneer hij daarentegen dátgene wat van God is verwerpt en toestaat dat zijn boze driften over hem zegevieren, is hij niet beter dan een dier.

Heiligen zijn mensen die zich hebben losgemaakt van de wereld der materie en de zonde hebben overwonnen. Zij leven in de wereld, maar zijn niet van de wereld, omdat hun gedachten voortdurend in de wereld van de geest verwijlen. Hun leven wordt in heiligheid doorgebracht en hun daden getuigen van liefde, rechtvaardigheid en godsvrucht. Zij worden vanuit den hoge verlicht en zijn gelijk helder stralende lampen in de donkere plaatsen der aarde. Zij zijn Gods heiligen. De apostelen van Christus waren net als andere mensen. Evenals hun medemensen werden zij door wereldse zaken aangetrokken en een ieder van hen dacht alleen aan zijn eigen voordeel. Zij wisten maar weinig van gerechtigheid en evenmin vond men bij hen goddelijke volmaaktheden. Maar toen zij Christus volgden en in Hem geloofden, maakte hun onwetendheid plaats voor begrip, werd wreedheid in rechtvaardigheid, onwaarheid in waarheid en duisternis in licht veranderd. Waren zij vóórdien werelds, zij werden nu geestelijk en heilig. Zij waren kinderen der duisternis geweest en werden zonen van God. Zij werden heiligen! Spant u daarom in om in hun voetstappen te treden, alle wereldse zaken achter u te laten en ernaar te streven het geestelijke Koninkrijk te bereiken.

Bidt God dat Hij u moge sterken in goddelijke deugdzaamheid, opdat u op aarde gelijk engelen en lichtbakens moogt worden om aan degenen met een begrijpend hart de geheimen van het Koninkrijk te onthullen.

God zond Zijn Profeten naar de aarde om de mens te onderrichten en te verlichten, hem het geheim van de kracht van de Heilige Geest duidelijk te maken en hem in staat te stellen het licht te weerkaatsen om zo, op zijn beurt, de bron van leiding voor anderen te zijn. De hemelse Boeken, de Bijbel, de Qur'án en de andere heilige Geschriften zijn door God geschonken om als wegwijzers te dienen op het pad naar goddelijke deugd, liefde, gerechtigheid en vrede.

Daarom zeg ik u: tracht de raadgevingen uit deze gezegende Boeken op te volgen en op deze wijze uw leven zó te ordenen, dat u, getrouw aan de gegeven voorbeelden, tot heiligen van de Allerhoogste moogt worden!


19. MATERIËLE EN GEESTELIJKE VOORUITGANG

2 november

`Abdu'l-Bahá sprak:

Wat is het vandaag mooi weer; de lucht is helder, de zon schijnt en het menselijke hart wordt er door verblijd!

Zulk helder en mooi weer schenkt de mens nieuwe levenskracht en als hij ziek is geweest, voelt hij in zijn hart weer de vreugdevolle hoop op een hernieuwde gezondheid. Al deze gaven van de natuur betreffen de lichamelijke kant van de mens, want alleen zijn lichaam kan stoffelijke weldaden ontvangen.

Indien een mens succes heeft in het zakenleven, in de kunst of in een beroep, is hij daardoor in staat zijn fysieke welzijn te vergroten en zijn lichaam die mate van gemak en comfort te verschaffen, waarin het zich behagelijk voelt. Vandaag de dag zien wij overal om ons heen hoe de mens zich met alle moderne gemakken en luxe omringt en zijn fysieke en materiële kant niets ontzegt. Maar, hoedt u, opdat u door een al te sterk denken aan de lichamelijke aangelegenheden niet de behoeften van de ziel vergeet, want materieel voordeel vermag de menselijke geest niet te verheffen. Volmaaktheden in wereldse dingen is een vreugde voor het menselijke lichaam, maar verheft op generlei wijze zijn ziel.

Het kan gebeuren, dat iemand wie het in materieel opzicht aan niets ontbreekt en die door alle mogelijke comfort van de moderne beschaving is omgeven, toch van de allerbelangrijkste gave van de Heilige Geest is verstoken.

Zeer zeker is materiële vooruitgang prijzenswaardig, maar laat ons daarbij niet de belangrijke geestelijke vooruitgang verwaarlozen en onze ogen sluiten voor het goddelijke Licht dat in ons midden schijnt.

Alleen door zowel geestelijk als materieel vooruit te gaan kunnen wij werkelijk verder komen en volmaakte wezens worden. Terwille van het brengen van dit geestelijke leven en licht zijn alle grote Leraren in de wereld verschenen. Zij kwamen, opdat de Zon van Waarheid kon worden geopenbaard en in het hart der mensen kon schijnen, en de mensen door haar wonderbaarlijke kracht het eeuwige Licht zouden kunnen bereiken.

Toen Christus, de Heer kwam, spreidde Hij het licht van de Heilige Geest uit over allen die om Hem heen waren, en Zijn discipelen en allen die Zijn verlichting ontvingen, werden verlichte, geestelijke wezens.

Terwille van de openbaring van dit Licht werd Bahá'u'lláh geboren en kwam in de wereld. Hij leerde de mensen de eeuwige Waarheid en verspreidde de stralen van het goddelijke Licht over alle landen.

Helaas! Ziet, hoe de mens dit Licht negeert! Hij bewandelt nog steeds zijn weg van duisternis en nog steeds heersen verdeeldheid, twist en hevige oorlogen.

Hij benut materiële vooruitgang om zijn oorlogszucht te bevredigen en hij maakt vernietigingswerktuigen en middelen om zijn medemensen te vernietigen.

Laten wij ons liever inspannen om geestelijk goed te verwerven, want datgene wat van God komt en van Hem alleen, is de énige weg naar ware vooruitgang.

Ik bid voor u allen, dat u de genadegaven van de Heilige Geest moogt ontvangen. Zo zult u waarlijk verlicht worden, steeds verder komen en het Koninkrijk Gods naderen. Dan zal uw hart bereid zijn de blijde tijding te ontvangen, zullen uw ogen worden geopend en zult u de Heerlijkheid Gods aanschouwen; uw oren zullen horen, u zult de roepstem van het Koninkrijk horen en in welsprekende taal de mensen oproepen tot het bewustzijn van de goddelijke Kracht en de Liefde Gods.


20. DE ONTWIKKELING VAN DE STOF EN DE ONTPLOOIING VAN DE ZIEL

3 november

Het begint koud te worden in Parijs, zó koud, dat ik weldra genoodzaakt zal zijn om te vertrekken, maar de warmte van uw liefde houdt mij nog hier. Zo God wil hoop ik nog een poosje in uw midden te zijn. Lichamelijke koude en hitte kunnen de geest niet aantasten, want deze wordt door het vuur van Gods liefde verwarmd. Wanneer wij dit begrijpen, gaan wij enig idee van het leven in het hiernamaals krijgen.

God heeft ons, in Zijn milddadigheid, reeds hier een voorproef van gegeven en ons bepaalde bewijzen geleverd voor het onderscheid dat er bestaat tussen lichaam, ziel en geest.

Wij zien dat koude, hitte, lijden enzovoort alleen het lichaam aangaan; de geest wordt er niet door geraakt.

Hoe dikwijls zien wij niet iemand die arm, ziek, schamel gekleed, zonder middelen van bestaan en tóch geestelijk sterk is. Hoe het lichaam ook heeft te lijden, zijn geest is vrij en gezond! En hoe dikwijls zien wij niet rijke mensen, lichamelijk sterk en gezond, maar met een ziel die doodziek is.

Voor de schouwende geest is het volkomen duidelijk, dat de geest van een mens iets heel anders is dan zijn stoffelijk lichaam.

De geest is onveranderlijk, onverwoestbaar. De vooruitgang en de ontplooiing van de ziel, haar vreugde en verdriet, zijn onafhankelijk van het fysieke lichaam.

Wanneer een vriend ons vreugde bereidt of pijn doet, wanneer een liefde echt of vals blijkt te zijn, steeds is het de ziel die wordt geraakt. Wanneer onze dierbaren ver weg zijn, is het de ziel die treurt en het leed of de zielesmart kan uitwerking hebben op het lichaam.

Wordt nu de ziel met heilige deugden gevoed, dan is het lichaam blij; vervalt de ziel in zonden, dan wordt het lichaam gepijnigd!

Wanneer wij waarheid, standvastigheid, trouw en liefde vinden, zijn wij gelukkig, maar als wij leugenachtigheid, ontrouw en bedrog tegenkomen, zijn wij ongelukkig.

Al deze dingen behoren bij de ziel en zijn geen lichamelijke ziekten. Bijgevolg is het duidelijk dat de ziel, evenals het lichaam, zijn eigen individualiteit heeft. Wanneer nu het lichaam een verandering ondergaat, behoeft dit geen uitwerking op de geest te hebben. Wanneer u een glas breekt waar de zon op schijnt, is het glas gebroken maar de zon schijnt nog! Wanneer een kooi met een vogel erin wordt vernield, blijft de vogel ongedeerd! Wanneer een lampeglas springt, kan de vlam nog helder blijven branden!

Hetzelfde geldt voor de geest van de mens. Hoewel de dood zijn lichaam vernietigt, heeft deze geen macht over zijn geest deze is eeuwig en vrij van geboorte en dood.

Wat de ziel van de mens na de dood betreft: ze behoudt de graad van zuiverheid, waartoe ze zich tijdens haar leven in het stoffelijke lichaam heeft ontplooid en na haar bevrijding van het lichaam blijft ze ondergedompeld in de oceaan van Gods genade.

Vanaf het moment dat de ziel het lichaam verlaat en in het hemelrijk komt, is haar ontwikkeling geestelijk en die ontwikkeling is: de toenadering tot God.

In de stoffelijke schepping heeft ontwikkeling van de ene trap van vervolmaking naar de andere plaats. Het mineraal gaat met de minerale volkomenheden ervan in het plantenrijk over; de plant gaat met haar volkomenheden in het dierenrijk over en zo verder naar de mensenwereld. Deze wereld is vol schijnbare tegenstellingen; in elk van deze rijken (minerale, plantaardige en dierlijke) is gradueel leven aanwezig en ofschoon de aarde in vergelijking met het leven van de mens dood schijnt te zijn, leeft ook zij en leidt een geheel eigen bestaan. In deze wereld leven en sterven de dingen en komen weer in andere vormen tot leven, maar in de wereld van de geest is dit volkomen anders.

Voor de ziel geldt niet de wet van trapsgewijze ontwikkeling; zij ontplooit zich alléén door Gods barmhartigheid en milddadigheid nader tot God.

Het is mijn vurig gebed, dat wij allen in het Koninkrijk van God mogen zijn, en Hem nabij.


21. DE GEESTELIJKE BIJEENKOMSTEN IN PARIJS

4 november

Tegenwoordig hoort men in geheel Europa van bijeenkomsten en vergaderingen en het oprichten van velerlei soort genootschappen. Vele daarvan zijn gewijd aan de handel, de wetenschap en de politiek. Zij alle dienen materiële doeleinden want zij willen de vooruitgang en de verlichting van de stoffelijke wereld. Slechts zelden beroert hen een ademtocht vanuit de geestelijke wereld. Zij schijnen zich niet bewust te zijn van de goddelijke Stem - en zij bekommeren zich niet om de dingen van God. Maar deze bijeenkomst in Parijs betekent een waarachtig geestelijk samenzijn. De goddelijke Ademtocht is over u heengegaan en het licht van het Koninkrijk schijnt in aller hart. De kracht van Gods liefde is bij u en met dorstende ziel ontvangt u de blijde tijding van grote vreugde.

U bent hier allen eendrachtig en eensgezind van hart samengekomen, met een ziel overvloeiend van goddelijke liefde en vol verlangen mee te werken aan de eenheid van de wereld.

Dit is waarlijk een geestelijke bijeenkomst! Ze is gelijk een mooie, welriekende tuin! De hemelse Zon overgiet haar met zijn gouden stralen, waarvan de warmte ieder hunkerend hart doordringt en blij maakt. De liefde van Christus die alle kennis te boven gaat, is in uw midden, de Heilige Geest is uw helper.

Deze bijeenkomst zal met de dag in groei en kracht toenemen, totdat haar geest allengs de gehele wereld zal veroveren.

Tracht met geheel uw hart gewillige kanalen te worden voor Gods milddadigheid. Want ik zeg u, dat Hij u heeft uitgekozen om de boodschappers van Zijn liefde voor de gehele wereld, om de dragers van Zijn geestelijke gaven aan de mensen en het middel voor het verspreiden van eenheid en harmonie op aarde te zijn. Dankt God uit het diepst van uw hart dat u zulk een voorrecht is geschonken, want een leven dat gewijd is aan het loven van God is niet te lang om Hem voor zulk een gunst te danken.

Verheft uw hart boven het heden uit en schouwt met de ogen van geloof in de toekomst. Nu wordt het zaad gezaaid en valt de korrel op de aarde, maar ziet, de dag zal komen dat uit dit zaad een prachtige boom zal groeien, met takken beladen met vruchten. Jubelt en weest blij, dat deze dag is aangebroken. Tracht de geweldige betekenis ervan te onderkennen, want die dag is waarlijk wonderschoon! God heeft u met eer bekroond en een stralende ster in uw hart gelegd. Waarlijk, de gehele wereld zal door haar glans worden verlicht!


22. DE TWEE SOORTEN LICHT

5 november

Het weer is vandaag somber en donker. In het oosten schijnt voortdurend de zon, fonkelen de sterren altijd en er zijn maar zeer weinig wolken. Het licht komt altijd op in het oosten en zendt haar stralen naar het westen.

Er zijn twee soorten licht. Het ene is het zichtbare licht van de zon, met behulp waarvan wij de schoonheid van de wereld om ons heen kunnen waarnemen - zonder dit licht zouden wij niets kunnen zien.

Maar, hoewel dit licht de dingen voor ons zichtbaar maakt, kan het ons niet het vermogen geven ze te zien of om te begrijpen wat hun verschillende charmes kunnen zijn, omdat dit licht geen verstand en geen bewustzijn heeft. Het is het licht van het verstand, dat ons kennis en begrip verleent. Zonder dit licht zou het fysieke oog van generlei nut zijn.

Dit licht van het verstand is het hoogste licht dat er bestaat, want het is geboren uit het goddelijke Licht.

Het licht van het verstand stelt ons in staat al het bestaande te begrijpen en te onderkennen. Alleen het goddelijke Licht kan ons echter de ogen openen voor het onzichtbare en ons waarheden doen zien die pas duizenden jaren later voor de wereld zichtbaar zullen zijn.

Het was dit goddelijke Licht dat de profeten in staat stelde, te zien wat er tweeduizend jaar later zou gaan gebeuren en nu zien wij de verwezenlijking van hun visioen. Dit Licht is het dus, waarnaar wij moeten trachten te zoeken, want het is groter dan ieder ander licht.

Door dit Licht vermocht Mozes de goddelijke Verschijning te aanschouwen en te begrijpen, en de hemelse Stem te horen, die vanuit de Brandende Braamstruik tot Hem sprak.1

Van dit Licht spreekt Muhammad, waar Hij zegt: `Alláh is het Licht van de hemelen en van de aarde'.

Zoekt dit hemelse Licht met geheel uw hart, opdat u in staat zult zijn de waarheden te begrijpen, opdat u de geheimenissen van God zult leren kennen en de verborgen wegen u kenbaar worden gemaakt.

Dit Licht kan worden vergeleken met een spiegel en zoals de spiegel alles weerkaatst wat ervóór staat, zo laat dit Licht aan ons geestesoog alles zien, wat in het Koninkrijk Gods bestaat en doet de werkelijkheid der dingen zichtbaar worden. Met behulp van dit stralende Licht werd de volle geestelijke betekenis van de heilige Geschriften duidelijk, zijn de verborgenheden van Gods heelal geopenbaard en werden wij in staat gesteld om Gods bedoelingen met de mensen te begrijpen.

Ik bid, dat God in Zijn barmhartigheid uw hart en uw ziel met Zijn heerlijke Licht moge verlichten. Dan zal een ieder van u schijnen als een stralende ster op de donkere plaatsen der aarde.

Noot:

1. Exodus 3:2.


23. GEESTELIJKE ASPIRATIES IN HET WESTEN

`Abdu'l-Bahá sprak:

U bent van harte welkom! Vanuit oosterse landen ben ik naar het westen gekomen om enige tijd bij u te verwijlen. In het oosten zegt men dikwijls dat de westerse mens geen geestelijk leven heeft, maar ik heb dat niet zo ervaren. Goddank zie en voel ik, dat er veel geestelijk streven onder de westerse volkeren is en dat hun geestelijk waarnemingsvermogen soms zelfs scherper is dan dat van hun oosterse broeders. Wanneer de Leer die in het oosten werd gegeven, gewetensvol zou zijn verspreid in het westen, dan zou de wereld van vandaag een meer verlichte wereld zijn.

Hoewel in het verleden alle grote geestelijke Leraren in het oosten zijn opgestaan, zijn daar toch nog vele mensen die totaal geen geestelijk leven hebben. Ten aanzien van de dingen van de geest zijn zij even levenloos als een steen en zij willen ook niet anders zijn, want zij beschouwen de mens slechts als een hogere vorm van het dier, en vinden dat de dingen van God hem niet aangaan.

Maar 's mensen eerzucht moet daarboven uitstijgen. Hij moet steeds boven zichzelf uit kijken, steeds op- en vóórwaarts, totdat hij door Gods barmhartigheid het hemelse Koninkrijk nabij komt. Dan zijn er ook mensen die alleen een open oog hebben voor de stoffelijke vooruitgang en de ontwikkeling in de wereld van de stof. Deze mensen geven er de voorkeur aan om de gelijkenis tussen hun eigen fysieke lichaam en dat van de aap te bestuderen in plaats van de glorierijke verwantschap tussen hun geest en die van God te overdenken. Dat is werkelijk vreemd, want de mens lijkt alleen in lichamelijk opzicht op de lagere schepping. Met betrekking tot zijn verstand is hij volkomen anders.

De mens gaat steeds vooruit. Het gebied van zijn kennis verruimt zich voortdurend en zijn geestelijke activiteit vloeit door vele uiteenlopende kanalen. Ziet, wat de mens op het gebied van de wetenschap tot stand heeft gebracht; denkt aan zijn vele ontdekkingen en talloze uitvindingen, en zijn diepgaand begrip van de natuurwetten.

Op het gebied van de kunst is het precies hetzelfde en deze prachtige ontwikkeling van de menselijke vermogens gaat steeds sneller naarmate de tijd voortschrijdt. Wanneer de ontdekkingen, uitvindingen en materiële prestaties van de laatste vijftienhonderd jaar konden worden samengevat, dan zou u zien dat er in de laatste honderd jaar een grotere vooruitgang plaatsvond dan in de veertien daaraan voorafgegane eeuwen. Want de snelheid, waarmee de mens vorderingen maakt, neemt van eeuw tot eeuw toe.

Het verstandelijk vermogen is één van de grootste gaven van God aan de mens; dit vermogen maakt hem namelijk tot een hoger schepsel dan het dier. Want, waar het verstand van de mens van eeuw tot eeuw en van tijdperk tot tijdperk groeit en steeds scherper wordt, blijft dat van het dier onveranderd. Zij zijn nu niet intelligenter dan duizend jaar geleden! Is er nog groter bewijs nodig om het onderscheid tussen de mens en de dierlijke schepping aan te tonen? Het is voorzeker zo klaar als de dag.

Wat de geestelijke volmaaktheden aangaat: zij zijn het geboorterecht van de mens en behoren van al het geschapene alleen hèm toe. De mens is in werkelijkheid een geestelijk wezen en alléén, wanneer hij vanuit de geest leeft, is hij werkelijk gelukkig. Dit geestelijk verlangen en gewaarwordingsvermogen hebben alle mensen gemeen en het is mijn stellige overtuiging, dat de westerse mens grote geestelijke aspiraties heeft.

Vurig bid ik, dat de ster van het oosten haar schitterende stralen over de westerse wereld zal werpen en de volkeren van het westen met kracht, ernst en moed mogen opstaan om hun broeders in het oosten te helpen.


24. VOORDRACHT IN EEN STUDIO IN PARIJS

6 november

Dit is waarlijk een Bahá'í huis. Steeds, wanneer een dergelijk huis of zo'n vergaderplaats wordt ingesteld, draagt dit in de hoogste mate bij tot de algemene ontwikkeling van de stad en het land, waartoe het behoort. Het moedigt de groei van kennis en wetenschap aan en geniet bekendheid door de intense geestelijke kracht en door de liefde die het onder de mensen verspreidt.

Het oprichten van een dergelijke plaats van samenkomst wordt altijd gevolgd door de grootste voorspoed. De eerste Bahá'í Raad in Tihrán was uitzonderlijk gezegend. In één jaar tijds was de gemeenschap zó snel gegroeid, dat haar ledental negenmaal zo groot was geworden. Tegenwoordig zijn er in het verre Perzië veel van zulke Raden, waar de vrienden van God elkaar in de grootste vreugde, liefde en eenheid ontmoeten. Zij onderrichten de Zaak van God, onderrichten de onwetenden en verenigen de harten in broederlijke vriendschap. Deze mensen helpen de armen en behoeftigen, en geven hun hun dagelijks brood. Zij zorgen liefdevol voor de zieken en zij zijn boodschappers van hoop en troost voor de bedroefden en onderdrukten.

O, gij die in Parijs zijt, streeft ernaar dat uw samenkomsten hieraan gelijk mogen worden en zelfs voortreffelijker vruchten mogen afwerpen!

O, vrienden van God; wanneer u op Gods Woord vertrouwt en sterk bent, wanneer u de geboden van Bahá'u'lláh naleeft om de zieken te verzorgen, de gevallenen op te richten, voor de armen en behoeftigen te zorgen, de onderdrukten en hulpelozen te beschermen, de bedroefden te troosten en de mensheid met geheel uw hart lief te hebben, dan zeg ik u, zal deze plaats van samenkomst weldra een rijke oogst binnenhalen. Elk lid zal van dag tot dag vorderingen maken en steeds geestelijker worden. U moet echter een hechte basis hebben en uw doelstellingen en uw streven moeten door ieder lid duidelijk worden begrepen. Dit streven dient als volgt te zijn:

1. aan de gehele mensheid mededogen en welwillendheid te tonen;

2. diensten te bewijzen aan de mensheid;

3. hen die in duisternis leven, trachten te leiden en te verlichten;

4. vriendelijk te zijn voor iedereen en iedere levende ziel genegenheid te schenken;

5. nederig te zijn in uw houding jegens God en voortdurend tot Hem te bidden, zodat u dagelijks God meer nabij komt;

6. zó trouw en oprecht in al uw handelingen te zijn, dat ieder lid gekend zal worden als de belichaming van eerlijkheid, liefde, geloof, vriendelijkheid, edelmoedigheid en moed. Onthecht te zijn aan alles buiten God en aangetrokken door de hemelse Ademtocht - een goddelijke ziel, zodat de wereld zal kunnen ervaren dat een Bahá'í een volmaakt wezen is.

Tracht dit op deze bijeenkomsten te bereiken. Dan zult u, de vrienden van God, waarlijk in grote vreugde tezamenkomen! Helpt elkander en wordt gelijk één mens die de volmaakte eenheid heeft bereikt.

Ik bid God, dat u dagelijks aan geestkracht zult winnen en dat Gods liefde steeds meer in u geopenbaard zal worden, dat uw diepste gedachten gezuiverd en uw gelaat immer tot Hem gekeerd zal zijn. Moogt u allen de drempel van eenheid naderbij komen en het Koninkrijk binnentreden! Moge een ieder van u gelijk een vlammende toorts zijn, aangestoken en helder brandende met het vuur van Gods liefde.


25. BAHÁ'U'LLÁH

7 november

`Abdu'l-Bahá sprak:

Vandaag wil ik u over Bahá'u'lláh vertellen. Bijna drie jaar nadat de Báb Zijn Zending had bekendgemaakt, werd Bahá'u'lláh door de fanatieke mullá's ervan beschuldigd het geloof in de nieuwe Leer aan te hangen. Hij werd gearresteerd en in de gevangenis geworpen. De volgende dag echter bewerkstelligden enige ministers uit de regering en andere invloedrijke mensen Zijn vrijlating. Later werd Hij opnieuw gevangen genomen en door de priesters ter dood veroordeeld! De gouverneur aarzelde dit vonnis ten uitvoer te brengen uit vrees voor een revolutie. De priesters verzamelden zich in de moskee, waarvoor zich de plaats van terechtstelling bevond. De gehele stadsbevolking dromde buiten de moskee samen. De timmerlieden brachten hun zagen en hamers mee, de slagers kwamen met hun messen, de metselaars en bouwlieden met hun spade op de schouders. Door de razende mullá's opgehitst, wensten al deze mensen vurig in de eer te delen Hem te doden. In de moskee bevonden zich de godgeleerden. Bahá'u'lláh stond vóór hen en beantwoordde al hun vragen met grote wijsheid. In het bijzonder de grootste geleerde werd door Bahá'u'lláh Die al diens argumenten weerlegde, volkomen het zwijgen opgelegd.

Tussen twee van deze priesters ontstond een discussie over de betekenis van enige woorden uit de Geschriften van de Báb. Zij betichtten Hem van onnauwkeurigheid en daagden Bahá'u'lláh uit, Hem te verdedigen als Hij daartoe in staat was. Deze priesters werden volledig in verlegenheid gebracht, want Bahá'u'lláh bewees ten aanschouwen van de gehele bijeenkomst, dat de Báb volkomen gelijk had en dat de beschuldiging uit onwetendheid was gedaan.

Daarop lieten de verslagenen Hem met stokslagen op de voetzolen folteren en, woedender dan ooit tevoren brachten zij Hem naar de plaats van terechtstelling voor de muren van de moskee, waar het misleide volk Zijn komst stond af te wachten.

Nog steeds draalde de gouverneur de eis van de priesters tot Zijn terechtstelling in te willigen. Bewust van het gevaar, waarin de waardige gevangene zich bevond, werden een paar mannen gestuurd om Hem te redden. Deze slaagden erin een gat in de muur van de moskee te maken en Bahá'u'lláh via de opening naar een veilige plaats te brengen - maar niet naar de vrijheid. Want de gouverneur schoof de verantwoordelijkheid van eigen schouders af door Hem naar Tihrán te zenden. Daar werd Hij in een ondergrondse kerker, waar het daglicht nooit binnendrong, gevangengezet. Een zware keten, waarmee Hij aan vijf andere Bábís werd geketend, werd om Zijn hals gelegd; deze boeien waren met sterke, zeer zware bouten en schroeven vergrendeld. Zowel Zijn kleren als Zijn fez waren aan flarden gescheurd. Vier maanden lang werd Hij in deze vreselijke toestand gelaten.

Gedurende die tijd gelukte het geen van Zijn vrienden tot Hem toegelaten te worden.

Een gevangenisbeambte deed een poging Hem te vergiftigen, maar, behalve dat Hij hiervan veel te lijden had, had het vergif geen uitwerking.

Na enige tijd stelde de regering Hem in vrijheid en verbande Hem en Zijn familie naar Baghdád, waar Hij elf jaar verbleef. Gedurende die periode was Hij aan ernstige vervolgingen blootgesteld, daar Hij omringd was door de haat van Zijn waakzame vijanden.

Hij droeg alle onheil en kwellingen met de grootste moed en kracht. Wanneer Hij 's ochtends opstond wist Hij dikwijls niet, of Hij met zonsondergang nog zou leven. Intussen kwamen de priesters Hem elke dag ondervragen over godsdienst en metaphysica.

Tenslotte werd Hij door de Turkse gouverneur naar Constantinopel verbannen, en van daaruit naar Adrianopel; hier verbleef Hij 5 jaar. Ten langen leste werd Hij naar de verafgelegen gevangenisvesting St. Jean d'Acre (`Akká) gedeporteerd. Daar werd Hij in de militaire afdeling van de vesting gevangengezet en onder strenge bewaking gehouden. Woorden ontbreken mij om u te vertellen van de vele beproevingen die Hij had te doorstaan en alle ellende die Hij in die gevangenis te verduren heeft gehad. Niettegenstaande dit alles heeft Bahá'u'lláh vanuit deze gevangenis aan alle vorsten van Europa geschreven, en deze brieven werden, op één uitzondering na, per post verzonden.

Het Epistel aan Násiri'd-Dín Sháh werd aan een Perzische Bahá'í, Mírzá Badí`Khurásání, toevertrouwd die op zich nam het persoonlijk aan de Sháh te overhandigen. Deze dappere jongeling wachtte in de buurt van Tihrán tot de Sháh voorbijkwam, die het plan had langs die route naar zijn zomerpaleis te reizen. De moedige boodschapper volgde de Sháh naar zijn paleis en wachtte dagenlang op de weg bij de ingang. Men zag hem steeds op dezelfde plek langs de weg wachten, totdat de mensen zich gingen afvragen, waarom hij daar zat. Tenslotte kwam dit de Sháh ter ore en hij beval zijn dienaren de man vóór te leiden.

`O dienaren van de Sháh, ik breng een brief die ik hem eigenhandig moet geven,' zei Badí` en tot de Sháh sprak Badí` daarop: `Ik breng u een brief van Bahá'u'lláh!'

Hij werd onmiddellijk gegrepen en ondervraagd, teneinde inlichtingen te verkrijgen die hen bij verdere vervolgingen van Bahá'u'lláh konden helpen. Badí` wilde geen woord zeggen. Daarop werd hij gemarteld, maar toch bleef hij zwijgen! Drie dagen later doodden zij hem, daar zij hem niet tot spreken konden krijgen! Deze wrede mannen maakten foto's van hem tijdens de martelingen.1

De Sháh overhandigde de brief van Bahá'u'lláh aan de priesters, opdat zij die zouden uitleggen. Enige dagen later deelden de priesters de Sháh mee, dat de brief van een politieke vijand kwam. De Sháh werd boos en zei: `Dat is geen uitleg. Ik betaal u ervoor om mijn brieven te lezen en te beantwoorden, gehoorzaamt dus.'

De zin en de betekenis van de Tafel van Násiri'd-Dín Sháh was in het kort deze: `Nu de tijd is aangebroken voor de verschijning van de Heerlijkheid Gods, vraag ik u Mij toe te staan naar Tihrán te komen om iedere vraag die de priesters Mij zouden willen stellen, te beantwoorden.

Ik spoor u met klem aan u los te maken van de wereldse pracht van uw rijk. Denk aan al de grote koningen, die vóór u hebben geleefd - hun glorie is vergaan!'

De brief was in bijzonder fraaie stijl geschreven. Hij bevatte nog meer waarschuwingen aan de koning en kondigde de toekomstige overwinning van het Koninkrijk van Bahá'u'lláh, zowel in het oosten als in het westen, aan.

De Sháh schonk geen aandacht aan de waarschuwingen in deze brief en hij leefde op de oude voet verder tot het einde toe.

Hoewel Bahá'u'lláh gevangen zat, was de grote kracht van de Heilige Geest met Hem!

Géén ander zou in gevangenschap zijn zoals Hij. Niettegenstaande alle ontberingen die Hij leed, klaagde Hij nooit.

In de waardigheid van Zijn majesteit wees Hij een ontmoeting met de gouverneur of de invloedrijke persoonlijkheden van de stad steeds van de hand.

Hoewel de bewaking onverminderd streng was, kwam en ging Hij naar eigen goeddunken! Hij stierf in een huis dat ongeveer drie kilometer van `Akká is gelegen.

Noot:

1. Een man die aanwezig was toen Badí` de opdracht kreeg het Epistel naar de Sháh te brengen zag, hoe hij als het ware werd herschapen in een stralend wezen.


26. GOEDE GEDACHTEN MOTEN IN DADEN WORDEN OMGEZET

8 november

Overal ter wereld hoort men fraaie uitspraken prijzen en nobele voorschriften bewonderen. Alle mensen zeggen dat zij het goede beminnen en alle kwaad haten! Eerlijkheid dient bewonderd, leugens daarentegen dienen veracht te worden. Trouw is een deugd en verraad strekt de mensheid tot schande. Het hart van de mensen te verblijden is een zegen en het veroorzaken van verdriet is verkeerd. Vriendelijk en barmhartig te zijn is juist, te haten daarentegen zondig. Rechtvaardigheid is een nobele eigenschap en onrechtvaardigheid is een zonde. Het is iemands plicht medelevend te zijn en geen mens te kwetsen, terwijl jaloezie en wrok ten koste van alles vermeden moeten worden. Wijsheid en niet onwetendheid strekt de mens tot eer, licht en niet duisternis! Het is goed zich tot God te keren en dwaas Hem te negeren. Het is onze plicht de mens opwaarts te leiden in plaats van hem te misleiden en de oorzaak van zijn ondergang te zijn! Er bestaan talloze van dergelijke voorbeelden.

Maar al deze uitspraken zijn louter woorden en wij zien er maar bitter weinig van omgezet in daden. Integendeel, wij bemerken dat de mensen door begeerte en zelfzucht worden meegesleept en een ieder alleen denkt aan datgene, wat hem zèlf ten voordele kan zijn, zelfs wanneer dit de ondergang van zijn broeder betekent. Zij zijn allen begerig naar eigen voorspoed en bekommeren zich weinig of niet om het welzijn van anderen. Zij houden zich bezig met hun eigen vrede en welzijn, terwijl zij zich over de toestand van hun medemensen in het geheel geen zorgen maken.

Helaas is dit de weg die de meeste mensen bewandelen.

Maar Bahá'ís mogen niet zo zijn. Zij moeten zich boven deze toestand verheffen. Voor hèn moeten daden méér betekenen dan woorden. Zij moeten met daden barmhartig zijn en niet alleen maar met woorden. Zij moeten onder alle omstandigheden door hun daden bevestigen, wat zij met woorden verkondigen. Hun daden moeten hun trouw bewijzen en hun handelingen het goddelijke licht laten zien.

Laten uw daden de wereld luide toeroepen dat u werkelijk Bahá'ís bent, want het zijn de daden die de wereld aanspreken en de oorzaak zijn van de vooruitgang der mensheid.

Wanneer wij ware Bahá'ís zijn, zijn woorden niet nodig. Onze daden zullen de wereld verder brengen, zullen beschaving uitdragen, zullen de wetenschap bevorderen en de kunst tot ontwikkeling brengen. Zonder daden kan in de stoffelijke wereld niets tot stand komen, noch kunnen woorden alléén een mens in het Koninkrijk van de geest verder brengen. Niet alleen met lippendienst zijn de verkozenen van God heiligen geworden, maar door geduldig te leven in actieve dienstbaarheid hebben zij licht in de wereld gebracht.

Spant u daarom in, dat uw daden dag aan dag mooie gebeden zullen zijn. Keert u tot God en tracht altijd datgene te doen wat juist en hoogstaand is. Verrijkt de armen, heft de gevallenen op, troost de bedroefden, brengt genezing aan de zieken, stelt de angstigen gerust, bevrijdt de verdrukten, schenkt de moedelozen hoop en geeft de behoeftigen onderdak.

Dit is de taak van een waar Bahá'í en dit wordt er van hem verwacht. Wanneer wij ernaar streven dit alles te doen, dan zijn wij ware Bahá'ís, maar wanneer wij dit nalaten zijn wij geen volgelingen van het Licht en hebben wij geen recht op deze naam.

God, Die alle harten kent, weet in hoeverre ons leven de vervulling van onze woorden is.


27. DE WERKELIJKE BETEKENIS VAN DE DOOP MET WATER EN VUUR

9 november

Volgens het evangelie naar Johannes heeft Christus gezegd: `Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan.'1 De geestelijkheid heeft het in die zin vertaald, dat de doop noodzakelijk zou zijn voor onze verlossing. In een ander evangelie wordt gezegd: `Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur.'2

Bijgevolg zijn het doopwater en het vuur één en hetzelfde! Het kan niet betekenen dat het `water' waarvan sprake is, stoffelijk water is, want dit is de directe tegenpool van vuur en het vernietigt het andere. Wanneer Christus in de evangeliën van `water' spreekt bedoelt Hij `dat wat leven geeft', want zonder water kan geen schepsel op aarde leven -mineraal, plant, dier en mens, allen zijn voor hun bestaan van water afhankelijk. Ja, recente wetenschappelijke ontdekkingen leveren ons het bewijs, dat zelfs het mineraal een zekere vorm van leven is en eveneens water nodig heeft voor zijn bestaan.

Water is de oorzaak van leven en, wanneer Christus spreekt van water, symboliseert Hij datgene wat de oorzaak is van het eeuwige Leven.

Dit levengevende water, waarvan Hij spreekt is gelijke het vuur, want het leven is niets anders dan de Liefde Gods en deze liefde betekent leven voor onze ziel.

Door het vuur van de Liefde Gods wordt de sluier welke ons van de hemelse Werkelijkheden scheidt, verbrand en met heldere blik worden wij in staat gesteld voorwaarts en omhoog te streven, op de weg van deugd en heiligheid voort te schrijden en een lichtbaken te worden voor de wereld.

Er bestaat niets verheveners en zegenrijkers dan de Liefde van God! Ze schenkt de zieken genezing, de gewonden balsem, alle mensen vreugde en troost en alleen hierdoor kan de mens eeuwig Leven verkrijgen. De essentie van alle godsdiensten is de Liefde Gods en deze is het fundament van alle heilige leringen.

Het was de Liefde van God die Abraham, Isaak en Jakob leidde, die Jozef in Egypte kracht verleende, en Mozes moed en geduld schonk.

Door de Liefde Gods werd Christus met Zijn bezielend voorbeeld van een volmaakt leven vol zelfopoffering en toewijding in de wereld gezonden, en bracht Hij de boodschap van eeuwig Leven aan de mensen. Het was de Liefde Gods die Muhammad de kracht schonk om de Arabieren uit een staat van dierlijke ontaarding te verheffen en hen naar een hogere trap van bestaan te voeren.

Het was Gods liefde die de Báb heeft geschraagd, Hem tot Zijn hoogste offer bracht en Zijn borst tot willig mikpunt voor een duizendtal kogels maakte.

Tenslotte was het de Liefde van God, die aan het oosten Bahá'u'lláh schonk en die nu het licht van Zijn Leer tot ver in het westen en van pool tot pool brengt.

Nu u zich van haar kracht en schoonheid bewust bent, spoor ik u allen aan al uw gedachten, woorden en daden te offeren, teneinde de kennis van de Liefde Gods naar een ieder te brengen.

Noten:

1. Johannes 3:5.

2. Matthéüs 3:11.


28. VOORDRACHT IN DE `ALLIANCE SPIRITUALISTE'

Salle de l'Athénée,

St. Germain,

9 november

Ik zou graag uitdrukking willen geven aan mijn dankbaarheid voor uw gastvrijheid en mijn vreugde over uw geestelijke gezindheid. Ik prijs mij gelukkig aanwezig te zijn op een bijeenkomst als deze, die wordt gehouden om naar een goddelijke Boodschap te luisteren. Wanneer u met het oog van waarheid zou kunnen zien, dan zou u grote geestelijke golven in deze zaal waarnemen. De kracht van de Heilige Geest is hier aanwezig voor allen. Geprezen zij God, dat uw hart is bezield met goddelijke gloed! Uw zielen zijn gelijk golven op de zee van de geest; hoewel ieder van u een afzonderlijke golf is, is toch de oceaan één. Allen zijn verenigd in God.

Ieder hart zou eenheid moeten uitstralen, opdat het Licht van de ene goddelijke Bron helder en schitterend kan schijnen. Wij moeten niet alleen kijken naar de afzonderlijke golven, maar naar de gehele zee. Wij zouden ons vanuit het persoonlijke naar het geheel moeten verheffen. De geest is als een grote zee en de golven ervan zijn de zielen der mensen.

In de Heilige Schrift wordt ons gezegd, dat het Nieuwe Jeruzalem op aarde zal verschijnen. Nu is het duidelijk dat deze hemelse stad niet uit materiële stenen en cement is opgebouwd, maar dat zij een niet met handen gemaakte, eeuwige stad in de hemelen is.

Dit is een profetisch symbool en betekent de wederkomst van de goddelijke Leer om het hart der mensen te verlichten. Het is lang geleden, dat deze heilige Leiding over het leven van de mensen heerste. Maar nú is de heilige Stad van het Nieuwe Jeruzalem eindelijk weer op aarde neergedaald. Zij is opnieuw onder een oostelijke hemel verschenen. Vanuit de Perzische horizont is haar luister verrezen om tot een licht te worden dat de gehele wereld verlicht. Wij zien in deze dagen de vervulling van de goddelijke profetie. Jeruzalem was verdwenen, de hemelse stad vernietigd. Nu is zij weer opgebouwd; zij was met de grond gelijkgemaakt, maar nu zijn haar muren en tinnen weer hersteld en verheffen zich hemelhoog in hun nieuwe en glorieuze schoonheid.

In de westerse wereld heeft materiële voorspoed gezegevierd, terwijl in het oosten de geestelijke zon schijnt. Het verheugt mij bijzonder een bijeenkomst als deze, waar geestelijke en materiële vooruitgang eendrachtig samengaan, in Parijs aan te treffen.

De mens - de waarachtige mens - is ziel en niet lichaam. Hoewel de mens, wat zijn lichaam betreft, tot het dierenrijk behoort, heft zijn ziel hem evenwel boven de rest der schepping uit. Ziet, hoe het zonlicht de stoffelijke wereld verlicht! Op gelijke wijze doet het goddelijke Licht zijn stralen schijnen in het rijk van de ziel. Alleen de ziel maakt het menselijk schepsel tot een hemels wezen.

Door de kracht van de Heilige Geest die op zijn ziel inwerkt, is de mens in staat de goddelijke werkelijkheid der dingen waar te nemen. Alle grote werken van kunst en wetenschap zijn getuigenissen van deze kracht van de Geest.

Diezelfde Geest verleent ons eeuwig Leven.

Alleen diegenen die door de goddelijke Geest zijn gedoopt zullen in staat zijn alle volkeren met de band van eenheid te verbinden. Door de kracht van de Geest kan de oosterse geestelijke gedachtenwereld zich zo vermengen met de westerse wereld van de daad, dat de stoffelijke wereld goddelijk zal worden.

Hieruit blijkt, dat een ieder die voor het verheven Plan werkt een soldaat is in het leger van de Geest.

Het licht van de hemelse wereld is in strijd gewikkeld met de wereld van schaduw en zinsbegoocheling. De stralen van de Zon van Waarheid verdrijven het duister van bijgeloof en wanbegrip.

U bent geestelijk ingesteld. Tot u die de waarheid zoekt, zal de Openbaring van Bahá'u'lláh als een grote vreugde komen. Deze Leer is afkomstig van de Geest. Zij behelst geen enkel gebod dat niet uit de Goddelijke Geest is.

De Geest kan niet door de stoffelijke zintuigen van het fysieke lichaam worden waargenomen, behalve wanneer hij in uiterlijke tekenen en werken tot uitdrukking komt. Het menselijk lichaam is zichtbaar, de ziel is onzichtbaar. Toch geeft die ziel richting aan de vermogens van een mens en beheerst zijn menselijke natuur.

De twee voornaamste vermogens van de ziel zijn: a. Zoals de uiterlijke omstandigheden worden overgebracht naar de ziel via de ogen, oren en hersenen van een mens, zo deelt de ziel haar wensen en bedoelingen via de hersenen aan de handen en de tong van het fysieke lichaam mee, zich op deze wijze uitdrukkend. De geest in de ziel is de ware essentie van het leven. b. Het tweede vermogen van de ziel vindt haar uitdrukking in het rijk van de visie, waar de ziel, bewoond door de geest, haar bestaan heeft en zonder de hulp van de stoffelijke zintuigen functioneert. In dit visionaire rijk ziet de ziel zonder de hulp van het stoffelijke oog, hoort zij zonder de hulp van het stoffelijke oor en reist onafhankelijk van fysieke beweging. Het is daarom duidelijk dat de geest in de ziel van de mens kan functioneren door middel van het fysieke lichaam, door gebruik te maken van de organen van de gewone zintuigen en dat zij eveneens in staat is om zonder hun hulp te leven en te handelen in het rijk van visie. Dit bewijst zonder enige twijfel de superioriteit van de ziel van de mens over zijn lichaam, de superioriteit van de geest over de stof.

Kijkt bijvoorbeeld naar deze lamp: is haar licht niet voortreffelijker dan de lamp zelf? Hoe mooi de vorm van de lamp ook mag zijn, als het licht er niet is, blijft haar bestemming onvervuld, is zij zonder leven - een dood ding. De lamp heeft het licht nodig, maar het licht heeft de lamp niet nodig!

De geest heeft geen lichaam nodig, maar het lichaam heeft wel de geest nodig, anders kan het niet leven. De ziel kan zonder een lichaam leven, maar het lichaam zonder ziel sterft.

Wanneer een mens zijn gezichtsvermogen, zijn gehoor, zijn hand of zijn voet zou verliezen, blijft hij leven, zolang zijn ziel het lichaam nog bewoont en is hij in staat om goddelijke deugden tentoon te spreiden. Anderzijds zou leven voor een volmaakt lichaam onmogelijk zijn zonder de geest.

De grootste kracht van de Heilige Geest ligt in de goddelijke Openbaringen van de Waarheid. Door de kracht van de Geest werd de hemelse Leer in de mensenwereld gebracht. Door de kracht van de Geest zijn de mensenkinderen tot eeuwig leven gekomen. Door de kracht van de Geest heeft de goddelijke Heerlijkheid vanuit het oosten naar het westen gestraald en door de kracht van deze zelfde Geest zullen de goddelijke deugden van de mensheid zichtbaar worden.

Onze grootste inspanningen moeten worden gericht op onthechting van de dingen der wereld; wij moeten ernaar streven om meer vergeestelijkt en verlicht te worden, de raad van de goddelijke Leer op te volgen, de zaak van eenheid en ware gelijkheid te dienen, barmhartig te zijn en de liefde van de Allerhoogste over alle mensen uit te stralen, zodat het licht van de Geest in al onze daden zichtbaar zal zijn, de gehele mensheid daardoor tenslotte verenigd zal worden, haar stormachtige zee tot rust zal komen en alle woelige golven zullen verdwijnen van het oppervlak van de oceaan des levens die voortaan glad en rustig zal zijn. Dan zal de mensheid het Nieuwe Jeruzalem aanschouwen, door haar poorten binnentreden en de goddelijke Milddadigheid ontvangen.

Ik dank God, dat ik deze middag in uw midden kon zijn en ik dank u voor uw geestelijke gevoelens.

Ik bid, dat u moogt groeien in goddelijke bezieling en dat de kracht van eenheid in de Geest zal toenemen, opdat de profetieën in vervulling mogen gaan en in deze grote eeuw van het Licht van God alle in de heilige Boeken opgetekende blijde tijdingen mogen geschieden. Dit is de glorieuze tijd, waarvan Jezus Christus sprak, toen Hij ons gebood te bidden: `Uw Koninkrijk kome, Uw Wil geschiede, gelijk in den hemel alzo ook op aarde.' Ik hoop dat dit ook uw verwachting en uw grote wens is.

Wij zijn in het ene doel verenigd en hopen dat allen één zullen worden en ieder hart moge worden verlicht door de Liefde van onze hemelse Vader, God!

Mogen al onze daden geestelijk zijn, en al onze belangen en genegenheden samenkomen in het Koninkrijk van Heerlijkheid!


29. DE EVOLUTIE VAN DE GEEST

15 Rue Greuze,

10 november

`Abdu'l-Bahá sprak:

Vanavond wil ik spreken over de evolutie of vooruitgang van de geest.

Volkomen rust bestaat er niet in de natuur. Alle dingen gaan òf vooruit òf achteruit. Alles beweegt zich voorwaarts of achterwaarts, niets is zonder beweging. Vanaf zijn geboorte ontwikkelt de mens zich lichamelijk, tot hij zijn volwassenheid bereikt. Dan, nadat hij in de bloei van zijn jaren is gekomen, gaat hij achteruit, zijn lichaamskrachten nemen af en nadert hij geleidelijk het uur van zijn dood. Op dezelfde wijze voltrekt zich de ontwikkeling van een plant uit het zaad; na de bloeiperiode begint haar groeikracht af te nemen, totdat zij gaat verwelken en afsterft. Een vogel stijgt tot een bepaalde hoogte en daalt, nadat hij het hoogst mogelijke punt in zijn vlucht heeft bereikt, weer af naar de aarde.

Het is bijgevolg duidelijk, dat beweging essentieel is voor al het bestaande. Alle stoffelijke dingen ontwikkelen zich tot een bepaald punt om dan weer in verval te raken. Dat is de wet die de gehele fysieke schepping beheerst.

Bekijken we nu de ziel: wij hebben gezien dat beweging kenmerkend is voor het bestaan en dat niets wat leeft bewegingloos is. De gehele schepping, hetzij mineralen-, planten- of dierenrijk, is gedwongen te gehoorzamen aan de wet van beweging. Ze moet òf in opwaartse òf in neerwaartse richting gaan. De menselijke ziel kent echter geen achteruitgang. Haar enige beweging is op vervolmaking gericht. Alleen groei en vooruitgang maken de beweging van de ziel uit.

De goddelijke volmaaktheid is oneindig; daarom is de ontwikkeling van de ziel ook oneindig. Reeds vanaf de geboorte van een menselijk wezen maakt de ziel vorderingen, nemen de verstandelijke vermogens toe en vermeerdert zijn kennis. En wanneer het lichaam sterft, leeft de ziel voort: Alle onderscheidene trappen van geschapen, fysieke wezens zijn begrensd, maar de ziel is onbegrensd!

Alle godsdiensten kennen het geloof in een voortbestaan van de ziel na de lichamelijke dood. Voorspraken voor de geliefde doden worden opgezonden, gebeden voor hun vooruitgang en voor de vergeving van hun zonden worden gezegd. Ging de ziel met het lichaam te gronde, dan zou dit alles zinloos zijn. Wanneer het bovendien voor de ziel niet mogelijk zou zijn zich na haar vrijmaking van het lichaam te vervolmaken, wat voor nut hebben dan al deze liefdevolle, toegewijde gebeden?

Wij lezen in de heilige Geschriften, dat `alle goede werken worden beloond.' Nu, wanneer de ziel niet zou voortbestaan, dan zou dit alles ook niets betekenen!

Alleen al het feit dat ons geestelijke instinct dat ons zeker niet zo maar werd gegeven, ons ertoe aanzet om te bidden voor het welzijn van hen, onze geliefden die de stoffelijke wereld hebben verlaten - getuigt dit niet van hun voortbestaan?

In de wereld van de geest bestaat geen achteruitgang. De sterfelijke wereld is een wereld van tegenstellingen. Daar beweging onontkoombaar is, moet alles òf vooruit- òf achteruitgaan. In het rijk van de geest is geen teruggang mogelijk; alle beweging moet naar een staat van volmaaktheid gaan. `Vooruitgang' is de uitdrukking van de geest in de stoffelijke wereld. De intelligentie van de mens, zijn denk-en begripsvermogen, zijn kennis, zijn wetenschappelijke verworvenheden, zij alle hebben, daar zij openbaringen van de geest zijn, deel aan de onvermijdelijke wet van geestelijke vooruitgang en zijn daarom noodzakelijkerwijs onvergankelijk.

Ik hoop voor u, dat u zowel in de wereld van de geest als in de wereld van de stof vorderingen zult maken dat uw intelligentie zich zal ontwikkelen, uw kennis zal toenemen en uw begrip zal worden verruimd.

U moet steeds voorwaarts gaan, nooit stilstaan, en iedere stagnatie - de eerste stap naar een achterwaartse beweging en naar verval - vermijden.

De gehele fysieke schepping is vergankelijk. De stoffelijke lichamen zijn uit atomen samengesteld; wanneer deze atomen uiteenvallen, treedt ontbinding in en dan komt dat, wat wij de dood noemen. Dit samenstel van atomen, dat het lichaam of het sterfelijke deel van ieder geschapen wezen uitmaakt, bestaat tijdelijk. Wanneer de aantrekkingskracht die deze atomen bij elkaar houdt, verdwijnt, houdt het lichaam als zodanig op te bestaan.

Met de ziel is het anders gesteld. De ziel is geen verbinding van elementen. Ze is niet uit vele atomen samengesteld. Ze bestaat uit een ondeelbare substantie en is daarom eeuwig. Ze valt geheel en al buiten de orde van de fysieke schepping. Ze is onsterfelijk.

De natuurwetenschappelijke filosofie heeft aangetoond, dat een enkelvoudig element (`enkelvoudig' in de betekenis van `niet samengesteld') onverwoestbaar, eeuwig is. De ziel die geen samenstelling van elementen is, heeft het karakter van een enkelvoudig element en kan daarom niet ophouden te bestaan.

Daar de ziel uit die éne, ondeelbare substantie bestaat, kan ze noch uiteenvallen noch vergaan. Daarom is er geen reden voor haar einde. Alle levende dingen vertonen tekenen van hun bestaan en hieruit volgt dat deze tekenen niet op zichzelf zouden kunnen bestaan, wanneer datgene wat ze uitdrukken of waarvan ze getuigen niet zou bestaan. Een ding dat niet bestaat kan natuurlijk geen teken van zijn bestaan geven. De veelvuldige tekenen van het bestaan van de geest staan ons steeds voor ogen.

De sporen van de Geest van Jezus Christus en de invloed van Zijn goddelijke Leer zijn nu nog onder ons aanwezig en zijn blijvend.

Men is het erover eens, dat iets wat niet bestaat, zich niet door tekenen kenbaar kan maken. Om te schrijven moet er een mens zijn. Iemand die niet bestaat kan niet schrijven. Het schrijven op zichzelf is een teken van de ziel en van de intelligentie van de schrijver. De heilige Geschriften (met steeds dezelfde Leer) zijn het bewijs van de continuïteit van de geest.

Overweegt het doel van de schepping; zou het mogelijk zijn, dat alles alleen werd geschapen om zich door ontelbare tijdperken heen te ontplooien en te ontwikkelen met zo'n gering doel voor ogen - de korte spanne tijds dat een mens op aarde leeft? Is het niet ondenkbaar, dat dit het uiteindelijke doel van het bestaan zou zijn?

Het mineraal ontwikkelt zich, totdat het in het leven van de plant opgaat. De plant groeit, totdat haar leven zich in het dier verliest. Het dier dat een bestanddeel van het menselijk voedsel vormt wordt op zijn beurt weer in het menselijk organisme opgenomen.

Dit wijst erop, dat de mens de som van de gehele schepping is, het hoogste van alle geschapen wezens en het doel, waar ontelbare bestaanstijdperken naar toe zijn gegroeid.

In het gunstigste geval brengt de mens negentig jaar in deze wereld door - voorwaar een korte spanne tijds!

Houdt de mens op te bestaan, wanneer hij het lichaam verlaat? Wanneer zijn leven eindigt, dan is alle voorafgegane ontwikkeling nutteloos, is alles voor niets geweest! Kunnen wij ons voorstellen dat er in de schepping geen hoger doel is dan dit?

De ziel is eeuwig, onvergankelijk.

De materialisten zeggen: `Waar is de ziel? Wat is het? Wij kunnen haar niet zien en niet aanraken.'

Wij dienen hen als volgt te antwoorden. `Hoe groot de ontwikkeling van het mineraal ook mag zijn, het kan de plantenwereld niet begrijpen. Maar dit gebrek aan begrip is geen bewijs voor het niet-bestaan van de plant!

Tot welk een hoge graad de plant zich ook mag hebben ontwikkeld, toch is ze niet in staat de dierenwereld te begrijpen; deze onkunde bewijst evenwel niet dat het dier niet zou bestaan!

Hoe hoog het dier zich ook ontwikkeld mag hebben, het kan zich noch een voorstelling maken van het menselijk verstand, noch de aard van diens ziel begrijpen. Maar dit bewijst weer niet, dat de mens geen verstand of geen ziel zou hebben. Het bewijst alléén, dat geen enkele bestaansvorm in staat is een hogere dan haar eigen vorm te begrijpen.

Een bloem mag zich dan niet bewust zijn van een wezen als de mens, maar het feit van haar onwetendheid vormt geen belemmering voor het bestaan van de mensheid.

Wanneer nu de materialisten op soortgelijke wijze niet geloven in het bestaan van de ziel, dan bewijst hun ongeloof nog niet dat er geen rijk zoals de wereld van de geest bestaat. Het feit alleen al dat de mens is begiftigd met verstand bewijst reeds zijn onsterfelijkheid. Bovendien bewijst duisternis de aanwezigheid van licht, want zonder licht zou er geen schaduw zijn. Armoede bewijst het bestaan van rijkdom; hoe zouden wij anders armoede kunnen afmeten? Onwetendheid bewijst het bestaan van kennis, want zou er onwetendheid kunnen zijn zonder kennis?

Daarom vooronderstelt het begrip sterfelijkheid het bestaan van onsterfelijkheid; want, wanneer er geen eeuwig leven zou zijn, was het ook niet mogelijk dit aardse leven af te meten.

Wanneer de geest niet onsterfelijk was, hoe konden de Manifestaties van God dan zulke vreselijke beproevingen doorstaan?

Waarom heeft Jezus Christus de verschrikkelijke kruisdood geleden?

Waarom heeft Muhammad vervolgingen verdragen?

Waarom heeft de Báb het hoogste offer gebracht en waarom bracht Bahá'u'lláh jaren van Zijn leven in gevangenschap door?

Waartoe zou al dit lijden hebben gediend, als het niet was om het eeuwige leven van de geest te bewijzen?

Christus heeft geleden. Hij droeg al Zijn beproevingen ter wille van de onsterfelijkheid van Zijn geest. Een mens die nadenkt, zal de geestelijke betekenis van de wet van vooruitgang begrijpen; hoe alles zich van de lagere trap naar de hogere trap beweegt.

Alleen een mens zonder intelligentie kan, na overweging van dit alles, zich inbeelden dat het grote scheppingsplan zich plotseling niet verder zou ontvouwen, dat de evolutie tot een zo zinloos einde zou komen.

Materialisten die op deze manier redeneren, en beweren dat wij niet in staat zijn de wereld van de geest te zien of de zegeningen van God waar te nemen, zijn voorzeker als de dieren die geen verstand bezitten. Zij hebben ogen en zien niet. Zij hebben oren en horen niet. En dit gebrek aan visie en gehoor bewijst niets anders dan hun eigen minderwaardigheid, waarvan wij in de Qur'án lezen: `Zij zijn mensen die blind en doof zijn voor de Geest.' Zij maken geen gebruik van de grote gaven Gods, de kracht van het begripsvermogen, waardoor zij met het geestelijke oog zouden kunnen zien, met geestelijke oren zouden kunnen horen en ook met een goddelijk verlicht hart begrijpen.

Het onvermogen van het materialistische verstand is geen bewijs voor het niet-bestaan van dat leven.

Het begrijpen van dat andere leven hangt van onze geestelijke geboorte af!

Ik bid voor u, dat uw geestelijke vermogens en uw geestelijk streven dagelijks toe mogen nemen en dat u nooit zult toelaten, dat uw stoffelijke zintuigen de pracht van de hemelse verlichting versluieren.


30. DE VERLANGENS EN GEBEDEN VAN `ABDU'L-BAHÁ

15 november

`Abdu'l-Bahá sprak:

U bent allen bijzonder welkom en ik heb u allen innig lief.

Dag en nacht bid ik voor u naar den hoge, dat u kracht moogt ontvangen, dat u allen tezamen deel moogt hebben aan de zegeningen van Bahá'u'lláh en het Koninkrijk moogt binnengaan.

Ik smeek dat u nieuwe, door het goddelijk Licht verlichte wezens moogt worden, gelijk stralende lampen en dat van het ene einde van Europa tot het andere de kennis van de Liefde Gods zich zal verbreiden.

Moge deze grenzeloze liefde uw hart en zinnen zo vervullen, dat daarin geen plaats meer is voor droefheid en u, gelijk vogels, met een vreugdevol hart naar de goddelijke Stralenpracht omhoog moogt wieken.

Moge uw hart helder en zuiver worden gelijk een gepolijste spiegel, waarin de volle heerlijkheid van de Zon van Waarheid wordt weerkaatst.

Mogen uw ogen worden geopend, om de tekenen van Gods Koninkrijk te aanschouwen en uw oren helder horen, opdat u met volledig begrip de hemelse Verkondiging die in uw midden kMoge uw ziel hulp en troost ontvangen om, aldus gesterkt, in staat te zijn te leven in overeenstemming met de leringen van Bahá'u'lláh.

Ik bid voor u allen dat u gelijk vlammen van liefde in de wereld moogt staan en dat de helderheid van uw licht en de warmte van uw toegenegenheid het hart van ieder bedroefd en kommervol kind van God mogen bereiken.

Moogt u zijn als lichtende sterren die tot in eeuwigheid zullen stralen en fonkelen in het Koninkrijk.

Ik raad u aan, de leringen van Bahá'u'lláh ernstig te bestuderen, opdat u met Gods hulp daadwerkelijk Bahá'ís moogt worden.


31. BETREFFENDE LICHAAM, ZIEL EN GEEST

Avenue de Camoens 4,

Vrijdagmorgen, 17 november

In het rijk van de mens onderscheiden we drie niveaus: het lichaam, de ziel en de geest.

Het lichaam vormt de fysieke of dierlijke ontwikkelingstrap van de mens. Lichamelijk bezien is de mens een deel van het dierenrijk. Zowel het menselijke als het dierlijke lichaam is samengesteld uit elementen die door de wet van aantrekking bijeen worden gehouden.

Evenals het dier bezit de mens zintuiglijke vermogens en is onderhevig aan hitte, kou, honger, dorst, enzovoort. In tegenstelling tot het dier heeft de mens echter een met rede begiftigde ziel - de menselijke intelligentie.

Dit denkvermogen van de mens is de schakel tussen zijn lichaam en zijn geest.

Wanneer de mens met behulp van zijn ziel de geest toestaat zijn verstand te verlichten, dan bevat hij de gehele schepping. Daar de mens het hoogtepunt is van alles wat aan hem voorafging en bijgevolg alle voorgaande ontwikkelingen overtreft, ligt in hem de gehele wereld van lagere orde besloten. Wanneer de mens met behulp van zijn ziel wordt verlicht door de geest, dan maakt zijn stralende intelligentie hem tot de kroon der schepping.

Wanneer anderzijds de mens hart en verstand niet openstelt voor de zegeningen van de geest, maar zich keert naar de stoffelijke kant, naar het fysieke deel van zijn natuur, dan valt hij van zijn hoge plaats en wordt hij minder dan de bewoners van het lagere dierenrijk. In dat geval verkeert de mens in een armzalige toestand! Want wanneer de geestelijke hoedanigheden van de ziel - die ontvankelijk is voor de ademtocht van de goddelijke Geest - nooit worden gebruikt, verzwakken en verschrompelen deze en worden tenslotte onbruikbaar. Wanneer daarentegen de ziel zich richt op de stoffelijke eigenschappen, gaan deze een schrikbarende macht uitoefenen en de ongelukkige, misleide mens wordt ongebreidelder, onrechtvaardiger, gemener, wreder en kwaadaardiger dan de lagere dieren. Wanneer alle aspiraties en begeerten van een mens worden versterkt door de lagere kant van zijn natuur, dan wordt hij steeds onmenselijker, totdat zijn gehele wezen zich in niets meer onderscheidt van de vergankelijke beesten. Dergelijke mensen zijn er op uit om onheil te stichten, te kwetsen en te vernietigen. Er is bij hen een algehele ontstentenis van de geest van goddelijk erbarmen, want de geestelijke geaardheid van de ziel wordt dan overvleugeld door de materie. Wanneer daarentegen het geestelijke karakter van de ziel zo sterk is geworden, dat deze de materiële kant in bedwang houdt, dan benadert de mens het goddelijke. Hij zal van zo'n zieleadel getuigen, dat de deugden van de hemelse scharen in hem zichtbaar worden. Hij zal de Barmhartigheid Gods uitstralen en de geestelijke vooruitgang van de mensen bevorderen, want hij wordt een lamp die licht verspreidt op hun pad.

U merkt, hoe de ziel de schakel is tussen het lichaam en de geest, evenals bijvoorbeeld dit sinaasappelboompje1 de schakel is tussen het zaad en de vrucht; wanneer er vruchten verschijnen en rijpen, weten wij dat de boom goed is; wanneer daarentegen de boom geen vrucht zou dragen, dan was hij een nutteloos gewas zonder enig doel!

Wanneer een ziel het geestelijk leven in zich draagt, dan brengt zij goede vruchten voort en wordt een goddelijke boom. Ik zou graag willen dat u dit voorbeeld tracht te begrijpen. Ik hoop dat de onuitsprekelijke goedheid van God u zó zal sterken, dat de hemelse hoedanigheid van uw ziel die haar verbindt met de geest, steeds de overhand zal hebben op de materiële kant en de zintuigen zo volkomen zal beheersen, dat uw ziel de volmaaktheden van het hemelse Koninkrijk naderbij zal komen. Moge uw gelaat, standvastig gericht op het goddelijk Licht, zo stralend worden dat al uw gedachten, woorden en daden worden verlicht met de luister die uw ziel beheerst, zodat uw leven een lichtend voorbeeld zal zijn in de bijeenkomsten hier op aarde.

Sommige houden zich in hun leven alleen bezig met wereldse zaken. Hun gedachtenleven is zó begrensd door uiterlijkheden en traditionele belangen dat zij blind zijn voor alle andere bestaansgebieden en voor de geestelijke waarde der dingen. In hun gedachten en hun dromen houden zij zich bezig met aardse roem en materiële vooruitgang. Zinnelijk genot en een geriefelijke omgeving begrenzen hun horizon, hun hoogste streven is gericht op succes in uiterlijke omstandigheden. Zij houden hun lagere neigingen niet in toom en eten, drinken en slapen slechts! Evenals bij het dier gaan hun gedachten niet verder dan hun eigen lichamelijk welzijn. Het is waar dat aan deze behoeften moet worden voldaan. Het leven is een last die wij moeten dragen zolang wij op aarde zijn, maar de zorgen om de lagere dingen van het leven mogen beslist niet alle denken en streven van de mens gaan beheersen. Ons innerlijk streven en onze verstandelijke activiteiten moeten zich op een glorieuzer doel richten en tot grotere hoogten stijgen! De mensen zouden het beeld van hemelse volmaaktheid in hun ziel moeten dragen en daar een plaats bereiden voor de onuitputtelijke milddadigheid van de goddelijke Geest.

Moge uw streven gericht zijn op het tot stand brengen van een goddelijke beschaving op aarde! Ik vraag voor u om de allergrootste zegen, opdat de levenskracht van de hemelse Geest u in die mate moge vervullen, dat u de bron van Leven zult worden voor de wereld.

Noot:

1. een sinaasappelboompje in de kamer.


32. DE BAHÁ'ÍS MOETEN MET HART EN ZIEL WERKEN AAN DE TOTSTANDKOMING VAN EEN BETERE TOESTAND IN DE WERELD

19 november

Hoe verheugend is het om een bijeenkomst als deze te zien, want dit is waarlijk een samenzijn van `hemelse mensen'.

Wij zijn allen verenigd in één goddelijk doel. Wij hebben geen materiële beweegredenen, en het is ons aller hartewens om de Liefde Gods in de gehele wereld uit te dragen!

Wij werken en bidden voor de eenheid der mensheid, opdat alle rassen der aarde één ras worden en alle landen één land, dat alle harten als één hart mogen kloppen en alle mensen zullen samenwerken om tot volmaakte eenheid en broederschap te geraken.

God zij geprezen, dat onze inspanning oprecht is en ons hart is gekeerd naar het Koninkrijk. Ons grootste verlangen gaat uit naar het vestigen van waarheid in de wereld en in deze verwachting komen wij nader tot elkaar in liefde en genegenheid. Wij allen zijn oprecht en onzelfzuchtig, en bereid persoonlijke eerzucht geheel op te offeren voor het grote ideaal waarnaar wij allen streven: broederliefde, vrede en eendracht onder de mensen.

Laat er geen twijfel over bestaan, dat God ter aan dag ons aantal zal doen vergroten en dat onze bijeenkomsten zullen winnen aan kracht en nut.

Ik hoop vurig dat u allen tot een zegen voor anderen zult worden, dat u de geestelijk blinden zult leren zien, de geestelijk doven zult leren horen en leven zult geven aan hen, die in zonde leven.

Moogt u hen die verzonken zijn in materialisme helpen te beseffen dat ook zij kinderen Gods zijn en hen aanmoedigen om op te staan en hun geboorterecht waardig te zijn, opdat door uw inspanningen de mensenwereld het Koninkrijk van God en Zijn verkorenen mag worden.

Ik dank God, dat wij één zijn in dit grote ideaal, dat mijn verlangen ook het uwe is en dat wij in volmaakte harmonie samenwerken.

We zien op aarde momenteel het treurige schouwspel van een gruwelijke oorlog. De mens doodt zijn medemens uit eigenbaat en ter vergroting van zijn grondgebied! Deze mensonwaardige eerzucht heeft zijn hart met haatgevoelens vervuld en er wordt steeds meer bloed vergoten.

Steeds ontbranden nieuwe oorlogshandelingen, worden legers in sterkte uitgebreid, worden meer kanonnen, meer geweren, meer explosieven van allerlei aard ingezet - en zo nemen bitterheid en haat met de dag toe!

Maar deze bijeenkomst verlangt, God zij dank, slechts naar vrede en eenheid en u moet met hart en ziel werken aan de verbetering van de toestand in de wereld.

U die de dienaren van God bent, strijdt tegen onderdrukking, haat en tweedracht, opdat er een einde zal komen aan oorlogen, en Gods wetten van liefde en vrede zullen worden gevestigd onder de mensen.

Werkt! Werkt uit alle macht en verbreidt de Zaak van het Koninkrijk onder de mensen. Leert de zelfgenoegzamen zich nederig tot God te keren, de zondaren om niet meer te zondigen, en verwacht met een blij gemoed de komst van het Koninkrijk.

Hebt uw hemelse Vader lief; gehoorzaamt Hem en weest ervan verzekerd dat goddelijke hulp uw deel zal zijn. Voorwaar, ik zeg u, dat u zeer zeker de wereld zult veroveren!

Hebt slechts geloof, geduld en moed - dit is pas het begin, maar u zult voorzeker slagen, want God is met u!


33. OVER LASTER

Maandag, 20 november

Vanaf het ontstaan van de wereld tot aan de huidige dag werd iedere 'Manifestatie'1 bestreden door een belichaming van de `machten der duisternis'.

Deze duistere machten hebben steeds gepoogd het licht uit te doven. De tirannie heeft steeds getracht de gerechtigheid te overwinnen. Onwetendheid heeft voortdurend geprobeerd om kennis met voeten te treden. Vanouds is dit de methode geweest van de materiële wereld.

Ten tijde van Mozes trachtte de Farao te verhinderen dat het mozaïsche Licht werd verspreid.

In de dagen van Christus zetten Annas en Kajafas het joodse volk tegen Hem op, en de geleerden van Israël verenigden zich om zich tegen Zijn macht te verzetten. Alle denkbare laster werd over Hem verspreid. De schriftgeleerden en farizeeën spanden samen om het volk te doen geloven, dat Hij een leugenaar, een afvallige en een godslasteraar was. Deze lasterpraat over Christus strooiden zij over het gehele Midden-Oosten rond en zij bereikten ermee dat Hij werd veroordeeld tot een smadelijke dood!

Ook in het geval van Muhammad besloten de geleerden van Zijn tijd om het Licht van Zijn invloed te doven. Met de macht van het zwaard hebben zij getracht de verspreiding van Zijn Leer te verhinderen.

Niettegenstaande hun vele pogingen straalde de Zon van Waarheid boven de horizont. Steeds weer heeft het leger van licht gezegevierd over de machten der duisternis op het slachtveld der wereld, en heeft de glans van de goddelijke Leer de aarde verlicht. Zij die de Leer aannamen en werkten voor de Zaak van God werden stralende sterren aan de hemel der mensheid.

Nu, in onze tijd, herhaalt zich de geschiedenis.

Zij, die de mensen willen doen geloven dat godsdienst hun privé bezit is, spannen zich wederom in de Zon van Waarheid te bestrijden: zij weerstreven de geboden Gods en zij verzinnen lasteringen zonder enig bewijs of tegenargument te noemen. Achterbaks gaan zij tot de aanval over, omdat zij niet in het daglicht durven te treden.

Onze handelwijze is anders. Wij vallen niet aan en wij lasteren niet. Wij wensen niet met hen te redetwisten, maar voeren bewijsgronden aan en wij nodigen hen uit onze uiteenzettingen te weerleggen. Daar zij er geen antwoord op hebben, zetten zij alles wat zij maar kunnen bedenken tegen Gods Boodschapper, Bahá'u'lláh, op schrift.

Laten zulke smaadschriften uw hart niet verontrusten! Gehoorzaamt aan de woorden van Bahá'u'lláh en reageer er niet op. Verheugt u er liever over, dat zelfs deze leugens zullen leiden tot verspreiding van de waarheid. Bij het verschijnen van dergelijke lasteringen zal men inlichtingen gaan inwinnen en op die manier kennis nemen van het Geloof.

Zo iemand zou beweren: `In de kamer hiernaast is een lamp die geen licht geeft', dan zou iemand die dat hoort dit voor kennisgeving aannemen. Maar een verstandiger mens begeeft zich naar de kamer om dit zelf te beoordelen. En kijk, wanneer hij dan een helder stralend licht in de lamp ontdekt, weet hij de waarheid!

Iemand anders verkondigt bijvoorbeeld: `Daarginds is een tuin waarin bomen staan met gebroken takken zonder vruchten, terwijl de bladeren geel en verdord zijn! In die tuin staan ook planten die niet bloeien en rozenstruiken die aan het verkwijnen en afsterven zijn. Ga die tuin niet binnen!' Een rechtschapen mens zal bij het horen van dit verhaal niet tevreden zijn voordat hij zelf gezien heeft of het waar is of niet. Daarom gaat hij die tuin wel binnen, en zie, hij vindt een welverzorgde tuin; de bomen hebben sterke takken en temidden van een rijkdom aan prachtig groen gebladerte hangt een weelde van mooi, rijp fruit. De struiken zijn getooid met een veelkleurige bloemenpracht en de rozenstruiken zitten vol geurige, lieflijke rozen, terwijl het geheel er groen en goed verzorgd uitziet. Wanneer de pracht van deze tuin zich voor het oog van de rechtschapen mens ontrolt, looft hij God dat onwaardige lastertaal hem naar een oord van zo wondere schoonheid heeft gebracht!

Dit is het resultaat van hetgeen de lasteraar bewerkstelligt: de oorzaak te zijn van het leiden der mensen naar een ontdekking van de waarheid.

Wij weten dat alle leugens over Christus en Zijn apostelen, evenals alle boeken die tegen Hem geschreven zijn, er alleen maar toe hebben bijgedragen, dat de mensen Zijn Leer gingen onderzoeken. En hadden zij eenmaal de schoonheid ervan gezien en de goddelijke geur ingeademd, dan bleven zij altijd in die hemelse tuin tussen de rozen en de vruchten.

Daarom zeg ik u: verbreidt de goddelijke Waarheid zo goed u kunt, opdat het begrip van de mensen verlicht zal worden; dit is het beste antwoord aan de lasteraars. Ik wil het niet hebben over deze mensen, noch enig kwaad van hen spreken, maar u alleen zeggen dat lastertaal volkomen onbelangrijk is!

Er kunnen wolken voor de zon komen, maar hoe dik die ook zijn toch zullen de stralen er doorheen dringen. Niets kan de Zon beletten haar stralen neer te zenden om daarmee de goddelijke Tuin te verwarmen en tot nieuw leven te wekken.

Niets kan de regen beletten uit de hemel neer te komen.

Niets kan de vervulling van Gods Woord verhinderen!

Wanneer u dus boeken en geschriften tegen mocht komen die tegen de Openbaring zijn gericht, weest dan niet bedroefd, maar troost u met de zekerheid dat het Geloof erdoor in kracht zal toenemen.

Niemand werpt stenen naar een boom die geen vruchten draagt. Niemand zal proberen het licht te doven in een lamp die niet brandt.

Kijkt u eens hoe het vroeger was. Hadden de lasteringen van de Farao enig effect? Hij verzekerde dat Mozes een moordenaar was, dat Hij een man had gedood en daarvoor terechtgesteld moest worden! Hij verklaarde tevens dat Mozes en Aäron tweedracht zaaiden, dat zij probeerden de godsdienst van Egypte te vernietigen en daarom ter dood moesten worden gebracht. De woorden van de Farao werden echter tevergeefs gesproken. Het licht van Mozes straalde desondanks. De pracht van de Wet Gods heeft de gehele wereld omvat!

De farizeeën zeiden van Christus, dat Hij de sabbat had gebroken, de Wet van Mozes had getrotseerd en had gedreigd met de vernietiging van de tempel en de heilige stad Jeruzalem, en dat Hij verdiende gekruisigd te worden. Wij weten echter dat deze lasterlijke aanvallen de verbreiding van het evangelie van Christus niet hebben verhinderd.

De Zon van Christus scheen stralend aan de hemel en de ademtocht van de Heilige Geest streek over de ganse aarde.

Ik zeg u, dat geen laster ooit in staat is over Gods Licht te zegevieren. Het kan alleen een algemenere erkenning tot gevolg hebben. Als een zaak onbeduidend is, wie zou dan de moeite nemen ertegen ten strijde te trekken?

Hoe voornamer de zaak is des te krachtiger staan de vijanden er in steeds groteren getale tegenop, teineinde te pogen haar ten val te brengen. Hoe helderder het licht hoe donkerder de schaduw! Het is aan ons om overeenkomstig de leringen van Bahá'u'lláh deemoedig en in hechte standvastigheid te handelen.

Noot:

1. d.i. Goddelijke Manifestatie.


34. ZONDER GEESTELIJKE ONTWIKKELING IS ER GEEN WAAR GELUK EN GEEN WERKELIJKE VOORUITGANG

21 november

Wreedheid en woestheid liggen in de aard der dieren, maar de mens behoort eigenschappen als liefde en genegenheid uit te dragen. Met het oogmerk deze eigenschappen in hun hart te zaaien, zond God Zijn Boodschappers tot de mensen en terwille van dit grote doel waren Zij bereid te lijden en te sterven. Alle heilige Boeken werden geschreven om de mensen te leiden en de weg naar liefde en eendracht te wijzen en ondanks dit alles is de wereld waarin wij leven het treurige toneel van oorlog en bloedvergieten.

Wanneer wij de bladzijden van de oude en de nieuwe geschiedenis bekijken, dan zien wij de zwarte aarde roodgekleurd met mensenbloed. De mensen doden elkaar als woeste wolven en zij vergeten de wetten van liefde en verdraagzaamheid.

Nu is dit verlichte tijdperk aangebroken, dat een prachtige beschaving en materiële vooruitgang met zich brengt. Het denkvermogen van de mens is verruimd en zijn bevattingsvermogen is toegenomen; desondanks wordt helaas nog dag in dag uit opnieuw bloed vergoten. Richt uw blik op de huidige Turks-Italiaanse oorlog en denkt u zich een ogenblik het lot van deze ongelukkige mensen in! Hoevelen hebben in deze treurige tijd niet het leven gelaten, hoeveel huizen werden vernield, hoeveel vrouwen zijn eenzaam achtergebleven en kinderen wees geworden! En wat heeft men gewonnen met al deze doodsangst en dit harteleed? Alleen een stuk grond!

Dit alles toont aan, dat materiële vooruitgang alléén niet in staat is de mens te verheffen. Integendeel; hoe meer hij zich in materiële vooruitgang dompelt des te meer wordt zijn geestelijke groei belemmerd.

In vroeger tijden verliep de ontwikkeling op het materiële vlak niet zo snel en werd er ook minder bloed vergoten. In het verleden kende de oorlogvoering geen kanonnen, geen vuurwapens, geen springstoffen, geen granaten, geen torpedoboten, slagschepen of onderzeeboten. Tengevolge van de materiële beschaving hebben wij thans al deze uitvindingen en de oorlogvoering wordt van kwaad tot erger! Europa is één reusachtig wapenarsenaal met grote hoeveelheden springstoffen geworden. Moge God de ontbranding daarvan verhinderen - want zou dit gebeuren dan zou de gehele wereld erbij betrokken worden.

Ik wil u graag duidelijk maken dat stoffelijke vooruitgang en geestelijke vooruitgang twee geheel verschillende dingen zijn. Alleen wanneer materiële vooruitgang hand in hand gaat met geestelijke ontwikkeling is werkelijke vooruitgang mogelijk en kan er in de wereld de Allergrootste Vrede heersen. Indien alle mensen de heilige raadgevingen en leringen van de Boodschappers zouden opvolgen, in ieders hart het goddelijke Licht zou schijnen en de mensen waarachtig religieus zouden zijn, dan zouden wij weldra vrede op aarde en het Koninkrijk Gods onder de mensen zien. Wij kunnen de wetten van God vergelijken met de ziel en materiële vooruitgang met het lichaam. Als het lichaam geen ziel had, dan zou het ophouden te bestaan. Ik hoop innig dat geestelijke groei voortdurend zal toenemen in de wereld, opdat de gedragingen verlicht worden, en vrede en harmonie blijvend zullen heersen.

Oorlog en geweld en de daarmede verbonden wreedheden zijn een gruwel in Gods oog; men straft zichzelf ermee, want de God van liefde is ook een God van gerechtigheid, en ieder mens zal onvermijdelijk moeten oogsten wat hij zelf heeft gezaaid. Laten wij trachten de geboden van de Allerhoogste te begrijpen en ons leven naar Zijn voorschriften te regelen. Waar geluk is afhankelijk van geestelijk bezit benevens een hart dat steeds openstaat om de goddelijke Milddadigheid te ontvangen.

Wanneer het hart zich afkeert van de zegeningen die God ons geeft, hoe kan men dan geluk verwachten? Wanneer het hart geen hoop en vertrouwen heeft in Gods barmhartigheid, waar kan het dan rust vinden? O, vertrouwt op God, want Zijn milddadigheid is eeuwigdurend en Zijn zegeningen zijn oneindig groot. O, stelt uw vertrouwen op de Almachtige, want Hij faalt niet en Zijn goedheid is oneindig! Zijn Zon geeft onafgebroken licht en de wolken van Zijn genade zijn vol van de wateren van mededogen, waarmee Hij het hart van allen die op Hem vertrouwen laaft. Op de vleugels van Zijn verfrissende bries wordt steeds genezing gebracht naar de verschraalde mensenziel. Is het verstandig zich af te keren van een zoveel zegen over ons uitstortend, liefhebbend Vader, omdat wij liever slaaf van de materie zijn?

God heeft ons in Zijn oneindige goedheid zo'n hoge eer verleend en ons heer en meester over de stoffelijke werelden gemaakt. Moeten wij dan haar slaaf worden? Nee, laten wij liever aanspraak maken op ons geboorterecht en ons de moeite getroosten als waarlijk geestelijke kinderen van God te leven. De glorierijke Zon van Waarheid is wederom in het oosten opgegaan. Vanaf de verre horizont van Perzië verbreiden haar stralen zich wijd en zijd, en verdrijven de dichte wolken van bijgeloof. Het licht van de eenheid der mensheid gaat de wereld al verlichten en weldra zal de banier van goddelijke harmonie en eendracht der volkeren hoog ten tempel wapperen. Ja, de ademtocht van de Heilige Geest zal de gehele wereld bezielen!

O, volkeren der aarde! Verrijst, werkt, en weest gelukkig! Verzamelt u onder de tent van de eenheid der mensheid!


35. PIJN EN VERDRIET

22 november

In deze wereld ondervinden we de invloed van tweeërlei gevoelens: vreugde en pijn.

Vreugde geeft ons vleugels. In tijden van vreugde is onze levenskracht groter, ons verstand scherper en ons begripsvermogen helderder. Wij schijnen dan het leven beter aan te kunnen en ons overal nuttig te kunnen maken. Wanneer wij daarentegen verdrietig zijn, voelen wij ons zwakker en verliezen wij onze kracht; ons begripsvermogen wordt vaag en ons verstand nevelig. Het dagelijks leven schijnt aan ons voorbij te gaan, ons geestesoog kan de heilige mysteriën niet meer ontdekken en het is alsof wij dood zijn.

Er is geen enkel menselijk wezen dat niet beroerd wordt door deze beide invloeden. Maar alle kommer en smart die er bestaan komen voort uit de stoffelijke wereld. De geestelijke wereld daarentegen schenkt louter vreugde.

Lijden wij, dan is dit het gevolg van stoffelijke dingen; alle beproevingen en moeilijkheden komen voort uit deze denkbeeldige wereld van schijn.

Zo kan bijvoorbeeld een koopman zijn bedrijf kwijtraken en hij wordt neerslachtig. Een werkman wordt ontslagen, en armoede en honger staan hem te wachten. Een boer heeft een misoogst en dit vervult hem met angst. Een man bouwt een huis dat daarop tot de grond afbrandt en hij is opeens dakloos, geruïneerd en met wanhoop vervuld.

Al deze voorbeelden dienen om u te laten zien, dat beproevingen die ons belagen, bij iedere stap die we doen, en al onze zorgen, leed, schaamte en ellende uit de stoffelijke wereld voortkomen, terwijl daarentegen het geestelijk Koninkrijk nooit verdriet veroorzaakt. Een mens die met zijn gedachten in dit Koninkrijk leeft, kent een duurzame vreugde. De kwalen die het erfdeel zijn van alle vlees gaan ook hem niet voorbij, maar zij beroeren slechts de buitenkant van zijn leven, terwijl zijn innerlijk rustig en vredig blijft.

De tegenwoordige mens gaat gebukt onder moeilijkheden, zorgen en verdriet. Niemand kan zich daaraan onttrekken. De aarde is doorweekt met tranen, maar het geneesmiddel is, God zij dank, bij de hand. Laten wij ons afkeren van de wereld der materie en in de wereld van de geest leven. Alleen dit kan ons bevrijden! Zijn wij door zorgen omringd, dan behoeven wij slechts een beroep op God te doen en Zijn grote barmhartigheid zal ons helpen.

Wanneer verdriet en tegenspoed ons deel zijn, laten wij ons keren naar het Koninkrijk waardoor hemelse troost zal toestromen.

Wanneer wij ziek en in nood zijn, laat ons dan Gods genezing afsmeken en Hij zal ons gebed verhoren.

Wanneer wij bitter gestemd zijn over de wereld, laten wij dan de blik richten op Gods lieflijk mededogen, en Hij zal ons hemelse rust zenden! Al zijn wij aan de stoffelijke wereld gekluisterd, tòch kan onze geest opwieken naar de hemel en zullen wij waarlijk vrij zijn!

Wanneer onze dagen ten einde lopen, laten wij dan denken aan de eeuwige werelden - en wij zullen vol vreugde zijn!

Overal om u heen ziet u de bewijzen van de ontoereikendheid van de stoffelijke dingen - hoe vreugde, welbevinden, vrede en troost niet te vinden zijn in de vergankelijke dingen van deze wereld. Is het dan niet dwaas om te weigeren deze schatten te zoeken waar wij ze wel kunnen vinden? De poorten van het geestelijk Koninkrijk staan open voor allen en daarbuiten heerst volslagen duisternis.

Goddank, dat u die hier bijeen bent deze kennis bezit, want in alle moeilijkheden des levens kunt u de grootst mogelijke troost krijgen. Wanneer uw dagen op aarde zijn geteld, dan weet u dat eeuwig leven u wacht. Wanneer materiële nood u in een donkere wolk hult, zal geestelijke glans uw pad verlichten. Waarlijk, degenen wier gemoed verlicht is door de Geest van de Allerhoogste, ontvangen oneindig veel troost.

Zelf zat ik veertig jaar lang in de gevangenis. Eén enkel jaar zou al ondraaglijk zijn geweest, en geen mens zou dit langer dan een jaar hebben overleefd, maar dank zij God was ik in al die veertig jaar bijzonder gelukkig. Iedere morgen bij het ontwaken leek het alsof ik een goede tijding hoorde en iedere nacht ondervond ik oneindige vreugde. De dingen van de geest waren mijn troost, en mijn grootste vreugde bestond uit het mij keren tot God. Denkt u dat het anders mogelijk was geweest veertig jaar gevangenschap te overleven?

Daarom is een geestelijke instelling het grootste geschenk van God en `eeuwig leven' betekent: `zich keren tot God'. Dat ieder van u van dag tot dag aan geestelijke rijkdom mag winnen en in al het goede worden gesterkt. Dat goddelijke vertroosting u steeds tot steun mag zijn, Gods Heilige Geest u zal verlossen en de kracht van het Hemelse Koninkrijk onder u mag leven en werkzaam zijn.

Dit is mijn vurige wens en ik bid God u deze gunst te verlenen.


36. DE IDEALE MENSELIJKE GEVOELENS EN DEUGDEN

23 november

`Abdu'l-Bahá sprak:

U mag allen bijzonder gelukkig zijn en God danken voor het grote voorrecht dat u ten deel is gevallen.

Dit is een zuiver geestelijke bijeenkomst. Geprezen zij God, want u heeft uw hart tot Hem gekeerd en uw ziel is aangetrokken tot het Koninkrijk, u hebt geestelijke aspiraties en uw gedachten verheffen zich boven de wereld van de stof.

U behoort tot de wereld van zuiverheid en het leven van een dier te leiden door uw dagen met eten, drinken en slapen door te brengen, bevredigt u niet. U bent waarlijk mens. Uw gedachten en ambities zijn gericht op het verwerven van menselijke volmaaktheden. U leeft om goed te doen en anderen gelukkig te maken. Uw grootste verlangen gaat uit naar het troosten van hen die treuren, het sterken van de zwakken, en een bron van hoop te zijn voor de vertwijfelde mens. Dag en nacht zijn uw gedachten naar het Koninkrijk gekeerd en is uw hart vervuld van de liefde Gods.

Zodoende zijn tegenstand, afkeer en haat u vreemd, want u hebt alle levende schepselen lief en u zoekt in ieder mens het goede.

Al deze dingen zijn ideale menselijke gevoelens en deugden. De mens die hiervan niets bezit, zou beter niet kunnen bestaan. Wanneer een lamp geen licht meer geeft, kan ze beter worden weggedaan. De boom die geen vruchten voortbrengt kan beter geveld worden, want hij belast alleen maar de grond.

Waarlijk, het is voor een mens duizendmaal beter te sterven dan zonder deugden verder te leven.

Wij hebben ogen om mee te zien, maar als wij ze niet gebruiken hoe kunnen ze ons dan van nut zijn? Wij hebben oren om mee te horen, maar wat helpt het ons als we doof zijn?

Wij hebben een tong om God mee te loven en de goede tijding te verkondigen, maar wanneer wij daar geen gebruik van maken is ze van geen nut.

De Al-liefderijke God heeft de mens geschapen, opdat deze het goddelijke Licht zou uitstralen en de wereld met zijn woorden, zijn daden en zijn leven zou verlichten. Bezit hij geen deugden dan wordt hij niet beter dan slechts een dier, en een dier dat geen verstand heeft, hoort tot de lagere schepselen.

De hemelse Vader schonk de mens de onschatbare gave van het verstand, teneinde een geestelijk licht te kunnen worden dat het duister van het materialisme zou doorbreken en goedheid en waarheidsliefde zou brengen in de wereld. Wanneer u de leringen van Bahá'u'lláh oprecht wilt naleven, dan zult u met recht het licht van de wereld worden, de ziel in het lichaam van de wereld, een steun en troost voor de mensheid en een bron van heil voor het heelal. Spant u daarom met hart en ziel in om de geboden van de Gezegende Volmaaktheid na te leven en weest ervan verzekerd dat, wanneer u er in slaagt te leven op de wijze zoals Hij voor u heeft aangegeven, eeuwig leven en een voortdurende vreugde in het hemelse Koninkrijk uw deel zal zijn. Daarbij zal goddelijke steun tot u worden neergezonden om u alle dagen van uw leven te sterken.

Vanuit het diepst van mijn hart bid ik, dat een ieder van u deze volmaakte vreugde zal verkrijgen.


37. DE PIJNLIJKE ONVERSCHILLIGHEID VAN MENSEN TEN AANZIEN VAN HET LIJDEN VAN ANDERE RASSEN

24 november

`Abdu'l-Bahá sprak:

Zojuist werd mij verteld dat er in dit land een vreselijk ongeluk is gebeurd. Er is een trein in een rivier gestort en minstens twintig mensen zijn daarbij om het leven gekomen. Dit voorval zal vandaag in het franse parlement worden besproken en de directeur van de Staatsspoorwegen zal getuigenis moeten afleggen. Hij zal een kruisverhoor moeten ondergaan met betrekking tot de toestand van de spoorbaan en de oorzaak van het ongeluk en er zal heftig worden gedebatteerd. Tot mijn grote verwondering zie ik hoe de dood van twintig mensen in het hele land een enorme belangstelling en opwinding heeft doen ontstaan, terwijl men koud en onverschillig blijft voor het feit dat er in Tripoli duizenden Italianen, Turken en Arabieren sneuvelen! Deze afschuwelijke massamoord heeft de regering hoegenaamd niet verontrust! Toch zijn deze ongelukkige mensen ook mensen.

Waarom is er wèl zo veel belangstelling en medeleven voor deze twintig mensen, terwijl die er voor vijfduizend niet is? Het zijn allemaal mensen die tot de familie van de mensheid behoren, maar zij komen uit andere landen en zijn van een ander ras. Als die mensen in stukken worden gehakt, bekommeren de landen die er geen belang bij hebben, er zich niet om. Die massamoord beroert hen niet! Hoe onrechtvaardig, hoe wreed is dit, wat een volslagen gebrek aan waarachtige en oprechte gevoelens! De mensen uit die andere landen hebben ook moeders, vrouwen en kinderen, broers en zusters! In die landen worden thans in vele huizen bittere tranen geweend en men zal er nauwelijks een gezin vinden dat niet door de oorlog is getroffen.

Helaas zien wij overal om ons heen hoe wreed, bevooroordeeld en onrechtvaardig de mens is en hoe lang het duurt vóórdat hij in God gelooft en Zijn geboden naleeft.

Van hoeveel meer waarde zou het niet zijn, wanneer deze mensen elkaar liefdevol zouden helpen in plaats van elkaar zo gretig te vuur en te zwaard te vernietigen! Hoeveel beter zou het niet zijn wanneer zij, zoals een zwerm duiven, in vrede en harmonie zouden leven in plaats van zich te gedragen als wolven en elkaar in stukken te scheuren.

Waarom is de mens zo hardvochtig? Dat komt omdat hij God nog niet kent. Bezat hij kennis van God, dan zou hij niet volkomen tegen Zijn wetten in kunnen handelen. Was hij geestelijk ingesteld, dan zou een dergelijke gedragslijn hem onmogelijk zijn. Had men slechts de wetten en voorschriften van de Boodschappers van God geloofd, begrepen en opgevolgd, dan zou de aarde niet langer verduisterd worden door oorlogen.

Zou de mens ook maar een schijntje rechtvaardigheidsgevoel bezitten, dan zouden dergelijke gebeurtenissen onmogelijk zijn.

Daarom zeg ik u: bidt, bidt en keert uw gelaat tot God, opdat Hij in Zijn oneindig erbarmen en mededogen deze misleide zielen moge helpen en troosten. Bidt, dat Hij hun geestelijk inzicht zal schenken en hun zal leren verdraagzaam en barmhartig te zijn, opdat hun innerlijk oog zal worden geopend en hun de gave van de geest zal worden geschonken. Dan zullen liefde en vrede hand in hand gaan door alle landen en zullen deze arme, ongelukkige mensen rust vinden.

Laten wij ons allen dag en nacht inspannen mee te helpen aan de totstandkoming van betere condities: Mijn hart breekt door deze verschrikkelijke dingen en weent luide - dat deze noodkreet andere harten moge bereiken!

Dan zullen de blinden ziende worden, de doden opstaan en zal er gerechtigheid gaan heersen op aarde.

Ik smeek u allen met hart en ziel te bidden, dat dit tot stand moge komen.


38. WIJ MOETEN ONS NIET LATEN ONTMOEDIGEN DOOR ONS GERINGE AANTAL

25 november

Toen Christus verscheen openbaarde Hij zich in Jeruzalem. Hij riep de mensen op tot het Koninkrijk Gods; Hij noodde hen tot het eeuwige Leven en leerde hen menselijke volmaaktheden te verwerven. Deze fonkelende Ster straalde het Licht van leiding uit en tenslotte offerde Hij Zijn leven voor de mensheid.

Tijdens heel Zijn gezegende leven doorstond Hij onderdrukking en ontberingen, en ondanks dit alles waren de mensen Hem vijandig gezind!

Zij verloochenden en verguisden Hem, zij mishandelden en vervloekten Hem. Hij werd onmenselijk behandeld en toch was Hij niettegenstaande dit alles de belichaming van erbarmen en van verheven goedheid en liefde.

Hij hield van de gehele mensheid, maar men behandelde Hem als een vijand en was niet bij machte Hem te waarderen. Men hechtte geen waarde aan Zijn woorden en men werd niet verlicht door het vuur van Zijn liefde.

Later pas realiseerde men zich wie Hij was, dat Hij het heilige en goddelijke Licht was en dat Zijn woorden het eeuwig Leven in zich borgen.

Zijn hart was vervuld van liefde voor de gehele wereld, Zijn goedheid was voor elkeen bestemd - en toen men zich hiervan bewust werd kwam het berouw - maar toen was Hij reeds gekruisigd!

Vele jaren na Zijn hemelvaart begreep men pas wie Hij was, maar ten tijde van Zijn hemelvaart had Hij slechts een handjevol discipelen; slechts een betrekkelijk gering aantal volgelingen geloofde in Zijn voorschriften en leefde Zijn wetten na. De onwetenden zeiden `Wie is deze figuur? Hij heeft maar een paar volgelingen!' Maar degenen die het begrepen zeiden: `Hij is de Zon, die zowel in het oosten als in het westen zal schijnen. Hij is de Manifestatie Gods die de wereld nieuw leven zal geven.'

Wat de eerste volgelingen hadden onderkend, werd de wereld zich pas later bewust.

Daarom moet u die in Europa woont niet ontmoedigd zijn, omdat u met weinigen bent of omdat de mensen denken dat uw Geloof van geen belang is. Wanneer er weinig mensen naar uw bijeenkomsten komen, verliest dan de moed niet en wanneer u belachelijk wordt gemaakt of wordt tegengesproken weest dan niet bezorgd, want de apostelen van Christus hadden hetzelfde te verduren. Zij werden beschimpt en vervolgd, vervloekt en mishandeld, maar tenslotte zegevierden zij en hun vijanden bleken het bij het verkeerde eind te hebben gehad.

Wanneer de geschiedenis zich zou herhalen en al deze zelfde dingen zouden u overkomen, weest niet bedroefd, maar vervuld van vreugde en dankt God, dat op u een beroep wordt gedaan om te lijden, gelijk de heiligen van weleer hebben geleden. Wanneer men u dwarsboomt, weest dan zachtmoedig; wanneer men u tegenspreekt, weest dan onwankelbaar in uw geloof; wanneer men zich van u afwendt en van u wegvlucht, gaat hen opzoeken en behandelt hen vriendelijk. Berokkent niemand kwaad, bidt voor allen, tracht uw licht in de wereld te doen schijnen en laat uw banier hemelhoog wapperen. De welriekende geur van uw nobele leven zal overal doordringen. Het licht van waarheid dat in uw hart is ontstoken, zal uitstralen naar verre horizonten!

De onverschilligheid en smaad van de wereld zijn volkomen onbelangrijk, terwijl uw leven daarentegen van het grootste belang zal zijn.

Al degenen die de waarheid zoeken in het hemelse Koninkrijk schitteren gelijk de sterren, zij zijn als vruchtbomen, beladen met uitgelezen vruchten, als zeeën vol kostbare parels.

Hebt slechts vertrouwen in de Barmhartigheid Gods en verspreidt de goddelijke Waarheid.


39. WOORDEN VAN `ABDU'L-BAHÁ
DIE HIJ SPRAK IN DE KERK VAN PASTOOR WAGNER
(FOYER DE L'AME) IN PARIJS

26 november

De sympathieke woorden die mij ten deel zijn gevallen, hebben mij diep getroffen en ik hoop dat er steeds meer oprechte liefde en genegenheid tussen ons zal groeien. God heeft gewild dat liefde een levenskracht is in de wereld en u weet allen hoe ik mij er op verheug over liefde te spreken.

Door de eeuwen heen zijn de Boodschappers van God naar de aarde gezonden om de zaak van de waarheid te dienen: Mozes bracht de wet van waarheid, en alle profeten van Israël nà Hem hebben getracht deze te verspreiden.

Toen Jezus kwam, deed Hij de toorts van waarheid ontvlammen en droeg deze hoog met zich, zodat de gehele wereld erdoor zou worden verlicht. Na Hem kwamen Zijn uitverkoren apostelen die zich wijd en zijd verspreidden om het licht van de Leer van hun Meester naar een duistere wereld te brengen - en zij gaven het op hun beurt weer door.

Toen kwam Muhammad die in Zijn tijd en op Zijn wijze de kennis van waarheid onder een wild volk verspreidde, want zo heeft de opdracht van Gods uitverkorenen altijd geluid.

Toen dan ook Bahá'u'lláh tenslotte in Perzië opstond, was het Zijn vurigste wens om het afnemende licht van waarheid in ieder land opnieuw te doen ontbranden. Alle heiligen Gods hebben met hart en ziel getracht het licht van liefde en eenheid over de gehele wereld te verspreiden, opdat het duister van materialisme zou verdwijnen en het licht van vergeestelijking kon schijnen onder de mensenkinderen. Dan zouden haat, laster en moord verdwijnen en in plaats daarvan liefde, eenheid en vrede heersen.

Alle Manifestaties van God kwamen met hetzelfde doel en zij allen trachtten de mensen naar het pad der deugd te leiden. Toch redetwisten wij, hun dienaren, nog steeds onder elkaar. Waarom toch? Waarom houden wij niet van elkaar en leven in eenheid?

Dat komt, omdat wij de ogen hebben gesloten voor het grondbeginsel van alle religies, en wel dat God één is, dat Hij de Vader is van ons allen, dat wij allemaal zijn gedompeld in de oceaan van Zijn genade, en veilig beschermd door Zijn liefderijke zorg.

De heerlijke Zon van Waarheid schijnt voor alle mensen, de wateren van goddelijke Barmhartigheid omgeven elkeen en Zijn goddelijke gunst wordt aan al Zijn kinderen geschonken.

Deze liefhebbende God verlangt vrede voor al Zijn schepselen -waarom brengen zij dan hun tijd door met oorlogvoeren?

Hij bemint en beschermt al Zijn kinderen - waarom vergeten zij Hem dan?

Hij strekt Zijn vaderlijke zorg uit over ons allen -waarom verwaarlozen zij dan onze broeders?

Wanneer wij ons zouden realiseren hoezeer God ons bemint en voor ons zorgt, dan zouden wij ons leven voorzeker zó inrichten, dat wij Hem meer zullen gelijken.

God heeft ons allen geschapen - waarom handelen wij dan in strijd met Zijn wensen, waar wij toch allen Zijn kinderen zijn en dezelfde Vader liefhebben? Alle verdeeldheid die wij overal om ons heen zien, alle meningsverschillen en tegenstellingen worden veroorzaakt door het feit dat de mensen zich vastklampen aan riten en uiterlijke vormen en de eenvoudige waarheid die eraan ten grondslag ligt vergeten. Juist die uiterlijke godsdienstoefeningen die zo van elkaar verschillen, veroorzaken de meningsverschillen en vijandschap - terwijl de werkelijkheid steeds één en dezelfde is. De Werkelijkheid is de Waarheid en waarheid is ondeelbaar. De Waarheid is Gods leiding, is het licht van de wereld, is liefde, is barmhartigheid. Deze eigenschappen van de waarheid zijn eveneens menselijke deugden die door de Heilige Geest worden ingegeven.

Laten wij ons allen vasthouden aan de waarheid en dàn zullen wij werkelijk vrij zijn!

De tijd is nabij dat alle godsdiensten in de wereld zich zullen verenigen, want in de grond zijn zij reeds één. Verdeeldheid is onnodig, wanneer wij erkennen dat het slechts de uiterlijke vormen zijn die ze van elkaar scheiden. Er zijn mensenkinderen die lijden onder hun onwetendheid, laten wij ons haasten hen te onderrichten; anderen zijn net kinderen die verzorging en opvoeding nodig hebben tot zij volwassen zijn, en weer anderen zijn ziek - aan hen moeten wij goddelijke genezing brengen.

Of zij nu onwetend, kinderlijk of ziek zijn, zij moeten liefdevol worden geholpen en men moet geen afkeer van hen hebben, omdat zij tekortkomingen hebben.

Er werden godsdienstleraren aangesteld om de mensheid geestelijke genezing te brengen en eenheid onder de volkeren te bewerkstelligen. Indien zij de oorzaak worden van verdeeldheid, kunnen zij beter niet bestaan! Men geeft een geneesmiddel om een ziekte te genezen, maar als de kwaal erdoor verergert kan men het beter laten staan. Wordt godsdienst alleen maar de oorzaak van onenigheid, dan kan hij beter niet bestaan.

Alle Manifestaties die God naar de aarde heeft gezonden, hebben lijden en verschrikkelijke ontberingen doorstaan met als enige verwachting waarheid, eenheid en harmonie onder de mensen te verspreiden. Christus verdroeg een leven vol verdriet, kommer en leed om een volmaakt voorbeeld van liefde aan de mensen te geven - en desondanks blijven wij ten opzichte van elkaar in strijd daarmee handelen!

Liefde is het fundamentele beginsel van Gods plan voor de mens en Hij heeft ons geboden elkaar lief te hebben zoals ook Hij ons liefheeft. Alle tweedracht en meningsverschillen die ons van alle kanten ter ore komen, leiden slechts tot een toename van het materialisme.

Het grootste deel van de wereld is verzonken in materialisme en de zegeningen van de Heilige Geest worden veronachtzaamd. Een waarachtig geestelijk gevoel komt zo weinig voor, en de vooruitgang in de wereld is merendeels alleen maar van stoffelijke aard. De mensen worden gelijk de beesten die omkomen, want wij weten dat deze geen geestelijk gevoelsleven hebben - zij keren zich niet tot God, zij hebben geen religie! Deze dingen behoren alleen bij de mens en is hij ervan verstoken, dan is hij een gevangene van de natuur en geen steek beter dan een dier.

Hoe kan een mens tevreden zijn met het bestaan van een dier, terwijl God hem tot zo'n verheven schepsel heeft gemaakt? De gehele schepping is onderworpen aan natuurwetten, maar de mens is in staat deze wetten te overwinnen. De zon is, niettegenstaande haar kracht en pracht, gebonden aan de wetten der natuur en kan geen haarbreed afwijken van haar loop. De grote, machtige oceaan is niet bij machte het eb- en vloedgetij te veranderen - alleen de mens kan de natuurwetten aan zich onderwerpen!

Aan de mens heeft God het wonderbaarlijke vermogen geschonken de natuur te leiden, te beheersen en te overwinnen.

De natuurwet voor de mens is op aarde te lopen, maar hij bouwt schepen en vliegt door het luchtruim! Hij is geschapen om op het vasteland te leven, maar hij vaart op de zee, en zelfs onder het water der zee!

Hij heeft geleerd om de kracht der elektriciteit te beheersen en hiervan naar wens te nemen om in een lamp op te sluiten! De menselijke stem heeft van nature een geringe draagwijdte, maar het vermogen van de mens is van dien aard dat hij instrumenten maakt, waarmee hij van oost naar west kan spreken! Al deze voorbeelden laten zien hoezeer de mens de natuur in zijn macht heeft en hoe hij als het ware een zwaard ontrukt aan de handen der natuur en dit dan tegen haar gebruikt. Nu wij hebben gezien dat de mens geschapen is om heer en meester te zijn over de natuur, hoe dwaas is het dan van hem om er de slaaf van te worden! Hoe onwetend en dwaas is het om de natuur te aanbidden, terwijl God ons er in Zijn goedheid meester over heeft gemaakt. De macht van God is voor iedereen zichtbaar en toch sluiten de mensen hun ogen en zien het niet. De Zon van Waarheid schijnt in volle pracht, maar de mens die zijn ogen stijf gesloten houdt kan Zijn pracht niet aanschouwen! Ik bid vurig tot God dat u allen door Zijn barmhartigheid en goedertierenheid zult worden verenigd en vervuld van de grootste vreugde.

Ik smeek u allen om uw gebeden bij de mijne te voegen, opdat er een einde zal komen aan oorlog en bloedvergieten en liefde, vriendschap, vrede en eenheid op aarde zullen heersen.

Door de eeuwen heen zien wij hoe het aardoppervlak met bloed is gekleurd, maar nu is er een grotere lichtstraal gekomen, is de menselijke intelligentie groter, begint het geestelijke leven toe te nemen, en zal voorzeker de tijd aanbreken dat de godsdiensten in de wereld in vrede naast elkaar zullen bestaan. Laten wij de tweedracht zaaiende argumenten over de uiterlijke vormen terzijde schuiven en de handen ineenslaan om de goddelijke Zaak van eenheid te bespoedigen, tot de gehele mensheid zich één familie weet die in liefde met elkaar is verbonden.


DEEL II




40. THEOSOFISCHE VERENIGING, PARIJS

Sinds mijn aankomst in Parijs heeft men mij verteld over de theosofische vereniging, en weet ik dat deze uit eerzame en achtenswaardige mensen bestaat. U bent verstandige en nadenkende mensen, mensen met geestelijke idealen, en het is mij een groot genoegen bij u te zijn.

Laat ons God danken dat Hij ons vanavond bij elkaar heeft gebracht. Het verheugt mij zeer, want ik zie dat u zoekers naar waarheid bent. U bent geen gevangene in de ketenen van vooroordeel en uw grootste verlangen is de waarheid te kennen. Waarheid kan vergeleken worden met de zon! De zon is het stralende hemellichaam dat alle schaduw verdrijft; op dezelfde wijze verdrijft de waarheid de schaduwen van onze verbeelding. Zoals de zon leven geeft aan het lichaam der mensheid, zo geeft waarheid leven aan de ziel. De waarheid is een zon die op verschillende punten aan de horizon opkomt.

Soms komt de zon op vanuit het midden van de horizon, in de zomer komt hij meer in het noorden en in de winter meer in het zuiden op; het is echter steeds dezelfde zon, hoezeer de plaats van opkomst ook verschilt.

Evenzo is de waarheid één en dezelfde, hoezeer de vorm ervan ook moge verschillen. Sommige mensen hebben ogen en zien. Zij aanbidden de zon, onverschillig vanuit welk punt aan de horizon deze ook opkomt, en wanneer de zon de winterhemel heeft verlaten om aan de zomerhemel te verschijnen, weten zij hoe zij hem weer moeten vinden. Anderen aanbidden alleen de plek waar de zon opkwam, en wanneer hij in al zijn glorie op een andere plaats opkomt, blijven zij in bespiegeling kijken naar de plek van zijn vorige opkomst. Helaas! Deze mensen zijn verstoken van de zegeningen van de zon. Zij die in waarheid de zon zelf aanbidden, zullen, op welke dageraadsplaats hij ook verschijnt, hem erkennen en direct het gelaat naar het licht keren.

Wij moeten de zon zelf aanbidden en niet slechts de plaats waar hij verschijnt. Op dezelfde manier aanbidden mensen met een verlicht hart de waarheid, aan welke horizon deze ook verschijnt. Zij zijn niet gebonden aan een persoon, maar zij volgen de waarheid en zijn in staat deze te herkennen van waar deze ook komt. Het is deze zelfde waarheid die de mensheid helpt vooruit te gaan en leven geeft aan alle geschapen wezens, want ze is de Boom des Levens!

In Zijn Leer geeft Bahá'u'lláh ons de uitleg van de waarheid en ik wil u hierover in het kort iets zeggen, omdat ik zie dat u in staat bent het te begrijpen.

I. Het eerste beginsel van Bahá'u'lláh luidt:

Het zoeken naar de Waarheid

De mens moet zich losmaken van elk vooroordeel en van de gevolgen van zijn eigen verbeelding, zodat hij in staat is onbelemmerd naar de waarheid te zoeken. In alle religies is er één waarheid en hierdoor kan de eenheid in de wereld worden verwezenlijkt.

Alle mensen hebben een fundamenteel geloof gemeen. Daar de waarheid één is, kan deze niet worden verdeeld en de verschillen die blijken vóór te komen tussen de natiën zijn slechts het resultaat van het vasthouden aan vooroordelen. Zochten de mensen slechts naar de waarheid, dan zouden zij zich verenigd weten.

II. Het tweede beginsel van Bahá'u'lláh luidt:

De eenheid der mensheid

De ene, liefderijke God schenkt Zijn genade en gunsten aan de gehele mensheid. Allen zijn dienaren van de Allerhoogste, en Zijn goedheid, barmhartigheid en goedertierenheid worden over al Zijn schepselen uitgestort. De glorie der mensenwereld is het erfdeel van elkeen.

Alle mensen zijn de bladeren en de vruchten van één boom, zij zijn allen takken van de boom van Adam en zij zijn allen van dezelfde herkomst. Dezelfde regen daalt op hen allen neer, dezelfde zonnewarmte maakt dat zij groeien en zij allen worden verkwikt door dezelfde bries. De enige verschillen die er bestaan en die hen scheiden zijn de volgende: er zijn kinderen die leiding nodig hebben, onwetenden die onderricht moeten worden, en zieken die moeten worden verzorgd en genezen; derhalve zeg ik u dat de Barmhartigheid en Genade Gods de gehele mensheid omvat. Zoals in de heilige Geschriften staat geschreven: Alle mensen zijn voor God gelijk. Hij kent geen aanzien des persoons.

III. Het derde beginsel van Bahá'u'lláh luidt:

Religie moet de oorzaak van liefde en genegenheid zijn

Religie behoort alle harten te verenigen en oorlog en tweedracht van het aardoppervlak te doen verdwijnen, vergeestelijking te doen ontstaan en leven en licht te geven aan elk hart. Als religie de oorzaak wordt van afkeer, haat en verdeeldheid, zou ze er beter niet kunnen zijn, en zich uit een dergelijke religie terug te trekken zou een werkelijk religieuze daad zijn. Want het is duidelijk, dat het doel van een geneesmiddel is om te genezen, maar als het middel de kwaal slechts verergert, kan het beter worden nagelaten. Iedere religie die geen liefde en eenheid veroorzaakt is geen religie. Alle heilige Profeten waren als heelmeesters voor de ziel. Zij gaven voorschriften ter genezing van de mensheid. Ieder geneesmiddel dat dus ziekte veroorzaakt, komt niet van de grote, hoogverheven Heelmeester.

IV. Het vierde beginsel van Bahá'u'lláh luidt:

De eenheid van godsdienst en wetenschap

Wij kunnen wetenschap als de éne vleugel en godsdienst als de andere vleugel beschouwen. Een vogel heeft twee vleugels nodig om te kunnen vliegen: één vleugel alleen zou geen zin hebben. Iedere religie die in strijd is met wetenschap of zich er tegen verzet, is louter onwetendheid - want onwetendheid is het tegengestelde van kennis.

Religie die alleen uit riten en ceremoniën van vooropgezette ideeën bestaat is niet de waarheid. Laten wij er ernstig naar streven het middel te zijn voor het in overeenstemming brengen van geloof en wetenschap.

`Ali, de schoonzoon van Muhammad, zei: `Datgene wat in overeenstemming is met wetenschap is ook in overeenstemming met religie.' Alles wat het menselijke verstand niet kan begrijpen, behoort religie niet te aanvaarden. Godsdienst en wetenschap gaan hand in hand, en iedere godsdienst die in strijd is met wetenschap is niet de waarheid.

V. Het vijfde beginsel van Bahá'u'lláh luidt:

Vooroordelen van godsdienst, ras of gezindte vernietigen het fundament van de mensheid

Alle verdeeldheid, haat, oorlog en bloedvergieten in de wereld worden door één der genoemde vooroordelen veroorzaakt.

De gehele wereld moet worden gezien als één land, alle natiën als één natie en alle mensen als tot één ras behorend. Godsdiensten, rassen en natiën zijn alle verdelingen van louter menselijke makelij en zijn alleen maar naar menselijke ideeën nodig. Voor God zijn er geen Perzen, Arabieren, Fransen of Engelsen. God is er voor allen en voor Hem is de gehele schepping één. Wij moeten God gehoorzamen en ons inspannen Hem te volgen door al onze vooroordelen uit te bannen en vrede op aarde tot stand te brengen.

VI. Het zesde beginsel van Bahá'u'lláh luidt:

Rechtvaardige verdeling van de middelen van bestaan

Ieder menselijk wezen heeft het recht om te leven; het recht om te rusten en het recht op een zekere mate van welzijn. Zoals een rijk mens in zijn paleis kan leven, omringd door luxe en de grootste gerieflijkheid, zo behoort een arm mens in zijn levensbehoeften te kunnen voorzien. Niemand zou van honger moeten sterven en iedereen zou voldoende kleding moeten hebben. De ene mens zou niet in overdaad moeten leven, terwijl een ander geen middelen van bestaan heeft.

Laten wij met alle kracht die in ons is trachten gelukkiger omstandigheden tot stand te brengen, zodat geen mens meer behoeftig zal zijn.

VII. Het zevende beginsel van Bahá'u'lláh luidt:

De gelijkwaardigheid van mensen - gelijkstelling voor de wet

De wet moet regeren en niet de enkeling. Dan zal de wereld een wereld van schoonheid worden en zal ware broederschap worden verwezenlijkt. Nadat saamhorigheid is bereikt zullen de mensen de waarheid hebben gevonden.

VIII. Het achtste beginsel van Bahá'u'lláh luidt:

Wereldvrede

Een Opperst Gerechtshof zal door de volkeren en regeringen van iedere natie worden gekozen, waar afgevaardigden van elk land en iedere regering in eenheid samen zullen komen. Alle twistpunten zullen aan dit Hof worden voorgelegd, dat als opdracht heeft oorlogen te voorkomen.

IX. Het negende beginsel van Bahá'u'lláh luidt:

Dat godsdienst zich niet moet inlaten met politieke vraagstukken

Godsdienst houdt zich bezig met dingen van de geest, politiek met de dingen van de wereld. Godsdienst moet werken met de gedachtenwereld, terwijl daarentegen het terrein van de politiek zich bezighoudt met de toestand van de buitenwereld.

Het is het werk van de geestelijkheid om de mensen op te voeden, hen te onderrichten, hun goede raad en leringen te geven, opdat zij op geestelijk gebied vorderingen kunnen maken. Met politieke kwesties hebben zij niets van doen.

X. Het tiende beginsel van Bahá'u'lláh luidt:

Opvoeding en onderwijs voor de vrouw

Vrouwen hebben dezelfde rechten op aarde als mannen; op godsdienstig én op maatschappelijk gebied vormen zij een uiterst belangrijk element. Zolang de vrouw wordt belet haar beste mogelijkheden te bereiken, zolang zal de man niet de grootheid kunnen bereiken die zijn deel kan zijn.

XI. Het elfde beginsel van Bahá'u'lláh luidt:

Uitsluitend door de kracht van de Heilige Geest kan geestelijke ontwikkeling worden bereikt

Alleen door de ademtocht van de Heilige Geest kan geestelijke ontwikkeling plaatsvinden. Hoezeer de materiële wereld ook vooruit mag gaan, hoe fraai ze zich ook mag tooien, ze kan nooit iets anders zijn dan een levenloos lichaam, tenzij ze een ziel heeft, want het is de ziel die het lichaam leven geeft; het lichaam als zodanig heeft geen ware betekenis. Verstoken van de zegeningen van de Heilige Geest zou het stoffelijke lichaam willoos zijn.

Heel in het kort uitgelegd zijn dit enkele van de beginselen van Bahá'u'lláh.

Om kort te gaan: het betaamt ons allen de waarheid lief te hebben. Laten wij haar in ieder jaargetijde en in ieder land zoeken en er voor waken ons nooit te hechten aan persoonlijkheden. Laten wij het licht zien wààr het ook schijnt en mogen wij in staat worden gesteld het licht van waarheid te herkennen, wààr het ook opkomt. Laten wij de geur van de roos inademen temidden van de doornen die haar omgeven; laten wij het water drinken dat uit iedere zuivere bron stroomt.

Sinds ik in Parijs ben aangekomen, doet het mij veel genoegen Parijzenaars als u te ontmoeten, want geprezen zij God, u bent intelligent en onbevooroordeeld, en u verlangt ernaar de waarheid te kennen. U hebt in uw hart de liefde voor de mensheid - en voor zover dat in uw vermogen ligt - beijvert u zich op het gebied van liefdadigheidswerk en in het tot stand brengen van eenheid; dit vooral is de wens van Bahá'u'lláh.

In het bijzonder daarom voel ik mij zo gelukkig bij u te zijn, en ik bid voor u dat u vruchtbare bodems mag zijn voor de zegeningen van God en dat u de oorzaak mag zijn voor het overal verspreiden van geestelijke waarden in dit land.

U hebt reeds een prachtige materiële beschaving en evenzo zal geestelijke beschaving uw deel zijn.

Monsieur Bleck bedankte `Abdu'l-Bahá en hij antwoordde hierop:

`Ik ben u bijzonder dankbaar voor de vriendelijke gevoelens die u zo juist onder woorden bracht. Ik hoop dat deze twee bewegingen zich eerlang over de gehele aarde zullen verspreiden. Dan zal de eenheid der mensheid haar tent hebben opgeslagen in het centrum van de wereld.'


41. HET EERSTE BEGINSEL
HET ZOEKEN NAAR DE WAARHEID

Avenue de Camoens 4,

10 november

Het eerste beginsel van de Leer van Bahá'u'lláh is het zoeken naar de waarheid.

Wil een mens slagen in zijn zoeken naar de waarheid dan moet hij in de eerste plaats zijn ogen sluiten voor alle traditionele bijgeloven uit het verleden.

De Joden hebben traditionele bijgelovigheden, die Boeddhisten en de Zoroastriërs zijn er niet vrij van en de Christenen evenmin! Alle religies zijn allengs geketend aan traditie en dogma.

Allen beschouwen zich respectievelijk als de enige behoeders van de waarheid, en denken dat iedere andere religie uit dwalingen bestaat. Zelf hebben zij gelijk, alle anderen hebben ongelijk! De Joden geloven de enigen te zijn die de waarheid bezitten en zij veroordelen alle andere religies. De Christenen verzekeren dat hun religie de enige ware is en dat alle andere vals zijn. Allen beperken zich tot zichzelf, de Boeddhisten en de Moslems eveneens. Als allen elkaar veroordelen, wààr moeten wij dan zoeken naar de waarheid? Daar allen elkaar tegenspreken, kunnen ze geen van allen waar zijn. Als een ieder gelooft dat zijn eigen religie de enig ware is, sluit hij zijn ogen voor de waarheid van de andere religies. Als bijvoorbeeld een Jood gebonden is aan de uiterlijke vormen van de godsdienst van Israël, staat hij zichzelf niet toe in te zien dat er waarheid kan bestaan in enige andere religie; alles moet vervat zijn in zijn eigen religie!

Daarom moeten wij ons losmaken van de uiterlijke vormen en gebruiken van godsdiensten. Wij moeten ons ervan bewust zijn, dat deze vormen en gebruiken, hoe mooi ook, slechts omhulsels zijn die het warme hart en de levende ledematen van Gods waarheid bekleden. Wij moeten afstand doen van de vooroordelen die op traditie berusten, willen wij erin slagen de waarheid te vinden in de kern van alle religies. Als een Zoroastriër gelooft dat de zon God is, hoe kan hij zich dan verenigen met andere religies? Zolang afgodendienaren in allerlei afgoden geloven, hoe kunnen zij dan de eenheid van God begrijpen?

Het is daarom duidelijk dat, teneinde enige vordering in het zoeken naar de waarheid te maken, wij bijgeloof moeten opgeven. Zouden alle zoekers dit beginsel volgen, dan zouden zij een duidelijk beeld van de waarheid verkrijgen.

Als vijf mensen samenkomen om naar de waarheid te zoeken, moeten zij beginnen al hun eigen speciale omstandigheden en alle vooropgezette ideeën op te geven. Willen wij de waarheid vinden, dan moeten wij onze vooroordelen en onze eigen onbelangrijke, onbeduidende denkbeelden opgeven; essentieel is een open, ontvankelijke geest. Als onze kelk vol is met het eigen ik, dan is er voor het water des levens geen plaats meer. Het feit dat wij ons inbeelden gelijk te hebben en ieder ander ongelijk, is de grootste hinderpaal op de weg naar eenheid, en eenheid is noodzakelijk, willen wij tot de waarheid komen, want de waarheid is één.

Daarom is het noodzakelijk afstand te doen van onze persoonlijke vooroordelen en vormen van bijgeloof, willen wij in alle ernst zoeken naar de waarheid. Tenzij wij in gedachten onderscheid maken tussen dogma, bijgeloof en vooroordeel enerzijds en waarheid anderzijds, kunnen wij daar niet in slagen. Zijn wij in ernst op zoek naar iets, dan zoeken wij er overal naar. Dit beginsel moeten wij uitvoeren bij ons zoeken naar de waarheid.

Wetenschap moet worden aanvaard. Geen enkele waarheid kan in strijd zijn met een andere waarheid. Licht is goed in welke lamp het ook schijnt! Een roos is mooi in welke tuin zij ook bloeit! Een ster heeft dezelfde schittering of ze nu vanuit het oosten of vanuit het westen schijnt. Weest vrij van vooroordeel, want zo zult u de Zon van Waarheid liefhebben vanuit welk punt aan de horizon hij ook mag opkomen! U zult zich realiseren dat, als het goddelijke licht van waarheid in Jezus Christus scheen, het ook in Mozes en in Boeddha scheen. De ernstige zoeker zal tot deze waarheid komen. Dit nu wordt bedoeld met `het zoeken naar de waarheid.'

Het betekent óók, dat wij bereid moeten zijn alles uit de weg te ruimen wat wij voordien hebben geleerd, alles wat onze schreden op de weg naar waarheid zou belemmeren. Wij moeten er niet tegenop zien om, zo nodig, onze opvoeding geheel opnieuw te beginnen. Wij moeten niet toestaan dat onze liefde voor een religie of een persoonlijkheid onze ogen dermate verblindt dat wij gekluisterd worden door bijgeloof! Wanneer wij ons van al deze banden hebben bevrijd en met een vrije geest zoeken, dan zullen wij in staat zijn ons doel te bereiken.

`Zoekt de waarheid, want de waarheid zal u vrij maken.' Op deze wijze zullen wij de waarheid zien in alle religies, want alle bevatten waarheid en de waarheid is één!


42. HET TWEEDE BEGINSEL
DE EENHEID DER MENSHEID

11 november

Gisteren sprak ik over het eerste beginsel van de Leer van Bahá'u'lláh, `Het zoeken naar de waarheid' en hoe nodig het is dat een mens alles wat het karakter van bijgeloof heeft van zich afzet, evenals iedere traditie die zijn ogen verblindt voor het bestaan van waarheid in alle religies. Hij moet zich niet toestaan alle andere religies te verfoeien, terwijl hij één vorm van religie liefheeft en zich daaraan vastklampt. Het is essentieel dat hij in alle religies naar de waarheid zoekt en, als zijn zoeken in ernst plaatsvindt, zal hij zeker slagen.

Nu voert de eerste ontdekking die wij in ons `zoeken naar de waarheid' doen ons naar het tweede beginsel wat de `eenheid der mensheid' is. Alle mensen zijn dienaren van de ene God. Er is één God Die over alle landen der aarde heerst en behagen schept in al Zijn kinderen. Alle mensen behoren tot één familie; de kroon van de mensheid rust op het hoofd van ieder mens.

In de ogen van de Schepper zijn al Zijn kinderen gelijk; Zijn goedheid wordt over allen uitgestort. Hij begunstigt niet het ene land boven het andere land, allen zijn evenzeer Zijn schepselen. Daar dit zo is, waarom zouden wij dan verdeeldheid scheppen door het ene ras van het andere te scheiden? Waarom zouden wij dan muren van bijgeloof en traditie opwerpen, daarmee disharmonie en haat tussen de volkeren veroorzakend?

Het enige verschil tussen de leden van de mensenfamilie is een gradueel verschil. Sommigen zijn als kinderen die onwetend zijn en moeten worden opgevoed tot zij volwassen zijn. Anderen zijn als zieken en moeten met tedere zorg worden behandeld. Geen van hen is slecht of kwaadwillig! Wij moeten ons niet laten afstoten door deze arme kinderen. Wij moeten hen bijzonder vriendelijk bejegenen door de onwetenden te onderrichten en de zieken liefdevol te verzorgen.

Overweegt: Eenheid is noodzakelijk voor het bestaan. Liefde is de eerste oorzaak van leven, aan de andere kant veroorzaakt scheiding de dood. In de wereld van de stoffelijke schepping bijvoorbeeld, hebben alle dingen hun leven te danken aan eenheid. De elementen waaruit hout, mineralen of steen zijn samengesteld, worden door de wet van de aantrekkingskracht bij elkaar gehouden. Zou deze wet één moment buiten werking zijn, dan zouden deze elementen niet langer bij elkaar worden gehouden en uit elkaar vallen, en het voorwerp zou in die bepaalde vorm ophouden te bestaan. De wet van de aantrekkingskracht bracht bijvoorbeeld bepaalde elementen bij elkaar in de vorm van deze mooie bloem, maar wanneer die aantrekkingskracht er aan onttrokken wordt, zal de bloem tot ontbinding overgaan en als bloem ophouden te bestaan.

Zo is het ook met het prachtige lichaam der mensheid. De wonderbaarlijke wet van de aantrekkingskracht, harmonie en eenheid houdt deze schitterende schepping bijeen.

Zoals dit het geval is met het geheel, zo vergaat het de delen. Of het nu een bloem is of een menselijk lichaam, wanneer het beginsel van aantrekking eraan wordt onttrokken, sterft de bloem of de mens. Het is dus duidelijk, dat aantrekking, harmonie, eenheid en Liefde de oorzaak zijn van leven, terwijl daarentegen afkeer, disharmonie, haat en scheiding de dood ten gevolge hebben.

Wij hebben gezien dat alles wat verdeeldheid brengt in de bestaanswereld de dood veroorzaakt. Evenzo is in de wereld van de geest dezelfde wet van kracht.

Daarom moet iedere dienaar van de ene God gehoorzaam zijn aan de wet der liefde en alle haat, disharmonie en strijd vermijden. Wij zien bij het gadeslaan van de natuur, dat de tamme dieren kuddes en roedels vormen, terwijl daarentegen de wilde, verscheurende dieren, zoals de leeuw, de tijger en de wolf in de wildernis leven ver van de beschaafde wereld. Twee wolven of twee leeuwen kunnen vreedzaam met elkaar leven, maar duizend schapen kunnen tot dezelfde kudde behoren en een groot aantal herten kan een roedel vormen. Twee adelaars kunnen op dezelfde plek wonen, maar duizend duiven kunnen op één plaats leven.

De mens moet op zijn minst tot de hogere dieren worden gerekend, maar als hij woest wordt, is hij wreder en boosaardiger dan het meest verscheurende dier der schepping!

Welnu, Bahá'u'lláh heeft de `eenheid van de mensheid' verkondigd. Alle volkeren en natiën behoren tot één familie, zijn de kinderen van één Vader en moeten als broeders en zusters met elkaar omgaan! Ik hoop dat u zich zult beijveren deze lering in uw leven te laten zien en uit te dragen.

Bahá'u'lláh heeft gezegd dat wij zelfs onze vijanden lief moeten hebben en als vrienden zijn jegens hen. Als alle mensen zouden gehoorzamen aan dit beginsel, dan zou de grootste eenheid en het grootste begrip in de harten van allen zijn gevestigd.


43. HET DERDE BEGINSEL

(`Dat religie de oorzaak behoort te zijn van liefde en genegenheid', krijgt veel nadruk in vele van de toespraken die in dit boek zijn weergegeven, evenals in de uitleg van verschillende andere beginselen.)


44. HET VIERDE BEGINSEL
HET AANVAARDEN VAN DE RELATIE TUSSEN RELIGIE EN WETENSCHAP

Avenue de Camoens 4,

12 november

`Abdu'l-Bahá sprak:

Ik heb u verteld over enkele beginselen van Bahá'u'lláh: `Het zoeken naar waarheid' en `De eenheid der mensheid'. Ik zal nu het vierde beginsel uitleggen, en wel `De aanvaarding van de relatie tussen religie en wetenschap'.

Er is geen tegenstelling tussen ware religie en wetenschap. Wanneer een religie in tegenspraak is met de wetenschap, wordt ze louter bijgeloof; datgene dat in tegenspraak is met kennis is onwetendheid.

Hoe kan een mens een feit geloven waarvan de wetenschap heeft bewezen dat het onmogelijk is? Als hij het toch gelooft, ondanks zijn redelijk denkvermogen, is dit veeleer onwetend bijgeloof dan geloof. De ware beginselen van alle religies zijn in overeenstemming met hetgeen de wetenschap leert.

De eenheid van God is logisch, en dit denkbeeld is niet in strijd met de gevolgtrekkingen waartoe wetenschappelijke studies kwamen.

Alle religies leren dat wij het goede moeten doen, dat wij edelmoedig, oprecht, waarheidslievend, getrouw aan de wet en gelovig moeten zijn; dit alles is redelijk en logischerwijs de enige manier waarop de mensheid vooruit kan gaan.

Alle religieuze wetten voldoen aan het gezonde verstand, en zijn aangepast aan het volk voor wie ze zijn gemaakt en voor het tijdvak waarin ze moeten worden gehoorzaamd.

Religie bestaat uit twee hoofdbestanddelen:

1. het geestelijke

2. het praktische

Het geestelijke deel verandert nooit. Alle Manifestaties van God en Zijn profeten hebben dezelfde waarheden onderwezen en dezelfde geestelijke wet gegeven. Zij allen geven dezelfde wetten voor het zedelijke gedrag. Er bestaat geen verdeeldheid in de waarheid. De Zon heeft vele stralen neergezonden, teneinde het menselijke verstand te verlichten, maar het licht is altijd hetzelfde licht.

Het praktische deel van religie behandelt de uiterlijke vormen en plechtigheden en de soorten straf voor bepaalde vergrijpen. Dit is de stoffelijke kant van de wet en is een leidraad voor de zeden en gewoonten der mensen.

Ten tijde van Mozes waren er tien misdaden die met de dood werden bestraft. Toen Christus kwam werd dit veranderd, het oude axioma, `oog om oog, tand om tand' werd omgezet in `hebt uw vijanden lief, doe hen goed die u haten' waardoor de strenge oude wet werd veranderd in een wet van liefde, genade en verdraagzaamheid!

In vroeger tijden bestond de straf voor diefstal uit het afhakken van de rechterhand; in onze tijd kon deze wet niet op die wijze worden toegepast. In deze tijd mag iemand die zijn vader vervloekt blijven leven, terwijl hij vroeger ter dood zou zijn gebracht. Het is daarom duidelijk dat, terwijl de geestelijke wet nooit verandert, de toepassing van de praktische levensregels moet veranderen naargelang de noden van de tijd. Het geestelijke aspect van religie is het voornamere, het meest belangrijke van de twee en dit geldt voor alle tijden, het verandert nooit! Het blijft hetzelfde, zowel in het verleden, als in het heden en in de toekomst! `Zoals het in den beginne was, zo is het nu en zal het altijd zijn'.

Welnu, alle vraagstukken van zedelijk gedrag die in de geestelijke, onveranderlijke wet van iedere religie besloten liggen zijn logisch gezien duidelijk. Zou religie in strijd zijn met het logisch denkvermogen, dan zou het geen religie meer zijn, maar enkel en alleen mondelinge overlevering. Religie en wetenschap zijn de twee vleugels waarop 's mensen verstand omhoog kan wieken, waarmee de mensenziel vooruit kan gaan. Het is niet mogelijk met slechts één vleugel te vliegen! Zou een mens trachten te vliegen met alléén de vleugel van religie, dan zou hij snel terechtkomen in de poel van bijgeloof, terwijl hij anderzijds met alleen de vleugel van wetenschap ook niet vooruit zou komen, maar in het troosteloze moeras van materialisme zou wegzinken. Alle hedendaagse godsdiensten zijn verzeild geraakt in bijgelovige praktijken, evenzeer in disharmonie met de ware beginselen van de leer die ze vertegenwoordigen, als met de wetenschappelijke ontdekkingen van deze tijd. Veel godsdienstleiders denken in toenemende mate dat het belang van religie in hoofdzaak ligt in het zich houden aan een verzameling bepaalde dogma's en het uitoefenen van riten en ceremoniën! Aan hen, wier ziel zij voorgeven te genezen, is geleerd op dezelfde wijze te geloven, en deze mensen houden hardnekkig vast aan de uiterlijke vormen die zij verwarren met de innerlijke waarheid.

Welnu, deze riten en gebruiken verschillen in de verschillende kerken en tussen de diverse sekten en spreken elkaar zelfs tegen, waardoor er disharmonie, haat en onenigheid ontstaat. Het resultaat van al deze verdeeldheid is dat veel ontwikkelde mensen geloven dat religie en wetenschap tegenstrijdige begrippen zijn, dat men over religie niet hoeft na te denken en dat deze op generlei wijze door de wetenschap geordend moet worden, maar noodzakelijkerwijs de één in strijd moet zijn met de andere. Het ongelukkige gevolg hiervan is, dat wetenschap is vervreemd van religie en dat religie volkomen blindelings en min of meer apathisch de voorschriften van bepaalde godsdienstleraren is gaan volgen, die erop staan dat hun eigen geliefkoosde dogma's worden aanvaard, zelfs als ze in strijd zijn met de wetenschap. Dit is dwaasheid, want het is volkomen duidelijk, dat wetenschap het licht is en daar dit zo is, is ware religie niet strijdig met kennis.

Wij zijn vertrouwd met de uitdrukkingen `licht en duisternis', `religie en wetenschap'. Maar de religie die niet hand in hand gaat met wetenschap bevindt zich in het duister van bijgeloof en onwetendheid.

Veel disharmonie en verdeeldheid in de wereld wordt teweeggebracht door deze, door mensen gemaakte, tegenstellingen en tegenstrijdigheden. Zou religie in harmonie zijn met wetenschap en ermee samengaan, dan zou veel bitterheid en haat die nu het mensenras ellende bezorgt tot het verleden behoren.

Overweegt, wat de mens onderscheidt van alle geschapen wezens en hem tot een uniek schepsel maakt. Is dat niet zijn denkvermogen, zijn verstand? Zal hij hiervan geen gebruik maken bij het bestuderen van religie? Ik zeg u: weegt in de balans van rede en wetenschap zorgvuldig alles af wat u als religie wordt aangeboden. Als het deze test doorstaat, aanvaardt het dan, want het is de waarheid! Zo niet, verwerpt het dan, want het is onwetendheid!

Kijkt om u heen en neemt waar hoe de wereld van vandaag verdrinkt in bijgeloof en uiterlijke vormen!

Sommigen aanbidden het voortbrengsel van hun eigen verbeelding, zij maken voor zichzelf een denkbeeldige God en vereren deze, ofschoon het maaksel van hun eindige denkvermogen niet de oneindige, machtige Maker van alle zichtbare en onzichtbare dingen kan zijn! Anderen aanbidden de zon of bomen en ook stenen! In vroeger tijden waren er zelfs mensen die de zee, de wolken en zelfs klein aanbaden!

Vandaag de dag zijn de mensen zozeer gehecht geraakt aan uiterlijke vormen en ceremoniën dat zij redetwisten over bepaalde riten of gebruiken en men van alle kanten van afmattende argumentaties en onrust hoort spreken. Er zijn mensen met een zwak verstand, wier denkvermogen niet ontwikkeld is, maar men moet de kracht en macht van religie niet betwijfelen vanwege het onvermogen van deze mensen om te begrijpen.

Een klein kind kan de wetten die de natuur beheersen niet bevatten, maar dit komt door het onvolwassen verstand van dat kind. Als hij ouder wordt en is opgevoed, zal ook hij de eeuwige waarheden begrijpen. Een kind kan het feit dat de aarde om de zon draait niet begrijpen, maar als zijn verstand is ontwaakt, wordt dit feit hem overduidelijk.

Het is onmogelijk dat religie in strijd is met wetenschap, ook al is het verstand van sommigen te zwak of te onrijp om de waarheid te begrijpen.

God heeft religie en wetenschap als het ware tot maatstaf gemaakt van ons begrip. Hoedt u ervoor, dat u zulk een prachtig vermogen niet verwaarloost. Weegt alle dingen in déze weegschaal.

Voor degene die begripsvermogen bezit, is religie als een open boek, maar hoe kan iemand die geen denkvermogen bezit de goddelijke werkelijkheid begrijpen?

Brengt uw gehele geloofsovertuiging in harmonie met de wetenschap. Er kan geen tegenstelling zijn, want waarheid is één. Als religie, ontdaan van bijgeloof, tradities en onbegrijpelijke dogma's haar overeenkomst toont met de wetenschap, dan zal er in de wereld een grote éénmakende, reinigende kracht zijn die alle oorlogen, onenigheid, tweedracht en strijd zal wegvagen - en dan zal de mensheid verenigd worden in de kracht van de Liefde Gods.


45. HET VIJFDE BEGINSEL
HET AFSCHAFFEN VAN VOOROORDELEN

Avenue de Camoens 4,

13 november

Van alle vooroordelen, hetzij van religie, ras, politiek of natie, moet afstand worden gedaan, want deze hebben de wereld verziekt. Het is een ernstige ziekte die, tenzij tot staan gebracht, in staat is het gehele mensenras te vernietigen. Iedere verwoestende oorlog met zijn vreselijke ellende en bloedvergieten is door een van deze vooroordelen veroorzaakt.

De betreurenswaardige oorlogen die in deze tijd plaatsvinden, worden veroorzaakt door de fanatieke godsdiensthaat van het ene volk jegens het andere, of de vooroordelen ten aanzien van ras of kleur.

Totdat al deze door vooroordeel opgeworpen barrières worden opgeruimd, is het niet mogelijk dat de mensheid tot rust komt. Om die reden heeft Bahá'u'lláh gezegd: `Deze vooroordelen zijn vernietigend voor de mensheid.'

Overdenkt eerst het vooroordeel van religie: kijkt naar de landen met zogenaamd godsdienstige mensen; waren zij werkelijk aanbidders van God, dan zouden zij Zijn wet die hun verbiedt elkaar te doden, gehoorzamen.

Als godsdienstleiders werkelijk de God van liefde vereerden en het goddelijke Licht dienden, dan zouden zij hun mensen leren het voornaamste Gebod: `liefde en naastenliefde te betonen aan alle mensen' na te komen. Maar wij zien het tegendeel, want het zijn vaak de geestelijken die natiën tot vechten aanmoedigen. Godsdiensthaat is altijd het wreedst!

Alle religies leren dat wij elkaar lief moeten hebben, dat wij onze eigen tekortkomingen eerst moeten opsporen, vóórdat wij ons aanmatigen de fouten van anderen te veroordelen en dat wij ons niet de meerdere van onze medemens moeten beschouwen! Wij moeten oppassen ons niet te verhogen, opdat wij niet vernederd worden.

Wie zijn wij, om te oordelen? Hoe weten wij nu wie in de ogen van God de meest rechtschapen mens is? Gods gedachten zijn niet als onze gedachten! Hoeveel mensen die in de ogen van hun vrienden als heiligen leken te zijn, zijn niet tot de diepste vernedering vervallen. Denkt aan Judas Iskariot; bij begon goed, maar herinnert u zich zijn einde! Anderzijds de discipel Paulus in zijn jonge dagen een vijand van Christus, terwijl hij later Zijn trouwste dienaar werd. Hoe kunnen wij ons dan op de borst slaan en anderen minachten?

Laat ons daarom nederig zijn, zonder vooroordelen, en het welzijn van anderen verkiezen boven eigen welzijn! Laten wij nooit zeggen: `Ik ben een gelovige, maar hij is een ongelovige,' `Ik ben God nabij, hij daarentegen is een verworpene.' Wij kunnen nooit weten, wat het laatste oordeel zal zijn! Laten wij daarom allen die welke hulp ook nodig hebben, helpen.

Laten wij de onwetende onderrichten, en zorgen voor het jonge kind, totdat deze volwassen wordt. Wanneer wij zien dat een mens in de diepste ellende is geraakt of tot zonde is vervallen, moeten wij vriendelijk voor hem zijn, hem de hand reiken, weer op de been helpen, hem zijn kracht doen hervinden, hem met tedere liefde leiden, en hem als vriend en niet als vijand behandelen.

Wij hebben niet het recht onze medemensen als slecht te beschouwen.

Wat betreft het vooroordeel van ras: dit is een zinsbegoocheling, eenvoudigweg bijgeloof! Want God heeft ons allen als één ras geschapen. Aanvankelijk waren er geen verschillen, want wij zijn allen afstammelingen van Adam. In het begin waren er óók geen beperkingen en grenzen tussen de verschillende landen; geen enkel deel van de aarde behoorde méér aan het ene dan aan het andere volk. In de ogen van God is er geen verschil tussen de diverse rassen. Waarom moest de mens zo'n vooroordeel bedenken? Hoe kunnen wij de oorlog verdedigen, veroorzaakt door een zinsbegoocheling?

God heeft de mensen niet geschapen om elkaar te vernietigen. Alle rassen, stammen, sekten en klassen hebben een gelijk aandeel in de milddadigheid van hun hemelse Vader.

Het enige verschil ligt in de graad van trouw, van gehoorzaamheid aan de wetten van God. Sommigen zijn als lichtfakkels, anderen stralen als sterren aan de hemel der mensheid. De voortreffelijkste mensen zijn zij die, van welk volk, geloof of welke kleur zij ook zijn, de mensheid liefhebben. Want het is tot hen dat God de gezegende woorden zal spreken: `Goed gedaan, Mijn goede en trouwe dienaren.' Hij zal dan niet vragen: `Bent u Engels, Frans of misschien Perzisch? Komt u uit het oosten of uit het westen?'

De enige scheidslijn die echt is, is deze: er zijn hemelse mensen en aardse mensen; zelfopofferende dienaren der mensheid uit liefde voor de Allerhoogste die harmonie en eenheid brengen, vrede en welzijn onderrichten aan de mensen. Anderzijds zijn er van die zelfzuchtige mensen die hun broeders haten, in wier hart vooroordeel de plaats inneemt van liefdevolle genegenheid, en wier invloed disharmonie en strijd veroorzaakt. Tot welk ras of tot welke huidskleur behoren deze twee indelingen van de mens, tot het blanke, tot het gele, tot het zwarte ras, tot het oosten of tot het westen, tot het noorden of tot het zuiden? Als genoemde indelingen van God zijn, waarom zouden wij dan andere verzinnen?

Politiek vooroordeel is al even schadelijk, het is één van de voornaamste oorzaken van bittere strijd onder de mensenkinderen. Er zijn mensen die er vreugde in scheppen disharmonie te kweken, die zich voortdurend inspannen hun land op te hitsen om oorlog te voeren tegen andere landen - en waarom? Zij denken hun eigen land te bevoordelen ten koste van alle andere. Zij sturen legers om het land te bestoken en te vernietigen, teneinde beroemd te worden in de wereld, uit veroveringszucht, opdat er gezegd kan worden: `Dat en dat land heeft een ander land verslagen en het onder het juk gebracht van hun sterkere en voortreffelijke heerschappij.' Zo'n overwinning, behaald ten kosten van veel bloedvergieten, is niet van blijvende aard! Op zeker dag zal de veroveraar worden veroverd, en zullen de onderdrukten zegevieren! Denkt aan de geschiedenis uit het verleden: veroverde Frankrijk niet méér dan eens Duitsland - en overwon Duitsland daarna niet Frankrijk?

Ons werd óók geleerd dat Frankrijk Engeland veroverde; later behaalde Engeland de overwinning op Frankrijk!

Deze roemrijke veroveringen zijn zó kortstondig! Waarom er zoveel belang aan hechten en aan de roem ervan, dat de mens zelfs bereid is bloed te vergieten om dit te bereiken? Is er een overwinning die de onvermijdelijke nasleep van onheil waard is dat volgt na mensenmoord, het verdriet, de ellende en het verderf waaronder zo veel gezinnen van beide landen worden bedolven? Want het is onmogelijk dat slechts één land moet lijden.

O! Waarom wil de mens, het ongehoorzame kind van God dat een voorbeeld zou moeten zijn van de kracht der geestelijke wet, zijn gelaat afkeren van de goddelijke Leer en richt hij al zijn krachten op vernietiging en oorlog?

Ik hoop dat in deze verlichte eeuw het goddelijke Licht van liefde over de gehele wereld haar stralen zal werpen, waardoor het hart wordt geraakt van ieder intelligent mens dat hiervoor openstaat, dat het licht van de Zon van Waarheid politici ertoe zal brengen alle aanspraken gestoeld op vooroordeel en bijgeloof van zich af te schudden en met een bevrijde geest de politiek van God te volgen, want Gods politiek is machtig en 's mensen politiek zwak! God heeft de gehele wereld geschapen, en schenkt ieder schepsel Zijn goddelijke milddadigheid.

Zijn wij niet de dienaren van God? Verzuimen wij het voorbeeld van onze Meester te volgen en negeren wij Zijn geboden?

Ik bid dat het Koninkrijk zal komen op aarde, en dat alle duisternis verdreven zal worden door de uitstraling van de hemelse Zon.


46. HET ZESDE BEGINSEL
MIDDELEN VAN BESTAAN

Avenue de Camoens 4,

Eén van de belangrijkste beginselen van de Leer van Bahá'u'lláh is:

Het recht van ieder mens op het dagelijks brood om van te leven of de gelijkmatige verdeling van de middelen van bestaan.

Het regelen van de omstandigheden van de mensen moet van dien aard zijn dat de armoede verdwijnt en dat een ieder, voor zover mogelijk, naar rang en positie, zal delen in gerief en welzijn.

Wij zien enerzijds mensen om ons heen die overladen zijn met rijkdom en anderzijds de ongelukkigen die aan alles gebrek lijden; zij die een aantal statige paleizen bezitten, en zij die nergens hun hoofd ter ruste kunnen leggen. Wij zien dat sommigen genieten van talrijke gangen kostbaar en smakelijk voedsel, terwijl anderen nauwelijks voldoende korsten kunnen vinden om zich in het leven te houden. Terwijl sommigen gekleed zijn in fluweel, bont en fijn linnen, hebben andere onvoldoende, schamele, dunne kleren waarmee zij zich moeten beschermen tegen de kou.

Deze stand van zaken is verkeerd en moet worden verholpen. Nu moet de remedie wel zorgvuldig ter hand worden genomen. Het kan niet worden uitgevoerd met het tot stand brengen van volkomen gelijkheid tussen de mensen.

Gelijkheid is een hersenschim! Het is geheel onuitvoerbaar! Zelfs, wanneer er gelijkheid kon worden bereikt, zou deze onbestendig zijn - en zou het bestaan ervan mogelijk zijn, dan zou de gehele ordening van de wereld worden vernietigd. De wet van de orde moet altijd heersen in de mensenwereld. God heeft dit zo verordend bij de schepping van de mens.

Sommigen bezitten veel verstand, anderen hebben een gewoon verstand en weer anderen zijn ervan verstoken. Binnen deze drie niveaus van mensen heerst orde, maar geen gelijkheid. Hoe zou het mogelijk kunnen zijn dat wijsheid en domheid aan elkaar gelijk zouden zijn? Evenals een groot leger heeft de mensheid een generaal, kapiteins, onderofficieren in hun rang en soldaten nodig, een ieder met zijn eigen toegewezen taak. Rangorden zijn absoluut noodzakelijk als waarborg voor een ordelijke organisatie. Een leger zou niet alleen uit generaals kunnen bestaan of uit alleen kapiteins, of uit alleen maar soldaten, zonder dat er één is die het gezag voert. Het zekere resultaat van zo'n plan zou zijn dat er in het hele leger wanorde en demoralisatie zou gaan heersen.

De filosoof koning Lycurgus stelde een groot plan op, teneinde de onderdanen van Sparta gelijk te doen zijn; het experiment werd met zelfopoffering en wijsheid begonnen. Daarop riep de koning de bewoners van zijn rijk op en liet hen een eed afleggen dezelfde orde van bestuur te zullen handhaven, wanneer hij het land zou verlaten, en óók dat ze er niets aan zouden veranderen vóórdat hij terugkwam. Na zich te hebben verzekerd van deze eed, verliet hij zijn koninkrijk Sparta en keerde er nooit terug. Lycurgus liet deze toestand voor wat die was, deed afstand van zijn hoge positie met de gedachte het blijvend welzijn van zijn land tot stand te brengen door het bezit en de levensomstandigheden in zijn koninkrijk gelijk te trekken. Alle zelfopoffering van de koning was tevergeefs. Het grote experiment mislukte. Na enige tijd werd alles te gronde gericht en eindigde zijn zorgvuldig uitgedachte staatsregeling.

De doelloosheid van een dergelijk plan werd aangetoond en de onmogelijkheid van het bereiken van gelijke levensomstandigheden werd bekendgemaakt in het oude koninkrijk Sparta. In onze tijd zou iedere soortgelijke poging eveneens tot mislukking zijn gedoemd.

Aangezien sommigen enorm rijk zijn en anderen betreurenswaardig arm, is er zeer zeker een organisatie nodig om deze stand van zaken te controleren en te verbeteren. Het is van belang om rijkdom te beperken, zoals het ook van belang is armoede te beperken. Beide uitersten zijn niet goed. Zich in het midden1 te bevinden is het meest wenselijke. Als het voor een kapitalist rechtvaardig is een groot fortuin te bezitten, zou het even rechtvaardig zijn dat zijn arbeider voldoende middelen van bestaan heeft.

Een financier met reusachtige rijkdommen zou niet moeten bestaan als dichtbij hem een arm mens in verschrikkelijk behoeftige omstandigheden verkeert. Wanneer wij zien dat men armoede een toestand van verhongering heeft laten bereiken, dan is dit een feilloos teken dat wij ergens tirannie zullen vinden. De mensen moeten zich voor deze kwestie inzetten en niet langer uitstel dulden om toestanden die de ellende van knagende armoede bij een zeer groot aantal mensen teweegbrengen te veranderen. De rijken moeten van hun overvloed geven, zij moeten hun hart vermurwen en een mededogend begrip koesteren, zich bekommerend om de bedroefden die lijden door gebrek aan de eerste levensbehoeften.

Er moeten speciale wetten worden gemaakt die over deze uitersten van rijkdom en armoede gaan. De leden van de regering moeten de Wetten van God overwegen bij het maken van plannen om de bevolking te regeren. De algemene rechten van de mensheid moeten worden beschermd en bewaard.

De regeringen moeten zich houden aan de goddelijke Wet die gelijke rechten verleent aan allen. Dit is de enige manier waarop de betreurenswaardige overtolligheid van grote rijkdom en de erbarmelijke, demoraliserende, vernederende armoede kan worden afgeschaft. Niet voordat dit wordt gedaan zal aan de Wet van God worden gehoorzaamd.

Noot:

1. `Geef mij armoede noch rijkdom'. Spreuken 30:8.


47. HET ZEVENDE BEGINSEL
GELIJKWAARDIGHEID DER MENSEN

`De wetten van God zijn niet het opleggen van wil of van macht of van willekeur, maar de beslissingen van de waarheid, rede en gerechtigheid.'

Alle mensen zijn voor de wet gelijk en deze moet onvoorwaardelijk heersen.

Het doel van straf is niet wraak, maar het voorkomen van misdaad.

Koningen moeten regeren met wijsheid en rechtvaardigheid; vorsten, edellieden en boeren hebben allen gelijke rechten op een rechtvaardige behandeling; de enkeling mag niet begunstigd worden. Een rechter mag geen onderscheid des persoons maken, maar moet de wet strikt onpartijdig toepassen bij iedere zaak die hem wordt voorgelegd.

Als iemand een misdaad tegen u begaat, hebt u niet het recht hem te vergeven, maar de wet moet hem straffen om herhaling van diezelfde misdaad door anderen te voorkomen, daar het leed van de enkeling onbelangrijk is naast het algemene welzijn van het volk.

Pas wanneer er volkomen gerechtigheid heerst in ieder land van oost tot west, zal de aarde een plaats van schoonheid worden. De waardigheid en gelijkheid van iedere dienaar van God zal worden erkend, het ideaal van de solidariteit van het mensenras, de ware broederschap van de mens zal verwerkelijkt worden en het prachtige licht van de Zon van Waarheid zal de ziel van alle mensen verlichten.


48. HET ACHTSTE BEGINSEL
WERELDVREDE

Avenue de Camoens 4,

Een Opperst Gerechtshof zal ingesteld worden door de volkeren en regeringen van ieder land, samengesteld uit leden die gekozen zijn uit elk land en elke regering. De leden van dit hoogste college moeten in eenheid vergaderen. Alle geschillen van internationale aard moeten aan dit Hof worden voorgelegd, wiens taak het is om door arbitrage alles wat anders een oorlog zou veroorzaken bij te leggen. De opdracht van dit Tribunaal zal het voorkomen van oorlog zijn.

Eén van de belangrijke stappen naar wereldvrede zou het instellen van een wereldtaal zijn. Bahá'u'lláh gelast dat de dienaren der mensheid moeten samenkomen, en óf een bestaande taal kiezen óf een nieuwe taal ontwerpen. Dit werd veertig jaar geleden in de Kitáb-i-Aqdas geopenbaard. Daarin wordt uiteengezet, dat het vraagstuk van de grote verscheidenheid van talen een bijzonder moeilijk vraagstuk is. Er zijn méér dan achthonderd talen in de wereld, en geen mens zou ze allemaal kunnen leren.

De mensenrassen zijn niet meer van elkaar gescheiden, zoals in vroeger tijden. Welnu, om in nauwe relatie te staan met alle landen is het nodig dat men hun taal kan spreken.

Een wereldtaal zou omgang met ieder land mogelijk maken. Bijgevolg zou het nodig zijn slechts twee talen te kennen, de moedertaal en de wereldtaal. De laatstgenoemde zou iemand in staat stellen met ieder mens op aarde te communiceren!

Een derde taal zou niet nodig zijn. Wat nuttig en rustgevend voor allen om met een lid van ieder ras en land te kunnen spreken zonder een tolk nodig te hebben!

Esperanto is ontworpen met het oog hierop: het is een mooie uitvinding en een prachtig stuk werk, maar het moet vervolmaakt worden. Zoals Esperanto nu is, is het voor sommige mensen heel moeilijk.

Er zou een internationaal Congres moeten worden ingesteld dat uit afgevaardigden van ieder land ter wereld bestaat, zowel de oosterse als de westerse landen. Dit Congres moet een taal ontwerpen die door iedereen is te leren, en ieder land zou daar veel baat bij vinden.

Totdat zo'n taal in gebruik komt, zal de wereld de grote behoefte aan dit communicatiemiddel blijven voelen. Taalverschillen leveren één van de meest vruchtbare oorzaken van afkeer en wantrouwen op die er bestaan tussen natiën die méér dan door enige andere reden gescheiden gehouden worden door het onvermogen elkaars taal te begrijpen.

Als iedereen één taal kon spreken, hoeveel gemakkelijker zou het dan zijn de mensheid te dienen!

Stelt daarom `Esperanto' op prijs, want het is het begin van het uitvoeren van één der belangrijkste wetten van Bahá'u'lláh en men moet doorgaan met het perfectioneren ervan.


49. HET NEGENDE BEGINSEL
GEEN INMENGING VAN RELIGIE IN POLITIEK

Avenue de Camoens 4,

17 november

In zijn levenshouding wordt de mens door twee hoofdmotieven gedreven: `de hoop op beloning' en `de vrees voor straf'.

Aan deze hoop en deze vrees moet bijgevolg grote aandacht worden besteed door hen die een belangrijke post bekleden bij de regering. Hun taak is het om gezamenlijk te beraadslagen bij het opstellen van wetten en te voorzien in een rechtvaardige toepassing ervan.

De tent van de wereldorde is opgezet en gesteund met de twee pilaren `Beloning en Vergelding'.

In despotische regeringen die worden bestuurd door mensen zonder geloof in God en waar geen vrees voor geestelijke vergelding bestaat, is de uitvoering der wetten tiranniek en onrechtvaardig.

Er bestaat geen grotere bescherming tegen onderdrukking dan deze twee gevoelens van hoop en vrees. Beide hebben zowel politieke als geestelijke gevolgen.

Zouden de uitvoerders van de wet de geestelijke gevolgen van hun besluiten in aanmerking nemen en de leiding van religie volgen, dan `zouden zij goddelijke werktuigen zijn in de wereld van de daad, de vertegenwoordigers van God voor degenen die op aarde zijn, en zij zouden uit liefde jegens God de belangen van Zijn dienaren verdedigen, zoals zij hun eigen belangen zouden verdedigen.' Als een bestuurder zich zijn verantwoordelijkheid bewust is, en vreest de goddelijke Wet te trotseren, zal zijn oordeel rechtvaardig zijn. Als hij bovendien gelooft, dat de gevolgen van zijn daden hem ook na zijn leven op aarde zullen vervolgen, en dat `wat hij zaait, hij ook zal oogsten', dan zal zo iemand zeer zeker onrechtvaardigheid en tirannie vermijden.

Zou daarentegen een functionaris menen, dat alle verantwoordelijkheid voor zijn daden zal eindigen met zijn aardse leven, niets wetend van en niet gelovend in Gods gunsten en een geestelijk Koninkrijk van vreugde, dan zal hem de motivatie tot rechtvaardig handelen en de bezieling om onderdrukking en onrechtvaardigheid uit te roeien, ontbreken.

Wanneer een bestuurder weet, dat zijn uitspraken door de goddelijke Rechter in een waag zullen worden bevonden, hij in het hemelse Koninkrijk zal komen en dat het licht van de hemelse milddadigheid hem zal beschijnen, dan zal hij zekerlijk rechtvaardig en billijk handelen. Overweegt hoe belangrijk het is, dat ministers van staat door religie worden verlicht!

Met politieke vraagstukken heeft de geestelijkheid echter niets te maken! Religieuze aangelegenheden moeten niet worden verward met politiek in de huidige toestand van de wereld (want hun belangen zijn niet identiek).

Religie heeft te maken met aangelegenheden van het hart, van de geest en van de moraal.

Politiek houdt zich bezig met de materiële dingen van het leven. Godsdienstleraren moeten zich niet op het terrein van de politiek begeven, zij moeten zich bezighouden met de geestelijke opvoeding van de mensen, zij moeten hun steeds goede raad geven, daarbij pogend God en de mensheid te dienen; zij moeten zich inspannen geestelijke aspiraties op te wekken en ernaar streven het begrip en de kennis omtrent de mensheid te vergroten, de zeden te verbeteren en de liefde voor rechtvaardigheid te doen toenemen.

Dit is in overeenstemming met de Leer van Bahá'u'lláh. Ook in het evangelie staat geschreven, `Geeft dan de keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is.'

In Perzië zijn er enkele onder de belangrijke ministers van staat die religieus en voorbeeldig zijn, die God aanbidden en die vrezen Zijn Wetten niet te gehoorzamen, die juist oordelen en hun volk rechtvaardig regeren. In dit land bevinden zich andere bestuurders die de vreze Gods niet voor ogen hebben, die niet voor hun eigen belang werken, en deze hebben Perzië in grote verwarring en moeilijkheden gebracht.

O, vrienden van God, weest een levend voorbeeld van gerechtigheid! Zó zeer dat door de Barmhartigheid Gods, de wereld in uw daden kan zien dat u de hoedanigheden van gerechtigheid en barmhartigheid aan de dag legt.

Rechtvaardigheid is niet beperkt, het is een universele eigenschap. De werking ervan moet consequent in alle klassen, van hoog tot laag worden doorgevoerd. Gerechtigheid moet heilig zijn, en de rechten van alle mensen moeten in acht worden genomen. Wens voor anderen slechts dàt wat u voor uzelf wenst. Dan zullen wij ons verblijden in de Zon van Gerechtigheid die schijnt vanuit de Horizont van God.

Elk mens bekleedt een ereplaats die hij niet moet verlaten. Een eenvoudige arbeider die een onrechtvaardigheid begaat is evenzeer te laken als een beruchte tiran. Wij allen hebben dus de keus tussen rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid.

Ik hoop, dat een ieder van u rechtvaardig zal worden en zijn gedachten zal richten op de eenheid der mensheid, dat u nooit uw naasten leed zult berokkenen, noch over iemand kwaad zult spreken, dat u de rechten van alle mensen zult eerbiedigen en zich meer zult bekommeren om de belangen van anderen dan om uw eigen belangen. Aldus zult u fakkels van goddelijke gerechtigheid worden en handelen in overeenstemming met de Leer van Bahá'u'lláh die tijdens Zijn leven talloze beproevingen en vervolgingen droeg, teneinde aan de wereld der mensheid de deugden van de wereld van God te laten zien, het voor u mogelijk makend de oppermacht van de geest te beseffen en zich te verheugen in de Gerechtigheid Gods.

Door Zijn barmhartigheid zal de goddelijke Milddadigheid over u worden uitgestort, en hier bid ik voor.


50. HET TIENDE BEGINSEL
GELIJKWAARDIGHEID VAN MAN EN VROUW

Avenue de Camoens 4,

14 november

Het tiende beginsel van de Leer van Bahá'u'lláh is de gelijkwaardigheid van man en vrouw.

God heeft alle schepselen in paren geschapen. Mens, dier of plant, alles wat tot deze drie rijken behoort, bestaat uit twee geslachten, en tussen hen bestaat volkomen gelijkwaardigheid.

In het plantenrijk zijn mannelijke en vrouwelijke planten. Ze hebben gelijke rechten en een gelijk aandeel in de schoonheid van hun soort; hoewel van de boom die vruchten draagt met recht gezegd kan worden, dat deze beter is dan de boom die geen vruchten draagt.

In het dierenrijk zien wij dat het mannetje en het vrouwtje gelijke rechten hebben en dat zij elk delen in de voordelen van hun soort.

Welnu, wij hebben gezien dat er in de twee lage rijken der natuur geen sprake is van de superioriteit van het ene geslacht ten opzichte van het andere. In de mensenwereld zien we een groot verschil; de vrouw wordt behandeld alsof zij de mindere is, en haar worden geen gelijke rechten en voorrechten toegestaan. Deze situatie is niet te wijten aan de natuur, maar aan de opvoeding. In Gods schepping bestaat een dergelijk onderscheid niet. Geen van de geslachten is superieur aan de andere in de ogen van God. Waarom moet dan het ene geslacht de minderwaardigheid van het andere laten gelden door rechtvaardige rechten en voorrechten aan hen te onthouden, als God Zijn machtiging had gegeven voor een dergelijke handelwijze? Als vrouwen dezelfde onderwijskansen zouden krijgen als mannen, dan zou het resultaat bewijzen dat beide geslachten gelijke capaciteiten hebben voor de wetenschap.

In sommige opzichten is de vrouw de meerdere van de man. Zij is teergevoeliger, ontvankelijker, en haar intuïtie is sterker.

Het kan niet worden ontkend dat in verschillende opzichten de vrouw op het ogenblik minder ontwikkeld is dan de man, en óók dat deze tijdelijke inferioriteit te wijten is aan het gebrek aan onderwijsmogelijkheden. In het dagelijks leven is de vrouw met méér kracht begiftigd dan de man, want aan háár dankt hij zelfs zijn bestaan.

Heeft de moeder onderwijs genoten, dan zullen haar kinderen goed onderwezen worden. Als de moeder wijs is, dan zal zij haar kinderen op de weg naar wijsheid leiden. Is de moeder religieus, dan zal zij haar kinderen laten zien hoe zij God moeten liefhebben. Is de moeder moreel hoogstaand, dan gaat zij haar kleintjes vóór op de weg naar rechtschapenheid.

Het is dus duidelijk, dat de komende generatie afhankelijk is van de moeders van vandaag. Is dit niet een enorme verantwoordelijkheid voor de vrouw? Vereist dit niet ieder mogelijk voordeel om haar voor zulk een taak uit te rusten?

Het behaagt God derhalve beslist niet, dat een dergelijk belangrijk instrument als de vrouw moet lijden onder gebrek aan opleiding, teneinde tot de volmaaktheden te komen die wenselijk en noodzakelijk zijn voor haar grote levenswerk! Goddelijke gerechtigheid vereist, dat de rechten van beide geslachten gelijkelijk moeten worden gerespecteerd, aangezien het ene niet superieur is aan het andere in de ogen van God. Voor God hangt waardigheid niet af van geslacht, maar van een zuiver en stralend hart. Menselijke deugden behoren gelijkelijk aan allen!

De vrouw moet zich daarom inspannen zich meer te ontwikkelen, in ieder opzicht de gelijke te zijn van de man en vooruitgang te boeken in alles waarin zij de mindere was, zodat de man gedwongen zal zijn haar gelijkwaardigheid in capaciteit en kundigheid te erkennen.

In Europa hebben de vrouwen grotere vorderingen gemaakt dan in het oosten, maar er moet nog veel worden gedaan! Als leerlingen aan het eind van hun schooltijd zijn gekomen, moeten zij een examen afleggen en het resultaat hiervan bepaalt de kennis en de capaciteit van iedere leerling. Zo zal het ook met de vrouw gaan; haar daden zullen haar vermogens laten zien en het zal niet langer nodig zijn om het met woorden te verkondigen.

Ik hoop dat zowel de vrouwen van het oosten als ook hun westerse zusters snel vooruit zullen gaan, totdat de mensheid volmaaktheid zal bereiken.

Gods milddadigheid is voor allen en geeft kracht voor alle vooruitgang. Als de man de gelijkwaardigheid van de vrouw erkent, zal het voor haar niet meer nodig zijn voor haar rechten te strijden! Een van de beginselen van Bahá'u'lláh is dus de gelijkwaardigheid van man en vrouw.

Vrouwen moeten zich de grootste inspanning getroosten om geestelijke kracht te verwerven en te groeien in wijsheid en toewijding, totdat hun verlichting en inspanning de eenheid der mensheid tot stand brengen. Zij moeten met laaiend enthousiasme werken aan het verspreiden van de Leer van Bahá'u'lláh onder de mensen, zodat het stralende licht van Gods milddadigheid de mensen van alle natiën der wereld zal omvatten!


51. HET ELFDE BEGINSEL
DE KRACHT VAN DE HEILIGE GEEST

Avenue de Camoens 4,

18 november

In de leer van Bahá'u'lláh staat geschreven: `Alleen door de kracht van de Heilige Geest is de mens in staat vooruit te gaan, want de kracht van de mens is beperkt en Gods kracht is onbegrensd.' De geschiedenis leert ons dat alle waarlijk grote mensen, de weldoeners van de mensheid, zij die de mensen ertoe hebben bewogen het goede te beminnen en het verkeerde te haten, en die werkelijke vooruitgang hebben bewerkstelligd, werden bezield met de kracht van de Heilige Geest.

De Profeten van God hebben niet allemaal de scholen van de hogere filosofie doorlopen. Zij waren zelfs vaak mensen van eenvoudige afkomst, schijnbaar onwetende, onbekende mannen van geen betekenis in de ogen der wereld, soms ontbrak hen zelfs de kennis van lezen en schrijven.

Wat deze groten verhief boven de mensen, waardoor zij bij machte waren Leraren van de waarheid te worden, was de kracht van de Heilige Geest. Hun invloed op de mensheid tengevolge van deze machtige bezieling was groot en doordringend.

De invloed van de meest wijze filosofen was zonder deze Geest van God betrekkelijk onbelangrijk, hoe uitgebreid hun kennis en hoe groot hun geleerdheid ook was.

Het buitengewone verstand van bijvoorbeeld Plato, Aristoteles, Plinius en Socrates heeft de mens niet in die mate beïnvloed dat hij ernaar verlangde zijn leven te offeren voor hun leringen. Terwijl daarentegen enkele van deze eenvoudige mensen de mensheid dermate raakten, dat duizenden bereidwillige martelaren werden om hun Woord te verdedigen, want deze woorden waren geïnspireerd door de Geest van God! De profeten van Juda en Israël, zoals Elia, Jeremia, Jesaja en Ezechiël waren eenvoudige mensen, evenals de apostelen van Jezus Christus.

Petrus, de voornaamste apostel, placht de opbrengst van zijn visvangst in zeven delen te verdelen en als hij, na één deel voor het dagelijks gebruik te hebben genomen, aan het zevende deel toe was, wist hij dat het de sabbat was. Overweegt dit! en denkt dan aan zijn latere staat. Welk een eer viel hem ten deel, omdat de Heilige Geest door hem grote werken tot stand bracht.

Wij begrijpen, dat de Heilige Geest de energieverwekkende factor is in het leven van de mens. Al wie deze kracht ontvangt is in staat allen met wie hij in aanraking komt te beïnvloeden.

Zonder deze Geest zijn de grootste filosofen machteloos, is hun ziel levenloos, hun hart dood! Tenzij de Heilige Geest in hun ziel ademt, kunnen zij geen goede werken verrichten. Geen enkel filosofisch systeem is ooit in staat geweest de zeden en gewoonten van een volk ten goede te veranderen. Geleerde filosofen die niet verlicht waren door Gods geest waren dikwijls mensen met een laagstaande moraal; hun fraaie bewoordingen hebben zij niet in daden omgezet.

Het verschil tussen geestelijke filosofen en anderen komt in hun leven tot uiting. De geestelijke Leraar bewijst Zijn geloof in Zijn Leer door Zelf te zijn wat Hij anderen voorschrijft.

Een eenvoudig mens zonder kennis, maar vervuld van de Heilige Geest, is machtiger dan de adellijke grootste geleerde zonder die bezieling. Degene die is opgevoed door de goddelijke Geest kan in zijn tijd anderen ertoe brengen dezelfde Geest te ontvangen.

Ik bid voor u dat u bezield zult worden door de levende Geest Gods, zodat u anderen kunt onderrichten. Het leven en de moraal van een geestelijk mens werkt zelf al opvoedend voor hen die hem kennen.

Denkt niet aan uw eigen beperkingen, staat alleen stil bij het welzijn van het Koninkrijk van Heerlijkheid. Overweegt de invloed van Jezus Christus op Zijn apostelen en denkt dan aan hun invloed op de wereld. Deze eenvoudige mensen waren in staat de blijde boodschap te verspreiden door de kracht van de Heilige Geest!

Moogt u allen dus Gods bijstand ontvangen! Geen enkele capaciteit is beperkt, wanneer deze geleid wordt door de Geest Gods!

De aarde als zodanig geeft geen leven, ze is dor en droog, totdat ze vruchtbaar wordt door de zon en de regen; en toch hoeft de aarde niet te treuren over haar eigen beperkingen.

Moge u leven worden gegeven! Moge de regen van Gods barmhartigheid en de warmte van de Zon van Waarheid uw tuin vruchtbaar maken, zodat er vele mooie heerlijk geurende, lieflijke bloemen in overvloed mogen bloeien. Wendt uw gelaat af van bespiegelingen over uw eigen, eindige ik en vestigt uw oog op de eeuwigdurende luister. Dan zal uw ziel in volle mate de goddelijke kracht van de Geest en de zegeningen van de oneindige Milddadigheid ontvangen.

Als u zich op deze wijze gereed houdt, zult u een vurige vlam worden voor de mensheid, een leidstar en een vruchtbare boom die alle duisternis en leed in licht en vreugde verandert door het licht van de Zon van Barmhartigheid en de oneindige zegeningen van de blijde Tijding.

Dit is de betekenis van de kracht van de Heilige Geest en ik bid dat deze overvloedig op u moge neerdalen.


52. DIT GROOTSE, PRACHTIGE GELOOF

Avenue de Camoens 4,

28 november

Op deze bijeenkomsten, waar wij elkaar hebben ontmoet en gesproken, hebt u allen kennisgemaakt met de beginselen van deze beschikking en met de realiteit der feiten. U is het gegeven deze dingen te weten, maar er zijn velen die nog onverlicht zijn en zijn ondergedompeld in bijgeloof. Zij hebben nog maar weinig gehoord over dit grootse, prachtige Geloof, en wat zij ervan weten is grotendeels slechts gebaseerd op horen zeggen. Helaas, arme mensen, hun kennis is niet gebaseerd op waarheid, de basis van hun geloof is niet de Leer van Bahá'u'lláh! Er is zonder twijfel een zekere mate van waarheid in wat hun is verteld, maar voor het grootste deel was hun informatie onnauwkeurig.

De ware beginselen van de gezegende Zaak Gods zijn de elf levensregels die ik u heb gegeven en ik heb deze één voor één nauwkeurig uitgelegd.

U moet zich steeds inspannen te leven en te handelen in rechtstreekse gehoorzaamheid aan de leringen en wetten van Bahá'u'lláh, zodat een ieder in alle daden van uw leven kan zien, dat u in woord en in daad volgelingen bent van de Gezegende Schoonheid.

Beijvert u, zodat deze prachtige Leer de gehele aardbol moge omgeven en dat vergeestelijking moge doordringen in het hart der mensen.

De ademtocht van de Heilige Geest zal u bekrachtigen en ofschoon velen tegen u zullen opstaan, zullen zij niet zegevieren!

Toen Christus de Heer met doornen werd gekroond, wist Hij dat alle diademen ter wereld aan Zijn voeten zouden liggen. Alle aardse kronen, hoe schitterend, machtig en luisterrijk ook, bogen in aanbidding voor de doornenkroon! Vanuit deze rotsvaste kennis sprak Hij met de woorden: `Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.'1

Welnu, ik zeg u draagt dit in uw hart en in uw geest. Uw licht zal voorwaar de gehele wereld verlichten, uw vergeestelijking zal het hart der dingen raken. U zult in waarheid de lichtende toortsen der aarde worden. Vreest niet, noch weest ontmoedigd, want uw licht zal de dichtste duisternis doordringen. Dit is Gods belofte die ik u geef. Staat op en dient de Macht van God.

Noot:

1. Matthéüs 18:18.


53. DE LAATSTE BIJEENKOMST

Rue Greuze 15,

1 december

Toen ik enige tijd geleden voor de eerste keer in Parijs aankwam, keek ik met veel belangstelling om me heen, en in gedachten vergeleek ik deze mooie stad met een grote tuin.

Met liefdevolle gedachten en veel zorg onderzocht ik de grond en ik bevond deze bijzonder goed en vol mogelijkheden voor een standvastig en hecht geloof, want er is een zaadje van Gods liefde ingezaaid.

Wolken van hemelse barmhartigheid regenden er op neer en de Zon van Waarheid scheen vol warmte op de jonge zaadjes, en nu kan men in uw midden de geboorte van geloof zien. Het zaad dat gezaaid is, begint op te komen en dag aan dag zult u het zien groeien. De milddadigheden van het Koninkrijk van Bahá'u'lláh zullen waarlijk een wonderbaarlijke oogst voortbrengen!

Ziet! Ik breng u blijde en vreugdevolle tijdingen! Parijs zal een rozentuin worden! Er zullen allerhande mooie bloemen opkomen en gedijen in deze tuin en de faam van haar welriekendheid en pracht zal in alle landen worden verspreid. Als ik denk aan het Parijs van de toekomst, lijkt het alsof ik haar zie baden in het licht van de Heilige Geest! Waarlijk, de dag breekt aan dat Parijs verlichting zal ontvangen, en de Goedheid en Barmhartigheid van God zal voor ieder levend schepsel zichtbaar zijn.

Laat uw gedachten niet stilstaan bij het heden, maar kijkt met een blik van geloof in de toekomst, want waarlijk, de geest Gods is werkzaam in uw midden.

Sinds mijn aankomst enkele weken geleden kan ik de toename van vergeestelijking zien. In het begin kwamen er maar een paar mensen naar mij toe om Licht, maar tijdens mijn korte verblijf onder u is het aantal toegenomen en heeft zich verdubbeld. Dit houdt een belofte in voor de toekomst!

Toen Christus gekruisigd werd en deze wereld verliet, had Hij slechts elf discipelen en heel weinig volgelingen, maar aangezien Hij de Zaak van Waarheid diende, kijkt nu naar het resultaat van Zijn levenswerk! Hij heeft de wereld verlicht, en de dode mensheid nieuw leven gegeven. Na Zijn hemelvaart groeide Zijn Geloof stap voor stap, werden de zielen van Zijn volgelingen meer en meer verlicht en verspreidde de verfijnde geur van hun godvruchtige leven zich naar alle kanten.

Nu is, God zij dank, een gelijksoortige situatie ontstaan in Parijs. Er zijn veel mensen die zich hebben gekeerd naar het Koninkrijk Gods en die worden aangetrokken tot eenheid, liefde en waarheid.

Tracht zó te werken, dat de goedheid en barmhartigheid van Abhá geheel Parijs zal omvatten. De ademtocht van de Heilige Geest zal u helpen, het hemelse Licht van het Koninkrijk zal in uw hart schijnen en de gezegende engelen Gods uit de hemel zullen u kracht brengen en u bijstaan. Dankt dus God met geheel uw hart dat u deze hoogste gunst ten deel is gevallen. Een groot deel van de wereld is in slaap verzonken, maar u bent ontwaakt. Velen zijn blind, doch u ziet!

De roep van het Koninkrijk wordt in uw midden gehoord. Glorie zij God, u bent wedergeboren, u bent gedoopt met het vuur van de Liefde Gods, u bent ondergedompeld in de Zee van leven en herschapen door de Geest van Liefde!

Weest dankbaar jegens God dat u zo'n gunst hebt ontvangen en twijfelt nooit aan Zijn goedheid en goedertierenheid, maar hebt een onvergankelijk geloof in de milddadigheden van het Koninkrijk. Gaat met elkaar om in broederlijke liefde, weest bereid uw leven voor elkaar te geven, en niet alleen voor hen die u dierbaar zijn, maar voor de gehele mensheid. Beschouwt het gehele mensenras als leden van één familie, allen zijn kinderen van God, en door zo te handelen zult u geen verschil zien tussen hen.

De mensheid kan worden vergeleken met een boom. Deze boom heeft takken, bladeren, knoppen en vruchten. Denkt aan alle mensen als de bloemen, bladeren of knoppen van deze boom en tracht allen te helpen zich Gods zegeningen bewust te worden en ze te genieten. God verwaarloost geen mens; Hij bemint allen.

Het enige werkelijke verschil dat er tussen mensen bestaat is, dat zij zich in verschillende stadia van ontwikkeling bevinden. Sommigen zijn onvolkomen - zij moeten vervolmaakt worden. Anderen slapen - men moet hen wekken, sommigen zijn onachtzaam - men moet hen wakker schudden, maar zij allen zijn kinderen van God. Hebt hen allen lief met geheel uw hart; niemand is een vreemdeling voor de ander, allen zijn elkaars vrienden. Vanavond ben ik gekomen om afscheid van u te nemen -maar houdt steeds in gedachten dat, al zijn onze lichamen ver van elkaar verwijderd, wij in de geest altijd samen zullen zijn.

Ik draag u allen in mijn hart en zal niemand van u vergeten -en ik hoop dat geen van u mij zal vergeten.

Laten wij, ik in het oosten en u in het westen, ons met hart en ziel inspannen eenheid te brengen in de wereld, opdat alle volkeren tot één volk zullen worden, en opdat de gehele aarde als één land zal zijn - want de Zon van Waarheid schijnt op allen gelijkelijk.

Alle Profeten van God kwamen uit liefde voor dit ene, grote doel.

Ziet, hoe Abraham ernaar streefde geloof en liefde onder het volk te brengen, hoe Mozes probeerde de mensen te verenigen met wijze wetten, hoe Christus, de Heer, tot Zijn dood toe heeft geleden om het licht van liefde en waarheid te brengen in een duistere wereld; hoe Muhammad heeft getracht eenheid en vrede te brengen tussen de verschillende onbeschaafde stammen onder wie Hij woonde. En tenslotte heeft Bahá'u'lláh veertig jaar lang voor dezelfde Zaak geleden - het nobele doel alleen maar liefde te verspreiden onder de mensenkinderen - en voor de vrede en eenheid in de wereld gaf de Báb Zijn leven.

Spant u zich dus in het voorbeeld te volgen van deze goddelijke Wezens, drinkt uit hun bron, weest verlicht door hun licht en weest voor deze wereld als symbolen van de Barmhartigheid en Liefde Gods. Weest voor de wereld als de regen en de wolken van barmhartigheid, als zonnen van waarheid; weest een hemels leger en u zult voorzeker de stad van het hart veroveren.

Weest dankbaar jegens God dat Bahá'u'lláh ons een zeer hechte basis heeft gegeven. Hij liet geen plaats voor droefheid over in het hart, en de Geschriften van Zijn geheiligde pen bevatten troost voor de gehele wereld. Hij bezat de woorden van Waarheid en alles wat in tegenspraak is met Zijn leringen is onwaar. Het hoofddoel van al Zijn werk was om verdeeldheid uit de wereld te helpen.

Het Testament van Bahá'u'lláh is een regen van goedheid, een Zon van Waarheid, het water des levens, de Heilige Geest. Opent dus uw hart teneinde de volle kracht van Zijn Schoonheid te ontvangen en ik zal voor u allen bidden dat deze vreugde uw deel moge zijn.

Nu zeg ik `Vaarwel'.

Dit zeg ik alleen tot uw uiterlijke wezen. Ik zeg het niet tot uw ziel, want onze zielen zijn altijd tezamen.

Weest getroost en weest ervan verzekerd, dat ik mij dag en nacht zal keren tot het Koninkrijk van Abhá om voor u te bidden, opdat u dag aan dag beter en heiliger moogt worden, God meer nabij, en steeds meer verlicht door de straling van Zijn liefde.


DEEL III




54. TOESPRAAK DOOR `ABDU'L-BAHÁ
IN HET GENOOTSCHAPSHUIS VAN DE `VRIENDEN',
ST. MARTIN'S LANE, LONDEN W.C.

MEDITATIE

Zondag, 12 januari 1913

Ongeveer duizend jaar geleden werd er in Perzië een genootschap gevormd, het Genootschap van de Vrienden genaamd, die zich samen in stil gebed keerden tot de Almachtige.

Zij verdeelden goddelijke filosofie in twee delen: de ene soort is de kennis die verkregen kan worden door middel van lezingen en studies op scholen en universiteiten. De tweede soort filosofie was die van de Illuminaten of volgelingen van het innerlijke licht. De scholen van deze filosofie werden in stilte gehouden. Tijdens het mediteren en door het gelaat te keren naar de Bron van Licht werden vanuit dat centrale Licht de mysteries van het Koninkrijk in het hart van deze mensen weerspiegeld. Alle geestelijke problemen werden door deze kracht van illuminatie opgelost.

Dit Genootschap der Vrienden nam in Perzië aanzienlijk toe en tot op de huidige dag bestaan hun genootschappen. Veel boeken en brieven werden door hun leiders geschreven. Als zij samenkomen in hun bedehuis zitten zij in stilte te overpeinzen. Hun leider opent met een bepaald probleem en zegt tegen de bijeenkomst: `U moet over dit probleem mediteren.' Na hun geest van al het andere te hebben vrijgemaakt zitten zij en overdenken en weldra wordt hun het antwoord onthuld. Vele duistere geestelijke vraagstukken worden door deze illuminatie opgelost.

Enkele belangrijke vraagstukken die door de stralen van de Zon van Werkelijkheid in de geest van de mens worden geopenbaard zijn: het vraagstuk van de werkelijkheid van 's mensen geest, van de geboorte van de geest uit deze wereld in de wereld van God; de vraag van het innerlijke leven van de geest en van zijn lot na de scheiding van het lichaam.

Zij mediteren óók over de wetenschappelijke vraagstukken van de dag, en deze worden op dezelfde wijze opgelost.

Deze mensen die de `volgelingen van het innerlijke licht' worden genoemd, bereiken een ongemene mate van kracht en zijn volkomen bevrijd van blinde navolging en dogma's. Men verlaat zich op de verklaringen van deze mensen; geheel alleen - in zichzelf - lossen zij alle mysteries op.

Vinden zij een oplossing met behulp van het innerlijke licht, dan aanvaarden zij deze, en daarna leggen zij haar uit: anders zouden zij het als een kwestie van blinde navolging beschouwen. Zij gaan zó ver dat zij nadenken over de wezenlijke aard van God, van de Godsopenbaring en van de manifestatie van de Godheid in deze wereld. Alle godsdienstige en wetenschappelijke vraagstukken worden door hen opgelost met de kracht van de geest.

Bahá'u'lláh zegt, dat er in ieder verschijnsel een teken is (van God). Het teken van het verstand is bespiegeling en het teken van bespiegeling is stilte, omdat het voor de mens niet mogelijk is deze twee dingen tegelijk te doen - kan hij niet spreken en mediteren tegelijk.

Het is een vaststaand feit dat, terwijl u mediteert, u met uw eigen geest spreekt. In die gemoedstoestand stelt u bepaalde vragen aan uw geest en uw geest antwoordt. Het licht breekt door en de werkelijkheid wordt onthuld.

U kunt de naam `mens' niet toepassen op enig wezen dat van het vermogen van meditatie verstoken is. Zonder dit vermogen zou hij slechts een dier zijn - zelfs lager dan een beest.

Door het vermogen van meditatie verkrijgt de mens het eeuwige leven, door dit vermogen ontvangt hij de ademtocht van de Heilige Geest - de gave van de Geest wordt in bespiegeling en meditatie geschonken.

De menselijke geest wordt tijdens meditatie bezield en gesterkt. Hierdoor worden kwesties waarvan de mens niets wist voor zijn blik ontvouwd. Hierdoor ontvangt hij goddelijke inspiratie en hemels voedsel. Meditatie is de sleutel tot het openen van de deuren der mysteriën. In die toestand keert de mens zich in zichzelf, in die toestand zondert hij zich van alle objecten buiten hem af; in die subjectieve gemoedstemming wordt hij ondergedompeld in de oceaan van geestelijk leven en kan hij de geheimen der dingen ontwarren. Denkt, ter illustratie hiervan, aan een mens die begiftigd is met twee soorten visie. Als het vermogen om tot inzicht te komen wordt gebruikt, ziet het fysieke gezichtsvermogen niet.

Dit vermogen tot mediteren bevrijdt de mens van zijn dierlijke natuur, hij neemt de realiteit der dingen waar en deze brengt hem in contact met God.

Dit vermogen brengt vanuit het onzichtbare vlak de kunsten en wetenschappen te voorschijn. Door het meditatieve vermogen worden uitvindingen mogelijk gemaakt en worden er kolossale ondernemingen volvoerd; door dit vermogen kunnen regeringen rustig hun werk doen. Door dit vermogen treedt de mens het Koninkrijk Gods binnen.

Niettegenstaande dat zijn sommige gedachten van geen nut voor de mens. Ze zijn als golven die zich zonder resultaat bewegen in de zee. Maar als het vermogen om te mediteren baadt in het innerlijke licht en zich kenmerkt door goddelijke hoedanigheden, zullen de resultaten worden bekrachtigd.

Het meditatieve vermogen is verwant aan de spiegel. Als men deze voor materiële voorwerpen plaatst, zal hij ze weerspiegelen. Als daarom de menselijke geest wereldse onderwerpen overdenkt, zal hij hierover worden ingelicht.

Maar keert u de spiegel van uw geest hemelwaarts, dan zullen het hemelse gesternte en de stralen van de Zon van Werkelijkheid in uw hart worden weerspiegeld en zullen de deugden van het Koninkrijk worden verworven.

Laten wij dit vermogen daarom op de juiste wijze richten - het naar de hemelse Zon keren en niet naar stoffelijke voorwerpen - zodat wij de geheimen van het Koninkrijk kunnen ontdekken, de allegorieën van de Bijbel en de mysteriën van de geest kunnen begrijpen.

Mogen wij met recht spiegels worden die de hemelse realiteiten weerspiegelen en mogen wij zó zuiver worden dat wij de sterren aan de hemel weerschijnen.


55. GEBED

Cadogan Gardens 97, Londen,

26 december, 1912

`Moet werk een vorm van gebed zijn?'

`Abdu'l-Bahá: `Ja. In het Bahá'í Geloof worden kunsten en wetenschappen, evenals alle ambachten tot aanbidding gerekend. De mens die naar zijn beste vermogen een stuk schrijfpapier maakt en al zijn krachten gewetensvol concentreert op een perfecte uitvoering ervan, looft God. Kortom, alle inspanning die de mens zich getroost uit de volheid van zijn hart is aanbidding, als ze door de edelste motieven wordt ingegeven en de wil om de mensheid te dienen. Dit is aanbidding: de mensheid dienen en de noden der mensen lenigen. Dienstbetoon is gebed. Een dokter die zorg draagt voor de zieken, vriendelijk, liefdevol en zonder vooroordeel, en gelooft in de eenheid van het mensenras, looft God'.

`Wat is het doel van ons leven?'

`Abdu'l-Bahá : `Om deugden te verwerven. Wij komen uit de aarde. Waarom werden wij vanuit het delfstoffenrijk naar het plantenrijk overgebracht - vanuit het plantenrijk naar het dierenrijk? Opdat wij in ieder van deze rijken tot volmaaktheid zullen komen, opdat wij de beste eigenschappen van de delfstoffen bezitten en de groeikracht van de plant zullen verwerven, opdat wij getooid zullen worden met de instincten van het dier, en de zintuigen zien, horen, ruiken, proeven en voelen zullen bezitten totdat zij vanuit het dierenrijk overgaan in de wereld van de mens en begiftigd worden met rede, met het vermogen om uit te vinden en met de krachten van de geest.'


56. HET KWAAD

`Wat is kwaad?'

`Abdu'l-Bahá: `Het kwaad is onvolmaaktheid. Zonde is de toestand van de mens in de wereld van de lagere natuur, want in de natuur bestaan gebreken zoals onrechtvaardigheid, tirannie, haat, vijandschap, strijd; dit zijn kenmerken voor het lagere niveau van de natuur. Ze zijn de zonden der wereld, de vruchten van de boom waarvan Adam at. Door opvoeding moeten wij ons bevrijden van deze onvolmaaktheden. De Profeten Gods zijn gezonden en de heilige Boeken zijn geschreven, opdat de mens hiervan zal worden bevrijd. Evenals de mens in deze onvolmaakte wereld wordt geboren uit de schoot van zijn fysieke moeder, zo wordt hij in de wereld van de geest geboren door goddelijke opvoeding. Wanneer een mens wordt geboren in de wereld der verschijnselen, ontdekt hij het heelal; wordt hij vanuit deze wereld geboren in de wereld van de geest, dan ontdekt hij het Koninkrijk.'


57. DE VOORUITGANG VAN DE ZIEL

`Maakt de ziel in deze wereld méér vooruitgang door verdriet of door vreugde?'

`Abdu'l-Bahá: `Het verstand en de geest van de mens gaan vooruit, wanneer hij door lijden wordt beproefd. Hoe meer de grond wordt omgeploegd, hoe beter het zaad zal groeien en des te beter zal de oogst zijn. Zoals de ploeg de aarde diep doorploegt en haar van onkruid en distels zuivert, zo bevrijden lijden en beproevingen de mens van de onbetekenende dingen van dit aardse leven, totdat hij een toestand van volkomen onthechting bereikt. Zijn houding in deze wereld zal er een van hemels geluk ..... [zijn?]. De mens is, zo gezegd, onrijp: de hitte van het vuur van het lijden zal hem doen rijpen. Kijkt terug naar vroeger tijden en u zult zien, dat de voortreffelijkste mensen het meest hebben geleden.'

`Diegene die door lijden tot ontwikkeling is gekomen, moet hij geluk vrezen?'

`Abdu'l-Bahá: `Door het lijden zal hij blijvend geluk verkrijgen wat hem nooit kan worden ontnomen. De apostelen van Christus hebben geleden, en zij kwamen tot eeuwig geluk.'

`Is het dan onmogelijk gelukkig te worden zonder lijden?'

`Abdu'l-Bahá: `Om blijvend geluk te verkrijgen moet men lijden. Degene die de staat van zelfopoffering heeft bereikt, bezit ware vreugde. Tijdelijke vreugde verdwijnt.'

`Kan een overledene spreken met iemand hier op aarde?'

`Abdu'l-Bahá: `Er kan een gesprek worden gevoerd, maar niet zoals onze gesprekken. Er bestaat geen twijfel over, dat de krachten van de hogere werelden in wisselwerking staan met de krachten op aarde. 's Mensen hart staat open voor inspiratie; dit is geestelijke communicatie. Zoals men in een droom met een vriend praat terwijl de mond zwijgt, zo is het met het gesprek van de geest. Iemand kan met het eigen ik spreken door te zeggen: `Mag ik dit doen? Doe ik er goed aan dit werk te gaan doen?' Zoiets is een gesprek voeren met het hogere ik.'


58. DE VIER SOORTEN LIEFDE

Cadogan Gardens 97, Londen,

Zaterdag 4 januari 1913

Wat een kracht gaat er uit van liefde! Het is de mooiste, de grootste van alle bestaande krachten.

Liefde geeft leven aan de levenlozen. Liefde doet een vlam ontbranden in het hart dat koud is. Liefde brengt hoop aan de hopelozen en verblijdt het hart van de bedroefden.

In de bestaanswereld is er met recht geen grotere kracht dan de kracht van liefde. Wanneer het hart van de mens is ontbrand met de vlam der liefde, is hij bereid alles te offeren - zelfs zijn leven. In het evangelie staat: God is liefde.

Er zijn vier soorten liefde. De eerste is de liefde die vloeit van God naar de mens. Ze bestaat uit de onuitputtelijke genadegaven, de goddelijke uitstraling en hemelse verlichting. Door deze liefde ontvangt de bestaanswereld leven. Door deze liefde wordt de mens begiftigd met lichamelijk bestaan, totdat hij door de ademtocht van de Heilige Geest - deze zelfde liefde - eeuwig leven ontvangt en de beeltenis wordt van de levende God. Deze liefde is de oorsprong van alle liefde in de wereld der schepping.

De tweede is de liefde die vloeit van de mens naar God. Dit is geloof, aantrekking tot het goddelijke, het in vuur geraken, vooruitgang, het Koninkrijk van God binnengaan, de Milddadigheden Gods ontvangen, verlichting door de lichten van het Koninkrijk. Deze liefde is de oorsprong van alle filantropie, deze liefde doet in het hart van de mens de stralen van de Zon van Werkelijkheid weerspiegelen.

De derde soort liefde is de liefde van God jegens het Wezen of de Identiteit van God. Deze liefde is de verheerlijking van Zijn Schoonheid, de weerspiegeling van Hemzelf in de spiegel van Zijn schepping. Deze liefde is de realiteit van liefde, de aloude Liefde, de eeuwige Liefde. Door één straal van deze Liefde bestaat alle andere liefde.

De vierde soort liefde is de liefde van mens tot mens. De liefde die er bestaat tussen de harten der gelovigen wordt ingegeven door het ideaal van de geestelijke eenheid. Deze liefde wordt verkregen door de kennis van God, opdat de mens de goddelijke Liefde in het hart weerspiegeld ziet. Een ieder ziet in de ander de schoonheid van God weerspiegeld in de ziel, en als men dit punt van overeenkomst ontdekt, wordt men in liefde tot elkaar aangetrokken. Deze liefde zal alle mensen tot de golven van één zee maken, deze liefde zal hen allen tot de sterren van één hemel en de vruchten van één boom maken. Deze liefde zal de verwezenlijking van zuivere harmonie, de basis van ware eenheid brengen.

Maar de liefde die er soms tussen vrienden bestaat, is geen (ware) liefde, omdat ze aan verandering onderhevig is. Deze liefde is louter begoocheling. Als de wind waait buigen de ranke bomen. Bij oostenwind buigt de boom naar het westen, en als de wind naar west draait buigt de boom naar het oosten. Deze soort liefde wordt veroorzaakt door de toevallige levensomstandigheden. Dit is geen liefde, maar slechts bekendheid met elkaar en is aan verandering onderhevig.

Vandaag ziet u twee mensen die schijnbaar dikke vrienden zijn, maar morgen kan dit alles volkomen zijn veranderd. Gisteren waren zij bereid voor elkaar te sterven, vandaag schuwen zij elkaars gezelschap! Dit is geen liefde, maar het zwichten van het hart voor de toevalligheden des levens. Als datgene wat deze `liefde' deed ontstaan, verdwijnt, dan verdwijnt óók de liefde. Dit is geen werkelijke liefde.

Liefde is er alleen in de vier soorten die ik heb uitgelegd. a. De liefde van God jegens de identiteit van God. Christus heeft gezegd: God is Liefde. b. De liefde van God voor Zijn kinderen - voor Zijn dienaren. c. De liefde van de mens voor God. d. De liefde van mens tot mens. Deze vier soorten liefde vinden hun oorsprong in God. Ze zijn stralen van de Zon van Werkelijkheid, de ademtocht van de Heilige Geest en de tekenen van de Realiteit.


59. TAFEL, GEOPENBAARD DOOR `ABDU'L-BAHÁ

28 augustus 1913

O gij, mijn geliefde dochter!

Uw welsprekende en vloeiend geschreven brief werd nauwkeurig gelezen in een tuin onder de koele schaduw van een boom, terwijl er een zacht briesje woei. De middelen van stoffelijke vreugde lagen uitgespreid voor mijn ogen en uw brief werd de oorzaak van geestelijke vreugde. Waarlijk, het was geen brief, maar een rozentuin, getooid met hyacinten en bloemen.

De brief bevatte de zoete geur van het paradijs en de zefier van goddelijke Liefde woei vanuit de hoopgevende woorden.

Aangezien ik niet voldoende tijd tot mijn beschikking heb, wil ik hierin een kort samengevat, afdoend en bondig antwoord geven. Het luidt als volgt:

In deze Openbaring van Bahá'u'lláh gaan man en vrouw naast elkaar. In geen enkele aangelegenheid zullen zij achterblijven. Hun rechten staan op gelijk niveau met die van de man. Zij zullen zich in alle bestuurlijke takken van de politiek begeven. Zij zullen in alles een niveau bereiken dat tot de hoogste rangen in de wereld der mensheid behoort en zij zullen deelnemen aan alle aangelegenheden. Weest hiervan verzekerd. Kijkt u niet naar de huidige omstandigheden. In de niet zo verre toekomst zal de vrouwenwereld glansrijk en alglorierijk worden, want Bahá'u'lláh heeft het zo gewild! Ten tijde van verkiezingen is het stemrecht het onvervreemdbare recht van vrouwen en de toegang van de vrouw tot alle departementen is een onweerlegbare en onbetwistbare zaak. Geen mens kan dit vertragen of verhinderen.

Er zijn echter bepaalde aangelegenheden, waarin deelneming de vrouw niet waardig is. Bijvoorbeeld, in een tijd dat de gemeenschap krachtige verdedigingsmaatregelen neemt tegen vijandelijke aanvallen, zijn de vrouwen vrijgesteld van militaire verplichtingen. Het kan gebeuren dat op een gegeven tijdstip oorlogszuchtige, wilde stammen vol woede de staat aanvallen met de bedoeling om op grote schaal een bloedbad onder de leden aan te richten. Onder dergelijke omstandigheden is verdediging noodzakelijk, maar het is de plicht van de mannen en niet van de vrouwen om dergelijke verdedigingsmaatregelen te treffen en uit te voeren, omdat een vrouwenhart zeer gevoelig is en zij niet de aanblik van een gruwelijk bloedbad kan verdragen, zelfs al geschiedt het uit verdediging. Van een dergelijke onderneming is de vrouw ontheven.

Wat betreft de instelling van het Universele Huis van Gerechtigheid richt Bahá'u'lláh zich tot de man. Hij zegt: `O, gij mannen van het Huis van Gerechtigheid!'

Wanneer echter de leden ervan moeten worden gekozen, is het recht dat de vrouw toebehoort, voor zover het haar stemrecht en haar stem betreft, onbetwistbaar. Wanneer de vrouw de hoogste graad van ontwikkeling bereikt, zal zij overeenkomstig de eisen van de tijd en de plaats en haar grote bekwaamheid, buitengewone voorrechten genieten. Wees daarom vol vertrouwen. Bahá'u'lláh heeft de zaak van de vrouw in hoge mate versterkt, en de rechten en voorrechten van de vrouw is één van de belangrijkste beginselen van `Abdu'l-Bahá. Wees daarvan verzekerd! Eerlang zal de tijd komen, dat de man zich tot de vrouw zal richten met de woorden: `Gezegend zijt gij! Gezegend zijt gij! Waarlijk, gij zijt iedere gave waardig. Waarlijk, gij verdient het uw hoofd te tooien met de kroon van eeuwigdurende glorie, want in kunsten en wetenschap, en in deugden en volmaaktheden zult gij gelijk worden aan de man en wat betreft tederheid des harten en overvloed van genade en medegevoel zijt gij superieur.'


Holy-Writings.com v2.7 (213613) © 2005 - 2021 Emanuel V. Towfigh & Peter Hoerster | Impressum | Change Interface Language: EN