Naar dit einddoel - het doel van een nieuwe wereldorde, goddelijk van oorsprong, alomvattend van strekking, met onpartijdige beginselen. uitdagend in zijn kenmerken - moet een gekwelde mensheid streven...
OPROEP AAN DE VOLKEREN DER WERELD
Passages uit de brieven van Shoghi Effendi
INHOUD
Copyright
Voorwoord
Oproep aan de volkeren der wereld
I
De vuurproef voor de mensheid
II
De eenheid der mensheid
III
Een patroon voor de toekomstige samenleving
IV
Wereldgemenebest
V
De bestemming van de mensheid
Oorspronkelijke titel: Call to the nations
Uitgave van het Universele Huis van Gerechtigheid, Bahá'í Wereldcentrum, Haifa, Israël.
Nederlandse uitgave onder toezicht an de Nationale Geestelijke Raad van de bahá'ís van Nederland.
eerste druk 1985
CIP-Gegevens Koninklijke Bibliotheek, Den Haag
Shoghi Effendi
Oproep aan de volkeren der wereld / Shoghi Effendi;
(vert. uit het Engels). - den Haag: Stichting Bahá'í Literatuur.
Vert. van Call to the Nations: extracts from the writings of Shoghi Effendi.
- Haifa: Bahá'í World Centre, 1977. - Met lit. opg.
ISBN 90-70765-23-3 geb.
SISO 289 UDC 289.
Trefw.: Bahá'í.
(c) 1985, 1998 Stichting Bahá'í Literatuur - Den Haag
Alle rechten voorbehouden
VOORWOORD
Shoghi Effendi, Behoeder van het bahá'í-geloof, heeft bij de uitoefening van zijn functie als uitlegger van de bahá'í-openbaring langdurig en zeer nadrukkelijk stilgestaan bij de Wereldorde die in die Openbaring ligt opgesloten. Al in het begin van zijn beleid, dat het Vormende Tijdperk van het Geloof inluidde, verwees hij naar "de onschatbare elementen van die goddelijke beschaving, welke als voornaamste opdracht van het bahá'í-geloof moet worden verwezenlijkt", en in de volgende jaren schreef hij reeksen brieven over de wereldorde waarin hij dit onderwerp ontvouwde.
De vitale noodzaak van een wereldorde wordt tegenwoordig algemeen erkend, maar de manier waarop men die wil verwerkelijken verbijstert zelfs de meest hartstochtelijke voorstanders ervan. Intussen zet zich het proces van ontbinding ongebreideld voort en nadert de toestand in de wereld het stadium van wanhoop. Op dit kritieke ogenblik voelt het Universele Huis van Gerechtigheid, het internationale bestuurslichaam van het bahá'í-geloof, zich geroepen om andermaal de betekenis en het doel van de bahá'í-boodschap te verkondigen alsmede de relatie daarvan met de kern van ons bestaan op aarde. Het heeft daarom een keuze gedaan uit de passages uit Shoghi Effendi's Brieven over de Wereldorde, en biedt ze in deze duistere fase van onze geschiedenis aan als een lichtbaken voor de gehele mensheid. Een fase die overigens de schitterende belofte in zich heeft van die allerluisterrijkste dag die door alle tijden heen werd voorzegd en bezongen door profeten, zieners en dichters en die nu werkelijk aanbreekt voor een gekwelde en wanhopige mensheid.
Deel I
De vuurproef voor de mensheid
11
Op dit ogenblik1 woedt er over de aarde een orkaan van ongekende hevigheid, onvoorspelbaar van richting, met catastrofale, direct waarneembare gevolgen, die tenslotte voert naar een onvoorspelbaar glorieuze uitkomst. De drijfkracht ervan wint meedogenloos aan omvang en vaart. De reinigende kracht ervan wordt, hoewel nog onvermoed, iedere dag groter. De mensheid is gekluisterd in zijn vernietigende greep en wordt gegeseld door de zichtbaar geworden tomeloze furie. Men kan de oorsprong ervan niet doorgronden, noch de betekenis aantonen of de uitkomst bepalen. Verbijsterd, angstig en hulpeloos aanschouwt men deze heftige en krachtige wind van God die de verst afgelegen en maagdelijke gebieden van de aarde binnendringt, haar grondvesten doet schudden, het evenwicht verstoort, de volkeren uit elkaar drijft, huis en haard van de mensen opbreekt, de steden vernietigt, koningen in ballingschap voert, bolwerken slecht, instellingen omver werpt, het licht doet verflauwen en de ziel van de bewoners kwelt...
12
De krachtige inwerking van deze reusachtige omwenteling is slechts begrijpelijk voor diegenen die de aanspraken van Bahá'u'lláh en de Báb hebben erkend. Hun volgelingen weten zeer goed waar het vandaan komt en waartoe het uiteindelijk zal leiden. Ofschoon onwetend hoe ver het zal gaan, zien zij duidelijk de oorsprong, weten zij welke richting het zal uitgaan, erkennen zij de noodzaak, slaan vol vertrouwen de mysterieuze voortgang gade, bidden vurig dat het in hevigheid zal afnemen, doen met volle overtuiging hun best om de furie te verzachten en zien met een onverduisterde blik naar de uiteindelijke vervulling van de gevoelens van angst en de verwachtingen die deze omwenteling noodzakelijkerwijs moet veroorzaken.
13
Dit oordeel van God is volgens degenen die Bahá'u'lláh als Zijn Spreekbuis en Zijn belangrijkste Boodschapper op aarde hebben erkend, zowel een vergeldende ramp als een daad van heilige en verheven discipline. Het is tezelfder tijd een bezoeking van God en een louteringsproces voor de gehele mensheid. Het vuur ervan straft de verdorvenheid van de mensheid en smeedt anderzijds de samenstellende delen aaneen tot een organische, ondeelbare, wereldomvattende gemeenschap...
14
Aan de ene kant luidt Bahá'u'lláh's onheilspellende waarschuwing: "O mensen, bereidt u voor, in afwachting van de dagen van goddelijke Gerechtigheid, want het beloofde uur is nu gekomen." "Geeft prijs wat gij bezit en legt de hand op datgene wat God, Die de mensen de nek doet buigen, heeft gebracht. Weet voorzeker dat als gij u niet afwendt van hetgeen gij hebt bewerkstelligd, kastijding u van alle kanten zal treffen, en gij vreselijker dingen zult aanschouwen dan gij ooit in vroeger dagen hebt aanschouwd." En verder: "Wij hebben een vastgestelde tijd voor u, o volkeren! Indien gij faalt u op het aangewezen uur tot God te keren, dan zal Hij u voorzeker krachtig aangrijpen, en u van alle kanten met smartelijke beproevingen treffen."
15
Aan de andere kant verzekert Bahá'u'lláh met nadruk, als Hij de stralende toekomst voorspelt die de in duisternis gehulde wereld in het vooruitzicht heeft: "de gehele wereld verkeert thans in een staat van zwangerschap. De dag nadert waarop ze haar edelste vruchten zal hebben voortgebracht, wanneer uit haar de fierste bomen, de betoverendste bloemen en de meest hemelse zegeningen zullen zijn voortgekomen." "De tijd nadert waarop ieder geschapen ding van zijn last zal zijn verlost. Verheerlijkt zij God die deze genade heeft verleend, welke alle dingen, de geziene en de ongeziene, omvat!" Duidend op het komende gouden tijdperk heeft Hij bovendien geschreven: "Deze grote onderdrukkingen effenen de weg voor de komst van de allergrootste Gerechtigheid." Deze allergrootste Gerechtigheid is inderdaad de Gerechtigheid waarop het bouwwerk van de Allergrootste Vrede op haar beurt de grote wereldbeschaving zal inluiden die voor altijd geassocieerd zal blijven met Hem die de Allergrootste Naam draagt.
16
Ongeveer honderd jaar2 zijn voorbij gegaan sinds de Openbaring van Bahá'u'lláh haar eerste licht over de wereld liet schijnen - een Openbaring waarvan "geen van de Manifestaties uit vroeger dagen, behalve tot op zekere - voorgeschreven - hoogte, ooit geheel de aard heeft begrepen". Een hele eeuw lang heeft God de mensheid respijt gegeven zodat men de Stichter van zo een Openbaring kon erkennen, Zijn Zaak omhelzen, Zijn grootheid kon verkondigen, en Zijn Orde vestigen. De Drager van deze grootse Boodschap heeft hetgeen geen der Profeten voor Hem heeft gedaan, de Hem door God toevertrouwde Zending neergelegd in ongeveer honderd boekwerken die de verzamelplaats zijn van onschatbare voorschriften en regels, machtige wetten, unieke beginselen, warme aanbevelingen, steeds herhaalde waarschuwingen, verbazingwekkende profetieën, sublieme gebeden en zeer belangrijke commentaren. Gedurende bijna vijftig jaar, en onder de meest tragische omstandigheden, heeft Hij aan keizers en koningen, vorsten en heersers, aan staatshoofden, regeringen, de geestelijkheid en allerlei volkeren in oost en west, van christelijk, joods, moslem of zoroastrisch geloof deze kostelijke parels van kennis en wijsheid gezonden, die verscholen lagen in de oceaan van Zijn onvergelijkelijke woorden. Deze Plaatsbekleder van God op aarde heeft roem en rijkdom verzaakt, gevangenschap en verbanning aanvaard, doodverklaring en smaad onbelangrijk geacht, Zich aan onwaardige behandelingen en wrede vernedering onderworpen, en heeft Zich van plaats naar plaats en van land naar land laten verbannen... Hij heeft Zelf getuigd: "Wij zijn waarlijk niet tekort geschoten in Onze plicht de mensen te waarschuwen en hun datgene over te brengen wat God, de Almachtige, de Alomgeprezene, Mij had opgedragen. Hadden zij naar Mij gehoord, dan hadden zij de aarde in een ander licht gezien." En verder: "Is er nog voor iemand enige verontschuldiging in deze Openbaring? Neen, bij God, de Heer van de machtige Troon! Mijn tekenen hebben de aarde omvat en Mijn macht heeft de gehele mensheid omsloten, en toch zijn de mensen verzonken in een vreemde slaap!"
17
Hoe, zo mogen wij ons wel afvragen, heeft de wereld, het voorwerp van deze goddelijke zorg, aan Hem genoegdoening gegeven Die alles voor haar heeft opgegeven? Hoe heeft men Hem verwelkomd en hoe is men ingegaan op Zijn oproep? Luid getier, zoals in de geschiedenis van shi'áh Islám nog niet was voorgekomen, begroette in Diens geboorteland het prille licht van het Geloof... Een vervolging die zoals niemand minder dan een autoriteit als wijlen Lord Curzon of Kedleston heeft geboekstaafd, een mate van moed deed ontbranden die zeker niet onderdeed voor de hete vuren van Smithfield en met tragische snelheid niet minder dan twintigduizend Heroïsche volgelingen heeft neergemaaid, daar zij hun nieuwgeboren geloof niet wensten te verkwanselen voor de voorbijgaande kortstondige eer en zekerheid van een sterfelijk bestaan.
18
Allerlei feiten, zoals een aan minachting grenzende onverschilligheid van de zijde van hooggeplaatste figuren; de niet aflatende haat die werd getoond door geestelijke hoogwaardigheidsbekleders van het geloof waaraan het nieuwe Geloof was ontsproten; de diepe verachting van het volk temidden waarvan het was ontstaan; de uiterste minachting die ervoor aan de dag werd gelegd door het merendeel van de koningen en staatshoofden aan wie de Auteur van het Geloof Zijn brieven had gericht; de veroordeling en de bedreigingen die werden uitgebracht en ook de verbanningen die door deze figuren onder wier heerschappij het was opgekomen en in de eerste instantie werd verbreid, werden gedecreteerd; de manier waarop de beginselen en de wetten werden verdraaid door de afgunstige en haatdragende mensen, zelfs in landen en onder volkeren die ver verwijderd waren van het land van oorsprong - al deze dingen getuigen slechts van de behandeling die werd toegepast door een generatie die in zelfgenoegzaamheid was weggezonken, haar God veronachtzaamde en die de voortekenen, profetieën, waarschuwingen en vermaningen van Zijn Boodschappers had vergeten...
18
Wat is er dan ondanks deze volledige en smadelijke afwijzing gebeurd, en gebeurt nog steeds, zo mogen wij ons andermaal afvragen, in de loop der tijd maar vooral gedurende de laatste jaren van deze bahá'í-eeuw - een eeuw zo overvol met schrikbarend leed en afschuwelijke gewelddaden ten aanzien van het vervolgde Geloof van Bahá'u'lláh? Keizerrijken tot stof vergaan, koninkrijken omvergeworpen, dynastieën ten onder gegaan, het koningschap besmeurd, koningen vermoord of vergiftigd of in ballingschap gedreven of in hun eigen rijk een ondergeschikte rol vervullend, terwijl de enkele overgebleven tronen wankelen als reactie op de val van andere vorstenhuizen... Als men onpartijdig bekijkt hoe er op meedogenloze wijze en in een zo betrekkelijk korte spanne tijds een dergelijke ommekeer kon plaatsgrijpen, kan geen mens ontkomen aan de conclusie dat men de laatste honderd jaar, voorzover het dan het lot van het koningschap betreft, wel moet zien als een periode die de grootste beroering aller tijden heeft teweeggebracht.
20
Tegelijk met de achteruitgang in het lot van de gekroonde hoofden die wereldlijke macht bezaten, vond er een schrikbarende afbraak plaats van de invloed die de geestelijke leiders in de wereld uitoefenden. De ongehoorde gebeurtenissen die de ontbinding van zovele koninkrijken en imperiums hebben ingeluid, zijn ongeveer samengevallen met het ineenstorten van de schijnbaar onaantastbare bolwerken van religieuze orthodoxie. Datzelfde proces dat snel en tragisch de ondergang van koningen en keizers heeft bezegeld en hun dynastieën heeft vernietigd, heeft zijn werk ook gedaan in het geval van de geestelijke leiders in de christelijke en islamitische wereld, waarbij hun aanzien werd geschaad en in enkele gevallen zelfs hun belangrijkste instituten werden omvergeworpen. "De macht van koningen en de geestelijkheid is hun" inderdaad "ontnomen". De glorie van de eerstgenoemden is vergaan, de macht van de laatsten is reddeloos verloren...
21
Dat de saamhorigheid van sommige van deze instituten onherstelbaar is ondermijnd, is zo overduidelijk dat niemand met een helder oordeel zich kan vergissen of het kan ontkennen. De kloof tussen de aanhangers van de fundamentalisten en de vrijzinnigen wordt voortdurend groter. Hun geloofsbelijdenissen en dogma's zijn verwaterd, en in bepaalde opzichten genegeerd en terzijde geschoven. Zij verliezen hun greep op het gedrag van de mensen en het aantal medewerkers en hun invloed slinkt. De wankelmoedigheid en onoprechtheid van hun predikers worden in verschillende opzichten aan de kaak gesteld. Hun bezittingen zijn in enkele landen verdwenen en hun religieuze opleiding heeft aan kracht ingeboet. Hun tempels zijn ten dele verlaten en verwoest en een verontachtzaming van God, Zijn leringen en Zijn doel heeft hen verzwakt en overladen met vernedering...
22
De tekenen van zedelijk verval gesteld tegenover de bewijzen van achteruitgang in religieuze instituten lijken niet minder aanwijsbaar en betekenisvol... Naar welke kant wij ook onze blik keren, hoe vluchtig onze waarneming van het gedrag en de woorden van de huidige generatie ook mag zijn, wij worden getroffen door de duidelijke zedelijke neergang die mannen en vrouwen in onze omgeving tentoonspreiden, zowel in hun persoonlijke leven als in hun optreden als geheel.
23
Het staat buiten iedere twijfel dat het verval van de religie als sociale kracht, waarbij de ineenstorting van religieuze instituten slechts een uiterlijk verschijnsel is, voornamelijk verantwoordelijk is voor zo'n ernstig, zo'n in het oog vallend kwaad. Bahá'u'lláh schrijft: "Religie is het voornaamste middel om orde in de wereld te vestigen en voor het vredig geluk van allen die daar wonen. De verzwakking van de pilaren der religie heeft de handen van de onwetenden versterkt en heeft hen overmoedig en laatdunkend gemaakt. Waarlijk ik zeg u, al wat de verheven staat der religie heeft verlaagd, heeft de eigenzinnigheid van de goddelozen doen toenemen en het resultaat daarvan kan slechts anarchie zijn." In een andere Tafel heeft Hij verklaard: "Religie is een stralend licht en een onneembare veste voor de bescherming en het welzijn der wereld, want de vrede Gods dwingt de mens zich te houden aan dat wat goed is en alle kwaad te schuwen. Zou de lamp der religie verduisterd worden dan zal chaos en verwarring daarvan het gevolg zijn; en het licht van eerlijkheid, van rechtvaardigheid, van rust en vrede zal ophouden te schijnen."...
24
Zo staat het er thans voor met de mensen individueel alsook met de instituten en wij kunnen het niet ontkennen. Bahá'u'lláh heeft geschreven, toen Hij Zich beklaagde over de toestand van een dwalende mensheid: "Geen twee mensen zijn er te vinden waarvan gezegd kan worden dat zij uiterlijk en innerlijk een eenheid zijn. De bewijzen van tweedracht en haat zijn overal zichtbaar, hoewel allen werden geschapen voor harmonie en eenheid." In dezelfde Tafel roept Hij uit: "Hoe lang zal de mensheid in haar eigenzinnigheid volharden? Hoe lang zal het onrecht voortduren? Hoe lang zullen chaos en verwarring heersen onder de mensen? Hoe lang zal tweedracht het beeld van de maatschappij verstoren? De windvlagen van wanhoop waaien helaas uit alle richtingen, en de strijd die de mensheid verdeelt en teistert neemt met de dag toe."
25
Het weer opleven van religieuze onverdraagzaamheid, van rassenhaat en van aanmatigend nationalisme; de toenemende tekenen van zelfzucht, achterdocht, vrees en bedrog; de verbreiding van terrorisme, losbandigheid, dronkenschap en misdaad; de onlesbare dorst en tomeloze hang naar de ijdelheden der wereld, weelde en vermaak; de verzwakking van de familiebanden; de veronachtzaming van de ouderlijke macht; het vervallen in luxueuze uitspattingen; de onverantwoordelijke houding ten opzichte van het huwelijk en de daaruit volgende vloed van echtscheidingen; de degeneratie van kunst en muziek, de besmetting van de literatuur en de corruptheid van de pers; de uitbreiding van de invloed en activiteiten van die "profeten der decadentie" die het vrije huwelijk propageren, die de filosofie van het nudisme prediken, die ingetogenheid een geestelijke fictie noemen, die weigeren het verwekken van kinderen als de heilige en voornaamste opdracht in het huwelijk te zien, die religie beschouwen als opium voor het volk, en die, als hun daartoe de vrijheid zou worden gegeven, de mensheid zouden terugvoeren naar barbarisme, chaos en uiteindelijke vernietiging - al deze dingen tonen de duidelijke kenmerken van een tot verval geraakte samenleving, een samenleving die of tot nieuw leven moet worden gewekt, of ten onder moet gaan...
26
Laat niemand echter mijn bedoelingen misvatten, of deze kardinale waarheid die de essentie is van het Geloof van Bahá'u'lláh in een vals daglicht stellen. De goddelijke oorsprong van alle Profeten van God... wordt zonder voorbehoud en onwankelbaar door iedere volgeling van de bahá'í-religie hooggehouden. De fundamentele eenheid van deze goddelijke Boodschappers wordt expliciet erkend, het doorlopend verband van hun openbaringen wordt bevestigd, de van God gegeven autoriteit en het correlatieve karakter van hun boeken wordt aanvaard, de eenheid van hun doel en oogmerk wordt verkondigd, het unieke van hun invloed beklemtoond en de uiteindelijke overeenstemming van hun leringen en volgelingen geleerd en verwacht. Volgens Bahá'u'lláh's getuigenis "zullen allen in hetzelfde tabernakel verblijven, zich in de zelfde hemel verheffen, op dezelfde troon zijn gezeten, dezelfde taal spreken en hetzelfde geloof verkondigen."
27
Het Geloof dat vereenzelvigd is met de naam Bahá'u'lláh ontkent iedere poging om enige Hem voorafgaande Profeet te kleineren, afbreuk te doen aan hun leringen, ook maar in de geringste mate de glans van hun openbaringen te verduisteren, hen uit het hart van hun volgelingen te verdringen, de grondslagen van hun leerstellingen op te heffen, ook maar iets in hun geopenbaarde boeken te verwerpen, of het rechtmatige streven van hun aanhangers te onderdrukken. Door de aanspraak van enige religie dat zij de laatste openbaring van God aan de mensen zou zijn te verwerpen, en dit ook voor Zijn eigen Openbaring te doen, scherpt Bahá'u'lláh het grondbeginsel in van de betrekkelijkheid van religieuze waarheid, de continuïteit van goddelijke Openbaring en de voortschrijding van religieuze ervaring. Het is Zijn bedoeling de basis van alle geopenbaarde religies te verbreden en de mysteriën van hun geschriften te ontrafelen. Hij dringt aan op de onvoorwaardelijke erkenning van de eenheid van hun bedoelingen, bevestigt opnieuw de eeuwige waarheden die erin liggen opgesloten, cordineert hun functies, maakt onderscheid tussen het wezenlijke, het authentieke, niet-essentiële en het onechte in hun leringen, scheidt de van God gegeven waarheden van de bijgeloven waartoe de priesters hebben aangespoord en verkondigt op deze gronden de mogelijkheid en voorzegt zelfs de onvermijdelijkheid van hun vereniging, en de vervulling van hun hoogste verwachtingen...
28
Evenmin moet men ook maar voor een ogenblik denken dat de volgelingen van Bahá'u'lláh er op uit zijn de rang van 's werelds religieuze leiders uit christelijke, moslem of enige andere geloofsrichting, te willen ontluisteren of te verkleinen zolang hun gedrag in overeenstemming is met hun opdracht, en zij hun taak met waardigheid vervullen. Bahá'u'lláh heeft bevestigd: "Die godgeleerden die werkelijk getooid zijn met het ornament van kennis en een voortreffelijk karakter bezitten zijn, voorwaar, als het hoofd op het lichaam van de wereld en als ogen voor de natiën. De leiding der mensen was en is te allen tijde afhankelijk geweest van deze gezegende zielen."
29
Bahá'u'lláh onthult de volgende woorden, als Hij zinspeelt op de transformatie die iedere Openbaring teweegbrengt in de leefwijze, gedachten en het gedrag van de mensen: "Is het niet het doel van iedere Openbaring om in de hele aard van de mensheid een verandering tot stand te brengen, een verandering die zich uiterlijk en innerlijk kenbaar zal maken en die zowel het innerlijke leven als de uiterlijke omstandigheden zal beïnvloeden? Want als de aard der mensheid niet verandert, dan zou de zinloosheid van Gods alomvattende Manifestaties duidelijk zijn."
30
Heeft ook Christus niet dergelijke woorden tot Zijn discipelen gericht: "Nog veel heb ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet dragen; doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid"?
31
Uit deze woorden van Christus die in het evangelie zijn opgetekend, zal iedere onbevooroordeelde zoeker geredelijk de grootheid van het door Bahá'u'lláh geopenbaarde Geloof bevatten en de overweldigende omvang van de door Hem gestelde aanspraak erkennen.
32
Het Geloof van Bahá'u'lláh dient werkelijk, als wij getrouw willen zijn aan het overweldigende dat deze Boodschap omvat, te worden beschouwd als het hoogtepunt van een tijdkring, de laatste fase in een reeks van achtereenvolgende, voorbereidende en voortschrijdende openbaringen. De openbaringen die beginnen bij Adam en eindigen bij de Báb, hebben met steeds grotere nadruk de weg bereid voor de komst van die Dag der Dagen dat Hij die de Beloofde aller tijden is, wordt geopenbaard. . .
33
De schat aan mogelijkheden waarmee dit Geloof, dat zijns gelijke in de geestelijke geschiedenis niet heeft en dat de afronding aangeeft van een universele, profetische kringloop, is begiftigd, gaat onze verbeeldingskracht te boven. De glans van de duizendjarige glorie die het in de volheid der tijden moet verspreiden, verblindt onze ogen. De omvang van de lichtschijn die zijn Auteur steeds weer over de Profeten die na Hem zullen verschijnen, zal werpen, kan geen mens ooit bevatten.
34
De kracht van de mysterieuze ontwikkelingsgang die van deze scheppende geest is uitgegaan, heeft reeds binnen een eeuw tijds een opschudding in de menselijke samenleving teweeggebracht die geen mens zich kan voorstellen. Nadat het Geloof in zijn beginstadium een periode nodig had om tot wording te komen, heeft het door het langzaam aan de dag treden van dit stelsel een gisting veroorzaakt in het geregelde leven van de mensen, die bedoeld was de hele fundering van een ontwrichte maatschappij te doen wankelen, het hartebloed te zuiveren, de instellingen opnieuw te ordenen en in andere banen te leiden en er een uiteindelijke bestemming aan te geven.
35
Waaraan kan de oplettende en onbevooroordeelde geest die bekend is met de tekenen en wonderen welke voorafgingen aan de geboorte van het Geloof van Bahá'u'lláh en haar ontstaan begeleidden, deze vreselijke en algehele omwenteling met de daarmee gepaard gaande vernietiging, ellende en angst, anders toeschrijven dan aan de opkomst van Zijn embryonale Wereldorde waardoor, zoals Hij het Zelf in duidelijke termen uitdrukte "het evenwicht in de wereld is verstoord en in het geregelde leven van de mensen een ommekeer is teweeggebracht"? Aan welke macht kan de oorsprong van deze ontzaglijke crisis die het mensdom niet kan bevatten en die nimmer tevoren in de annalen van 's mensen geschiedenis is voorgekomen, anders worden toegeschreven dan aan de onweerstaanbare verspreiding van die wereldschokkende, wereldbezielende, wereldverlossende geest die, zoals de Báb bevestigde, "de trilling van de binnenste werkelijkheden van al het geschapene" is? In de stuiptrekkingen van de huidige samenleving, de waanzinnige, wereldwijde uitbarsting van menselijke gedachten, de hevige vijandschap die de rassen, sekten en klassen ophitst, de schipbreuk van de volkeren, de val van koningen, de verbrokkeling van wereldrijken, de ondergang van dynastieën, de ineenstorting van kerkelijke hiërarchieën, de ontaarding van traditionele instellingen, het losmaken van banden zowel op wereldlijk als op geestelijk gebied - dit alles dat zo lange tijd alle delen van het mensdom had bijeengehouden (en dat een steeds toenemend gewicht in de schaal legde sedert het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, waarop zo onmiddellijk de beginjaren van het Vormende Tijdperk van het Geloof van Bahá'u'lláh volgden) - in al deze dingen kunnen wij maar al te goed de tekenen zien van de barensnood van een tijdperk dat de schok van Zijn Openbaring heeft ondergaan, Zijn oproep heeft genegeerd en dat nu doende is zich van deze last te bevrijden als een direct uitvloeisel van de impuls die daaraan is gegeven door de vruchtbare, reinigende en vernieuwende invloed van Zijn geest.
36
Mysterieus, geleidelijk en onontkoombaar volbrengt God Zijn plan, ofschoon het erop lijkt dat wij in deze dag een wereld zien die hopeloos verward is in haar eigen mazen, geheel geen acht slaat op de Stem die gedurende een eeuw tot God oproept en rampzalig onderdanig is aan de verleidelijke stemmen die hem in de diepe afgrond proberen te lokken.
37
Gods enige doel is om op een wijze die alleen Hij tot stand kan brengen, en waarvan alleen Hij de volle betekenis kan bevroeden, de grootse, de Gouden Eeuw in te luiden voor een lang verdeelde en lang beproefde mensheid. De huidige situatie en zelfs de nabije toekomst, is somber, benauwend somber. De verre toekomst evenwel is stralend, heerlijk stralend - zo stralend dat men zich dit niet voor kan stellen.
Noten
1. maart 1941 terug
2. geschreven in 1941 terug
Deel II
De eenheid der mensheid
38
Of we de mensheid nu bezien in het licht van het individuele gedrag van de mens of de bestaande betrekkingen tussen georganiseerde gemeenschappen en natiën, zij is helaas te ver afgedwaald en te veel in verval geraakt om te worden verlost door de niet-geschraagde pogingen van de besten onder haar erkende bestuurders en staatslieden - hoe belangeloos hun motieven ook mogen zijn, hoe gezamenlijk hun acties, hoe overdadig zij in hun ijver en toewijding tot de zaak ook zijn. Geen plan dat door de berekeningen van het hoogste staatsmanschap beraamd kan worden, geen doctrine welke de meest vooraanstaande economen kunnen hopen voor te stellen, geen principe welk de vurigste moralist tracht in te prenten, kan uiteindelijk zorgen voor een fundament, dat sterk genoeg is om er de toekomst van een verwarde wereld op te bouwen.
39
Geen beroep op wederzijdse verdraagzaamheid van de wijzen der wereld, hoe dringend en aanhoudend ook, zou haar gemoederen kunnen kalmeren of haar levenskracht kunnen helpen herstellen. Evenmin zou enig algemeen programma van louter internationale samenwerking, op welk gebied van menselijke activiteit, hoe ingenieus in ontwerp, of hoe uitgebreid in draagwijdte ook, de oorsprong van het kwaad weg kunnen nemen dat zo grof het evenwicht van de huidige samenleving verstoort. Ik durf zelfs te beweren dat zelfs niet het daadwerkelijke opzetten van het apparaat dat nodig is voor de politieke en economische eenwording van de wereld - een principe dat tegenwoordig steeds meer verdedigd wordt - het tegengif zou kunnen bevatten tegen het gif dat gestadig de vitaliteit van georganiseerde volken en naties ondermijnt.
40
Wat anders, kunnen wij vol vertrouwen bekrachtigen, dan de onvoorwaardelijke aanvaarding van het goddelijke plan, dat met zo'n eenvoud en kracht al zestig jaar geleden3 door Bahá'u'lláh verkondigd is, en dat in haar wezen het door God aangewezen plan voor de eenwording van de mensheid in deze tijd belichaamt, gekoppeld aan de vaste overtuiging van de feilloze doelmatigheid van al haar regels, is uiteindelijk in staat de krachten van innerlijke ontbinding te weerstaan die, indien onbelemmerd, zeker zouden doorgaan de belangen van een vertwijfelde maatschappij aan te tasten. Naar dit einddoel - het doel van een nieuwe Wereldorde, goddelijk van oorsprong, alomvattend van strekking, met onpartijdige beginselen, uitdagend in haar kenmerken - moet een gekwelde mensheid streven.
41
Het zou zelfs van de kant van de verklaarde aanhangers van Zijn Geloof aanmatigend zijn als zij er aanspraak op zouden maken dat zij alles wat in Bahá'u'lláh's wonderbaarlijke plan voor wereldwijde menselijke solidariteit ligt opgesloten, hebben begrepen of de betekenis ervan hebben doorgrond. Proberen, het in al zijn mogelijkheden aanschouwelijk te maken, de toekomstige weldaden ervan te schatten en zijn glorie te schilderen zou in zelfs zo'n gevorderd stadium in de ontwikkeling van de mensheid prematuur zijn.
42
Het enige wat redelijkerwijs in ons vermogen ligt, is te proberen een glimp op te vangen van het eerste schijnsel van de beloofde Dageraad, die in de volheid der tijden de duisternis die de mensheid heeft omgeven moet verjagen. Dat wat wij kunnen doen is het in grote lijnen aanduiden van de - naar ons toeschijnt - voornaamste beginselen die aan de Wereldorde van Bahá'u'lláh ten grondslag liggen...
43
Dat de onrust en de ellende die het grootste deel van de mensheid treffen in niet geringe mate het rechtstreekse gevolg zijn van de Wereldoorlog4 en moeten worden toegeschreven aan het onverstand en de kortzichtigheid van degenen die de vredesverdragen hebben ontworpen, kan slechts een bevooroordeelde geest weigeren toe te geven... Het zou echter onjuist zijn om te beweren dat oorlog, met alle verliezen die daarmee samengingen, de hartstochten die hij heeft opgeroepen en de bittere ellende die er het gevolg van waren, uitsluitend verantwoordelijk zou zijn voor de ongekende verwarring waarin vrijwel ieder onderdeel van de beschaafde wereld op het ogenblik is gedompeld. Is het niet een feit - en dit is het belangrijkste punt waarop ik de nadruk wens te leggen - dat de grondoorzaak van deze mondiale onrust niet zozeer is te wijten aan de gevolgen van hetgeen vroeg of laat moet worden gezien als een voorbijgaande ontwrichting van de aangelegenheden van een voortdurend veranderende wereld, maar veeleer aan het in gebreke blijven van diegenen in wier handen het onmiddellijke lot van volkeren en natiën was gelegd, om hun stelsels van economische en politieke instituties aan te passen aan de dwingende noden van een zich snel ontwikkelend tijdperk? Zijn niet deze elkaar afwisselende crises die de hedendaagse samenleving schokken, in de eerste plaats toe te schrijven aan het betreurenswaardige onvermogen van de erkende leiders in de wereld om de tekenen des tijds goed te onderkennen, zich eens en voor altijd los te maken van hun vooropgezette ideeën en vastgeroeste overtuigingen, en de bestuurlijke instellingen van hun respectieve regeringen aan te passen aan die maatstaven die vastgelegd liggen in Bahá'u'lláh's verheven verklaring over de eenheid der mensheid - het voornaamste en uitzonderlijke kenmerk van het Geloof dat Hij verkondigde? Want het beginsel van de eenheid der mensheid, de hoeksteen van Bahá'u'lláh's wereldomvattende heerschappij, houdt niets meer of minder in dan de inwerkingtreding van Zijn plan voor eenmaking van de wereld - het plan waarnaar wij reeds hebben verwezen. 'Abdu'l-Bahá schrijft: "In iedere Beschikking werd het licht van goddelijke leiding geconcentreerd op een hoofdthema [...] In deze wonderbare Openbaring, deze glorieuze eeuw, is het fundament van het Geloof van God en de onderscheiden oogmerk van Zijn Wet, het bewustzijn van de eenheid der mensheid."
44
Hoe deerniswekkend zijn werkelijkheid de inspanningen van die leiders van menselijke instellingen die de geest van de tijd totaal negeren en er naar streven nationale processen die pasten in de dagen van soevereine staten, aan te passen aan een tijd waarin òf de eenheid van de wereld zoals door Bahá'u'lláh aangegeven moet worden bereikt, òf de wereld ten onder gaat. Op een zo kritiek uur in de geschiedenis van de beschaving betaamt het de leiders van alle staten, grote en kleine, in het oosten of het westen, overwinnaars of overwonnenen, op het klaroengeschal van Bahá'u'lláh acht te slaan en geheel doordrongen van een gevoel van wereldsolidariteit, de conditio sine qua non (voorwaarde) van loyaliteit aan Zijn Zaak, moedig te verrijzen om in zijn geheel het ene genezingbrengende plan uit te voeren, dat Hij, de goddelijke Heelmeester, aan een lijdende mensheid heeft voorgeschreven. Laten zij eens en vooral iedere vooropgezette mening, ieder nationaal vooroordeel afleggen en op de verheven raad van 'Abdu'l-Bahá, de gezaghebbende uitlegger van Zijn leer, acht slaan. In 1912 antwoordde 'Abdu'l-Bahá op een vraag van een ambtenaar in dienst van het federale bestuur van de Verenigde Staten hoe hij het beste de belangen van zijn regering zou kunnen bevorderen: "Gij kunt uw land het beste dienen, indien gij, in uw capaciteit van wereldburger, tracht mee te werken aan het uiteindelijk toepassen van het federatieve grondbeginsel, waarop het bestuur van uw eigen land berust, op de tussen de volkeren en landen van de wereld bestaande verhoudingen."
45
In THE SECRET OF DIVINE CIVILISATION, 'Abdu'l-Bahá's bijzonder belangrijke aandeel aan de toekomstige reorganisatie van de wereld, lezen wij het volgende:
46
"Ware beschaving zal haar vaandel ontplooien in het hart van de wereld, wanneer een zeker aantal nobele en bezielde heersers - stralende voorbeelden van toewijding en vastberadenheid - zich vastbesloten en met helder inzicht, zal verheffen voor het geluk en het welzijn der gehele mensheid om universele vrede te stichten. Zij moeten de vrede tot onderwerp van algemene beraadslaging maken en trachten met alle hun beschikking staande middelen een unie van wereldstaten op te richten. Zij moeten een bindend verdrag sluiten en een verbond oprichten, waarvan de bepalingen reëel, onschendbaar en duidelijk omschreven zullen zijn. Zij moeten dit verdrag aan de wereld bekendmaken en hiervoor de goedkeuring van alle mensen verkrijgen. Deze verheven en nobele onderneming - de ware bron van vrede en welzijn van de gehele wereld - moet als een heilige zaak worden beschouwd door allen die de aarde bewonen. Alle krachten van de mensheid moeten worden gemobiliseerd om de duurzaamheid en bestendigheid van dit Allergrootste Verbond te verzekeren. In dit alomvattende Verdrag moeten de beperkingen en de grenzen van iedere staat duidelijk worden vastgesteld, de grondbeginselen waarop de onderlinge verhoudingen van de regeringen berusten worden vastgelegd en alle internationale verdragen en verplichtingen duidelijk worden geregeld. Eveneens moet de sterkte van de bewapening van iedere regering strikt worden beperkt, immers iedere staat die vrij is zich op een oorlog voor te bereiden en zijn militaire macht uit te breiden, zal het wantrouwen van de andere staten opwekken. Dit plechtige verdrag moet op zulk een hecht fundament berusten, dat iedere regering die later één van de bepalingen overtreedt, door de wereld tot onderwerping zal worden gebracht. Ja, de gehele mensheid zou als één geheel moeten besluiten met alle beschikbare macht deze regering te vernietigen. Wordt dit machtigste geneesmiddel op het zieke lichaam van de wereld toegepast, dan zal het zeker van zijn ziekten genezen en voorgoed veilig en gezond blijven."
47
En verder voegt hij daaraan toe: "Enkelen die zich niet bewust zijn van de kracht, welke verborgen ligt in de inspanningen van de mens, beschouwen deze kwestie als hoogst onpraktisch, ja zelfs buiten het vermogen van 's mensen uiterste inspanningen. Dit is evenwel niet het geval. Integendeel, dankzij de nimmerfalende genade van God, de liefderijke bejegening van zijn begunstigden, de onversaagde inspanningen van wijze en bekwame mensen en de gedachten en ideeën van de weergaloze leiders van deze tijd, kan absoluut niets onbereikbaar worden geacht. Inspanning, voortdurende inspanning wordt vereist. En uitsluitend een onoverwinbare vastberadenheid kan dit eventueel bereiken. Menige zaak die men in voorbije tijden als uitsluitend hersenschimmig beschouwde, is nu toch maar heel gemakkelijk uitvoerbaar geworden. Waarom zou deze grootse en verheven zaak - de dagster aan het firmament van ware beschaving, de oorzaak van de glorie, de vooruitgang, het welzijn en het succes van de gehele mensheid - als onbereikbaar beschouwd moeten worden? Voorzeker zal de dag komen dat het prachtige licht ervan verlichting zal uitstorten over de mensengemeenschap."
48
In een van zijn Tafelen onthult 'Abdu'l-Bahá het volgende als hij dit verheven onderwerp verder belicht:
49
"Ofschoon er in vervlogen tijdperken harmonie bestond, kon toch door gebrek aan communicatie de eenheid der gehele mensheid niet worden verwezenlijkt. De verschillende continenten bleven ver gescheiden en zelfs voor de volken van het zelfde werelddeel was het vrijwel onmogelijk met elkaar in verbinding te treden en van gedachten te wisselen. Onderling verkeer, begrip en de eenheid van alle volken op aarde konden dientengevolge niet worden bereikt. In deze tijd zijn de communicatiemiddelen echter zo talrijk geworden dat de vijf werelddelen eigenlijk al één geheel zijn... Evenzo zijn alle leden van de samenleving, hetzij volken of regeringen, steden of dorpen, hoe langer hoe meer van elkaar afhankelijk geworden. Want de een kan onmogelijk nog langer zonder de ander bestaan, aangezien politieke belangen alle volken en natiën met elkaar verbinden, terwijl ook op het gebied van handel en industrie, landbouw en onderwijs de onderlinge banden dagelijks worden verstevigd. Hieruit volgt dat in deze tijd de eenheid van de mensheid kan worden bereikt. Dit is inderdaad een van de wonderen van deze buitengewone, deze glorierijke eeuw. Vroegere tijdperken waren hiervan verstoken, maar deze eeuw - de eeuw van licht - is vol van unieke en ongeëvenaarde heerlijkheid, kracht en luister. Vandaar dat iedere dag een nieuw wonder onthuld wordt. Uiteindelijk zal men zien hoe helder de kaarsen van eenheid in de menselijke samenleving branden.
50
Ziet hoe het licht van eenheid thans daagt aan de duistere horizon der wereld. De eerste kaars is de eenheid op het politieke vlak, waarvan het eerste flauwe schijnsel nu kan worden waargenomen. De tweede kaars is de eenheid van denken wat betreft de samenwerking op wereldniveau, waarvan men spoedig de totstandkoming zal zien. De derde kaars is de eenheid in vrijheid, die stellig komen zal. De vierde kaars is eenheid van religie, die de eigenlijke hoeksteen van het geheel is en die door de macht van God in alle pracht zal worden geopenbaard. De vijfde kaars is de eenheid der volken - een eenheid die in deze eeuw hecht gevestigd zal worden, waardoor alle mensen op aarde zich als burgers van één gemeenschappelijk vaderland zullen beschouwen. De zesde kaars is de eenheid van ras, die alle mensen op aarde, alle volken en geslachten, tot één ras zal maken. De zevende kaars is de eenheid van taal, dit betekent dat er een wereldtaal zal worden gekozen die aan alle mensen (naast de landstaal) zal worden geleerd, zodat zij met elkaar kunnen spreken. Dit alles zal zonder twijfel tot stand komen door de hulp en kracht van het Koninkrijk Gods."
51
Meer dan zestig jaar geleden5 openbaarde Bahá'u'lláh in een Tafel aan koningin Victoria waarin Hij zich richt tot "de verzamelde heersers der aarde":
52
"Beraadslaagt met elkaar en bekommert u slechts om hetgeen de mensheid ten goede komt en haar toestand verbetert... Beschouwt de wereld als het lichaam van de mens dat, hoewel gaaf en volmaakt bij zijn schepping, door verschillende oorzaken met ernstige ziekten en kwalen wordt bezocht. Geen dag vond het verlichting; integendeel, zijn ziekte werd steeds ernstiger, daar het onder behandeling van onkundige geneesheren kwam die de vrije teugel gaven aan hun persoonlijke begeerten en smartelijk dwaalden. En als wel eens door de zorg van een bekwaam geneesheer een deel van het lichaam genas, bleef de rest even ziek als tevoren."
53
In een volgende passage voegt Bahá'u'lláh daar deze woorden aan toe:
54
"Wij zien hoe gij uw uitgaven jaarlijks vergroot en uw onderdanen de last laat dragen. Dit, waarlijk, is volkomen en grovelijk onrechtvaardig. Vreest de zuchten en tranen van deze Verguisde en legt uw volkeren geen buitensporige lasten op [...] Legt uw geschillen bij, opdat gij niet meer bewapening behoeft dan noodzakelijk is ter beveiliging van uw gebieden. Verenigt u, o koningen der aarde, want daardoor zal de storm van verdeeldheid onder u bedaren en zullen uw volkeren rust vinden. Mocht één uwer de wapenen tegen een ander opnemen, staat dan allen tegen hem op, want dit is niet anders dan onmiskenbare gerechtigheid."
55
Wat kunnen deze belangrijke woorden anders betekenen als zie niet verwijzen naar de onvermijdelijke besnoeiing van onbelemmerde nationale soevereiniteit als een onmiskenbare inleiding tot de vorming van het toekomstige gemenebest van alle volkeren ter wereld? Een of andere vorm van wereldsuperstaat zal zich moeten ontwikkelen ten gunste waarvan alle staten van de wereld vrijwillig het recht om oorlog te voeren zullen opgeven, evenals bepaalde rechten om belasting op te leggen en alle rechten om bewapening te handhaven anders dan om orde in hun respectieve gebieden te verzekeren. Zulk een wereldstaat zal in zijn sfeer een internationale uitvoerende macht moeten omvatten, toereikend om het allerhoogste en onaantastbare gezag uit te oefenen over ieder weerspannig lid van de wereldstatenbond; een wereldparlement, waarvan de leden door het volk in de respectieve landen zullen worden gekozen en wier verkiezing door hun respectieve regeringen zal worden bekrachtigd; voorts een Opperste Gerechtshof, waarvan het oordeel bindend zal zijn, zelfs in gevallen, waar de desbetreffende partijen niet geneigd zijn vrijwillig hun zaak aan zijn oordeel te onderwerpen. Een wereldgemeenschap, waarin alle economische barrières voorgoed zullen zijn opgeheven en de onderlinge afhankelijkheid van kapitaal en arbeid definitief wordt erkend; waarin het getier van godsdienstig fanatisme en strijd voorgoed zal zijn bedaard; waarin de vlam van rassenhaat tenslotte zal zijn gedoofd; waarin één enkele internationale wetgeving - het product van het weloverwogen oordeel van de vertegenwoordigers van de wereldfederatie - als strafmaatregelen de onmiddellijke en dwingende interventie van de gecombineerde legers der federale eenheden zal hebben; tenslotte een wereldgemeenschap waarin de woede van een grillig en strijdvaardig nationalisme zal zijn veranderd in een blijvend bewustzijn van wereldburgerschap - zo verschijnt met recht in grote lijnen de Orde door Bahá'u'lláh voorzien, een Orde die later als de gaafste vrucht van een langzaam rijpend tijdperk zal worden beschouwd.
56
Bahá'u'lláh verkondigt in Zijn boodschap aan de gehele mensheid: "Het tabernakel van eenheid is opgericht; beschouwt elkaar niet als vreemdelingen... Gij zijt de vruchten van één boom, en de bladeren van één tak... De aarde is slechts één land, waarvan alle mensen de burgers zijn... Men beroeme zich er niet op zijn vaderland lief te hebben, maar stelle er een eer in de gehele wereld lief te hebben."
57
Laat er geen twijfel bestaan over het bezielende doel van de mondiale wet van Bahá'u'lláh, welke, verre van het omver werpen van de bestaande grondslag van de maatschappij te beogen, er naar streeft zijn basis te verbreden, zijn instellingen te hervormen op een wijze die in overeenstemming is met de behoeften van een gedurig veranderende wereld. Deze Orde kan met geen trouw aan de wettige regering in strijd komen, en evenmin de noodzakelijke loyaliteit ondermijnen. Het doel ervan is niet om de vlam van een gezonde en begrijpelijke vaderlandsliefde in het hart van de mensen te verstikken, en evenmin om het systeem van nationale autonomie af te schaffen dat zo noodzakelijk is, wil men het kwaad van overdreven centralisatie vermijden. Deze wet verwaarloost niet de ongelijkheid van etnologische oorsprong, van klimaat, van geschiedenis, van taal en traditie, van denkwijze en gewoonten, die de volkeren en naties van de wereld onderscheiden en tracht die ook niet te onderdrukken. Ze roept echter op tot een grotere trouw, een ruimer streven dan ooit het mensdom bezielde. Ze dringt aan op de onderschikking van nationale impulsen en belangen aan de noodzakelijke aanspraken van een verenigde wereld. Ze wijst aan de ene kant overdadig centralisatie af en verwerpt aan de andere kant alle pogingen tot uniformiteit. Het wachtwoord is eenheid in verscheidenheid zoals 'Abdu'l-Bahá zelf heeft uitgelegd:
58
"Aanschouw de bloemen van een tuin. Ofschoon verschillend van soort, kleur, vorm en uiterlijk, toch, aangezien ze worden verkwikt door wateren van één bron, nieuw leven krijgen door dezelfde wind, worden versterkt door de stralen van één zon, vergroot deze verscheidenheid hun bekoring en draagt bij tot hun schoonheid. Hoe onaantrekkelijk zou het voor het oog zijn als alle bloemen en planten, de bladeren en bloesems, de vruchten, de takken en de bomen in die tuin dezelfde vorm en kleur zouden hebben! Een verscheidenheid in tint, vorm en uiterlijk verrijkt en siert de tuin en verhoogt het effect ervan. Op dezelfde manier zal, wanneer diverse denkwijzen, verschillende temperamenten en karakters bijeengebracht zijn onder de kracht en de invloed van één centrale macht, de schoonheid en voortreffelijkheid van de menselijke volmaaktheden worden geopenbaard en aan het licht gebracht. Niets buiten de hemelse macht van het Woord van God, dat de werkelijkheid aller dingen beheerst en te boven gaat, is in staat de uiteenlopende gedachten, gevoelend, ideeën en overtuigingen van mensenkinderen met elkaar in overeenstemming te brengen."
59
De roep van Bahá'u'lláh is voornamelijk gericht tegen alle vormen van provincialisme, alle bekrompenheid en vooroordelen. Als lang gekoesterde idealen en aloude instellingen, als bepaalde maatschappelijke onderstellingen en religieuze formules hebben opgehouden het welzijn van het merendeel der mensheid te bevorderen, als ze de belangen van een voortdurend zich ontwikkelende mensheid niet langer dienen, laat ze dan weggevaagd worden en terugverwezen naar het mausoleum van in onbruik geraakte en vergeten leerstellingen. Waarom zouden deze, in een wereld die is onderworpen aan de onveranderlijke wet van verandering en bederf, worden vrijgesteld van het verval dat onvermijdelijk iedere menselijke instelling zal overkomen? Want de rechtsstandaard, de politieke en economische theorieën zijn alleen ontworpen om de belangen van de mensheid als geheel te beschermen en niet om de mensheid te kastijden voor het behoud van zuiverheid van een bepaalde wet of leestelling.
60
Laten wij ons niet vergissen. Het grondbeginsel van de eenheid der mensheid - de spil waar omheen de leringen van Bahá'u'lláh draaien - is niet enkel een uitbarsting van een naïeve emotie of de uitdrukking van een vage, vrome hoop. Deze oproep moet niet slechts worden gezien als het weer doen ontwaken van de geest van broederschap en welwillendheid onder de mensen en volken. De gevolgen ervan zijn vèrrijkender, de eisen groter dan die welke de Profeten van weleer mochten stellen. De boodschap is niet slechts toepasselijk op het individu, maar houdt zich voornamelijk bezig met de aard van die essentiële verhoudingen die alle staten en volken moeten verbinden als de leden van een mensenfamilie. Het vormt niet slechts de uiteenzetting van een ideaal, maar blijft onafscheidelijk verbonden met een instituut dat geschikt is om de waarheid ervan te belichamen, zijn deugdelijkheid te tonen en zijn invloed te bestendigen. Het betekent een organische verandering in het patroon van de hedendaagse samenleving, een verandering zoals de wereld nog niet eerder heeft ervaren. Het betekent een uitdaging, tegelijk stoutmoedig en universeel, aan verouderde criteria van nationale overtuigingen - overtuigingen die hun tijd hebben gehad en die, in de gewone loop der gebeurtenissen zoals die door de Voorzienigheid zijn gevormd en geregeld, de weg moeten effenen voor een nieuw evangelie dat fundamenteel verschilt van, en oneindig superieur is aan wat de wereld reeds aan denkbeelden heeft gevormd. Het vereist niet minder dan de reconstructie en de demilitarisatie van de gehele beschaafde wereld - een wereld die organisch is verenigd in alle essentiële aspecten van het leven, het politieke apparaat, het geestelijke streven, de handel en de financiën, het schrift en de taal, en toch met een oneindige verscheidenheid in de nationale kenmerken van de federale eenheden.
61
Het vertegenwoordigt het einddoel van de menselijke ontwikkeling - een ontwikkeling die in allereerste aanvang ligt in het tot stand komen van het familieleven, daaropvolgende de ontwikkeling tot het verkrijgen van saamhorigheid in stamverband, hetgeen weer leidt tot het vestigen van de stad - staat, en later de uitbreiding tot de instelling van onafhankelijke en soevereine natiën.
62
Het beginsel van de eenheid der mensheid, zoals Bahá'u'lláh die verkondigt, draagt niet meer en niet minder in zich dan een plechtige verzekering dat het bereiken van dit laatste stadium in deze overweldigende evolutie niet alleen noodzakelijk, maar ook onvermijdelijk is, dat de verwezenlijking ervan snel naderbij komt en dat slechts een van God afkomstige macht erin kan slagen deze te vestigen...
63
Wie beseft dat voordat zulk een verheven plan vorm aanneemt, de mensheid een zwaarder lijden zal worden opgelegd dan ze ooit tevoren heeft ondergaan? Kon iets anders dan het vuur van een burgeroorlog, met al zijn geweld en ongewisheden - een oorlog die de grote Amerikaanse Republiek bijna verscheurde - de staten aaneengesmeed hebben, niet alleen tot een unie van onafhankelijke eenheden, maar tot een natie - ondanks alle etnische verschillen in de specifieke kenmerken van de samenstellende delen? Dat zo'n ingrijpende ommekeer, met daarbij zulke verreikende veranderingen in de structuur van de samenleving, kan worden bewerkstelligd door de gewone werking van diplomatie en opvoeding lijkt hoogst onwaarschijnlijk. Wij behoeven slechts de blik te richten op de met bloed besmeurde geschiedenis van de mensheid, om te beseffen dat alleen hevige mentale en ook fysieke strijd deze baanbrekende veranderingen heeft kunnen bespoedigen, veranderingen die de belangrijkste mijlpalen vormen in de geschiedenis van de menselijke beschaving.
64
Hoe groot en verreikend deze veranderingen in het verleden ook zijn geweest, toch kunnen ze, wanneer men ze in het juiste perspectief bekijkt niet veel meer lijken dan bijkomstige aanpassingen die voorafgaan aan die transformatie van ongeëvenaarde majesteit en omvang die de mensheid in dit tijdperk zal moeten ondergaan. Dat de krachten van een wereldcatastrofe zulk een nieuwe fase in het menselijke denken alleen kunnen verhaasten, wordt helaas meer en meer duidelijk. Dat niets minder dan het vuur van een zware beproeving van ongekende hevigheid de tegenstrijdige elementen waaruit de hedendaagse beschaving bestaat kan doen samensmelten en aaneensmeden tot de integrale delen van het toekomstige wereldgemenebest, is een waarheid die de komende gebeurtenissen in toenemende mate zullen aantonen.
65
De profetische stem van Bahá'u'lláh die, zoals op de laatste bladzijden van de VERBORGEN WOORDEN te lezen staat, de volkeren der wereld waarschuwt dat een onverwachte ramp hen bedreigt en dat hen een smartelijke vergelding te wachten staat, werpt inderdaad een luguber licht op het onmiddellijke lot van een lijdende mensheid. Niets dan het vuur van beproeving waaruit de mensheid gelouterd en voorbereid zal te voorschijn komen, kan dat gevoel van verantwoordlijkheid wakker roepen, een verantwoordelijkheid die de leiders van een pasgeboren tijdperk op zich moeten nemen.
66
Ik zou andermaal uw aandacht willen vestigen op die onheilspellende woorden van Bahá'u'lláh die ik al eerder aanhaalde: "En wanneer het vastgestelde uur aanbreekt, zal plotseling datgene verschijnen wat de ledematen der mensheid zal doen beven."
67
Nog een laatste opmerking. De verkondiging van de Eenheid der Mensheid - de voornaamste hoeksteen van Bahá'u'lláhs alomvattende rijk - kan onder geen beding worden vergeleken met de woorden van vrome hoop die in het verleden zijn geuit. Wat Hij, alleen en zonder hulp, een banneling en een gevangene in de handen van de twee machtigste oosterse potentaten, in Zijn dagen aan de gezamenlijke en hardvochtige oppositie liet weten, was niet slechts een oproep. Het bevat zowel een waarschuwing als een belofte - een waarschuwing dat daarin de enige oplossing ligt voor redding van een zwaar lijdende wereld, en een belofte dat de verwezenlijking nabij is.
68
Geuit op een tijdstip dat de mogelijkheden ervan waar ook ter wereld nog niet serieus onder ogen werden gezien, is er, dankzij de hemelse kracht die er door de geest van Bahá'u'lláh is ingeblazen, door een groeiend aantal nadenkende mensen aandacht aan besteed, niet alleen als een eventuele mogelijkheid, maar als het onafwendbare resultaat van allerlei krachten die thans in de wereld werkzaam zijn.
69
Dat een zo grootse idee snel post vat bij de mensen, dat er zich stemmen verheffen ter ondersteuning en dat de saillante punten ervan zich snel zullen moeten vastzetten in het bewustzijn van de gezagsdragers, zullen ook maar weinigen kunnen betwijfelen. Dat een bescheiden aanvang reeds vorm heeft gekregen in een wereldomvattend Bestuursstelsel waarbij de aanhangers van het Geloof van Bahá'u'lláh zich aangesloten voelen, kan alleen over het hoofd worden gezien door diegenen wier hart is besmet door vooroordelen.
Noten
3 Geschreven in 1931 terug
4 geschreven in 1931, en heeft betrekking op de erste wereldoorlog terug
5 Op dit ogenblik reeds meer dan 100 jaar; de Tafel aan koningin Victoria werd geschreven omstreeks 1870. terug
Deel III
Een patroon voor de toekomstige samenleving
70
Er zullen weinig mensen zijn die kunnen ontkennen dat de geest die Bahá'u'lláh over de wereld heeft uitgestort, die zich nu eens in meerdere dan weer in mindere mate manifesteert door de bewuste inspanningen van Zijn erkende aanhangers en indirect door bepaalde humanitaire organisaties, nimmer kan doordringen en een blijvende invloed uitoefenen op de mensheid, voordat hij is belichaamd in een zichtbare Wereldorde die Zijn draagt, zich geheel met Zijn beginselen identificeert en in overeenstemming met Zijn wetten functioneert. Dat Bahá'u'lláh in Zijn Boek, de Aqdas, en later 'Abdu'l-Bahá in zijn Testament - een document dat de voorschriften van de Aqdas bevestigt, aanvult en correleert - de wezenlijke elementen van de constitutie van het bahá'í-gemenebest in alle volledigheid hebben uiteengezet, zal niemand ontkennen die ze gelezen heeft. De Beschikking van Bahá'u'lláh - de Ark van redding voor de mensen - moet volgens deze door God voorgeschreven bestuurlijke beginselen worden gevormd. Uit deze beginselen moeten alle toekomstige zegeningen vloeien en daarop moet de onschendbare autoriteit uiteindelijk rusten.
71
Want Bahá'u'lláh heeft, zoals wij grif moeten erkennen, de mensheid niet slechts van een nieuwe levengevende geest doordrongen. heeft Hij heeft niet slechts bepaalde universele grondbeginselen verkondigd of een bijzondere filosofie uiteengezet, hoe machtig, gezond en universeel deze ook mag zijn. Hij heeft bovendien, gelijk ook 'Abdu'l-Bahá na Hem, in tegenstelling met Openbaringen uit het verleden, duidelijk en in bijzonderheden een reeks wetten gegeven, bepaalde instellingen opgericht en de hoofdzaken gegeven voor een goddelijke orde. Deze zullen als model dienen voor de toekomstige maatschappij, het hoogste werktuig worden voor het vestigen van de Allergrootste Vrede, het enige werkzame middel voor de éénwording van de wereld en de afkondiging van de heerschappij van rechtvaardigheid en gerechtigheid op aarde...
72
Religieuze leiders, vertegenwoordigers van politieke theorieën, bestuurders van maatschappelijke instellingen, die op het ogenblik met verbijstering en ontzetting het bankroet van hun ideeën en de vernietiging van hun werk gadeslaan, zouden er goed aan doen hun blik te richten op de Openbaring van Bahá'u'lláh en te mediteren over de Wereldorde die besloten ligt in Zijn leringen en die langzaam en onmerkbaar aan het opkomen is temidden van de verwarring en de chaos van de huidige beschaving. Zij behoeven geen twijfel of angst te hebben aangaande de aard, de oorsprong of de waarde van de instellingen die de aanhangers van het Geloof over de hele wereld aan het opbouwen zijn. Want die liggen besloten in de leringen zelf, onvervalst en onverduisterd door ongerechtvaardigde gevolgtrekkingen of niet geautoriseerde interpretaties van Zijn Woord...
73
De steeds sterker wordende krachten, op zo wonderlijke wijze vrijgekomen door de werking van twee onafhankelijke, elkaar snel opvolgende Manifestaties, zien wij thans voor onze eigen ogen in banen geleid en geordend door de zorg van de uitverkoren beheerders van een wijdverbreid Geloof. Zij nemen langzaam vaste vorm aan in instellingen die men zal gaan beschouwen als het kenmerk en de glorie van het tijdperk, dat wij geroepen zijn te grondvesten en door onze daden onsterfelijk te maken...
74
Het zou volkomen misleidend zijn te proberen een vergelijking te maken tussen dit unieke, dit goddelijk ontworpen Stelsel en een van de verschillende stelsels die het menselijk verstand gedurende uiteenlopende tijden van zijn geschiedenis heeft uitgewerkt voor het besturen van maatschappelijke instellingen. Zulk een poging zou op zichzelf een gemis verraden aan volledige waardering van de voortreffelijke schepping van de grote Auteur ervan. Hoe zou dit ook anders kunnen, wanneer wij bedenken dat dit Stelsel het patroon vormt van die goddelijke beschaving welke door de almachtige Wet van Bahá'u'lláh bestemd is om op aarde te worden gevestigd? De verschillende en steeds wisselende stelsels van menselijk beleid, zij het in het verleden of het heden, zij het ontstaan in het oosten of in het westen, bieden geen geschikte maatstaf om de kracht van zijn verborgen werking te meten of de hechtheid van zijn grondvesten naar waarde te schatten.
75
Het toekomstige bahá'í-gemenebest, waar dit veelomvattende Bestuursstelsel het enige raamwerk van is, is zowel in theorie als in de praktijk, niet alleen uniek in de gehele geschiedenis van politieke instellingen, maar kan ook zijns gelijke niet vinden in de annalen van een van de erkende godsdienstige stelsels ter wereld. Geen vorm van democratisch beleid, geen autocratisch stelsel of dictatorschap, hetzij monarchistisch hetzij republikeins, geen tussenvorm van een zuiver aristocratisch regime, zelfs niet een van de erkende vormen van theocratie, hetzij het hebreeuwse gemenebest, hetzij de verschillende christelijke kerkelijke organisaties, of het imanaat of kalifaat in de Islám - geen van deze kunnen vereenzelvigd worden of gelijkgesteld met het Bestuursstelsel dat de meesterhand van zijn volmaakte Architect heeft ontworpen.
76
Dit pasgeboren Bestuursstelsel omvat binnen zijn opbouw bepaalde elementen die men in ieder van de drie erkende vormen van wereldlijk bestuur kan vinden, zonder in enig opzicht gewoon een herhaling te zijn van één ervan en zonder in zijn samenstelling een van de laakbare eigenschappen in te voeren die hieraan inherent zijn. Het mengt en brengt, zoals geen bestuur gevormd door menselijke handen tot nu toe heeft bereikt, de heilzame waarheden die ieder van deze stelsels ongetwijfeld inhouden, met elkaar in overeenstemming zonder de zuiverheid te ontwijden van die godgegeven waarheden waarop het uiteindelijk is gegrondvest.
77
Het Bestuursstelsel van het Geloof van Bahá'u'lláh moet geenszins beschouwd worden als van zuiver democratisch karakter, aangezien de fundamentele aanvaarding die van alle democratieën eist, dat zij in beginsel van de volmacht van het volk afhangt, volkomen ontbreekt in deze Beschikking. Bij het uitvoeren van de bestuurlijke aangelegenheden van het Geloof, en bij het vaststellen van de wetten die nodig zijn om de wetgeving van de Kitáb-i-Aqdas aan te vullen zijn, zoals Bahá'u'lláhs uitspraken duidelijk impliceren, de leden van het Universele Huis van Gerechtigheid -laat men dit nooit vergeten- geen verantwoording verschuldigd aan hen die zij vertegenwoordigen; evenmin mogen zij zich laten leiden door de gevoelens, het algemene inzicht, en zelfs niet door de overtuigingen van de meerderheid der gelovigen of van hen die hen rechtstreeks kiezen. In devote aandacht dienen zij de ingevingen en de stem van hun geweten te volgen. Zij zullen, ja zelfs moeten zij zich op de hoogte stellen van de heersende toestanden in de gemeenschap, moeten onpartijdig in hun gedachten de innerlijke waarde afwegen van elk geval dat hun ter overweging wordt voorgelegd, maar moeten voor zichzelf het recht behouden tot het onbelemmerd nemen van een besluit. "God zal hen waarlijk bezielen met al wat Hij wil" luidt Bahá'u'lláhs onbetwistbare verzekering. Zij, en niet al degenen die hen direct of indirect kiezen, zijn aldus verheven tot de ontvangers van de goddelijke leiding, die tegelijkertijd het hartebloed en de uiteindelijke beveiliging van deze Openbaring is...
78
Evenmin kan het bahá'í-bestuursstelsel afgewezen worden als een hard en een straf stelsel van louter autocratie of als een ijdele nabootsing van een of andere vorm van absoluut kerkelijk gezag, hetzij het pausdom, het imamaat, of enig andere gelijke instelling, om de voor de hand liggende reden dat de internationaal verkozen vertegenwoordigers van de volgelingen van Bahá'u'lláh het uitsluitend recht is verleend om wetten te maken inzake aangelegenheden, niet uitdrukkelijk geopenbaard in de bahá'í-geschriften. Noch de Behoeder van het Geloof, noch enige andere instelling kan buiten het internationale Huis van Gerechtigheid ooit deze belangrijke en wezenlijke macht wederrechtelijk aan zich trekken of inbreuk maken op dit heilige recht. De afschaffing van de beroepsgeestelijkheid met de daaraan verbonden sacramenten van de doop, communie en biecht, de wetten die de verkiezing door algemene stemming van alle Plaatselijke, Nationale Huizen en het Internationale Huis van Gerechtigheid vereisen, de volkomen afwezigheid van bisschoppelijk gezag met de daarbij behorende voorrechten, kuiperijen en bureaucratische tendenzen zijn nog meer bewijzen van het niet autocratische karakter van het Bahá Bestuursstelsel en de geneigdheid ervan tot democratische methoden in het besturen van zijn zaken.
79
Evenmin mag dit Stelsel, vereenzelvigd met de naam van Bahá'u'lláh, verward worden met enig stelsel van zuiver aristocratisch bestuur, gezien het enerzijds het erfelijkheidsbeginsel hooghoudt en de Behoeder van het Geloof de verplichting toevertrouwt van het uitleggen van de leringen ervan, doch anderzijds voorziet in een vrije en rechtstreekse verkiezing uit de rijen der gelovigen voor het lichaam dat hiervan het hoogste wetgevende orgaan vormt.
80
Hoewel van dit Bestuursstelsel niet gezegd kan worden dat het gevormd naar het voorbeeld van een van de erkende regeringsstelsels, toch belichaamt en verzoent het en neemt het die gezonde onderdelen in zijn raamwerk op die in elk van hen gevonden worden. Het erfelijk gezag dat de Behoeder moet uitoefenen, de belangrijkste en voornaamste functies die het Universele Huis van Gerechtigheid uitoefent, de bijzondere voorzieningen die zijn democratische verkiezing door de vertegenwoordigers van de gelovigen vereisen - deze verenigen zich om de waarheid te tonen dat dit goddelijk onthulde Stelsel, dat nooit vereenzelvigd kan worden met een van de standaardvoorbeelden van de regering waarnaar door Aristoteles in zijn werken verwezen wordt, de heilzame elementen die in elk van hen te vinden zijn, belichaamt en mengt met de geestelijke waarheden waarop het is gebaseerd. Nu de erkende euvels, inherent aan ieder van deze stelsels strikt en blijvend zijn uitgebannen, kan dit unieke Stelsel, hoe lang het ook moge voortbestaan en hoe uitgebreid ook zijn vertakkingen, nooit ontaarden in enige vorm van despotisme, oligarchie of demagogie die vroeg of laat de werking van elke, door mensen gemaakte en in wezen gebrekkige politieke instelling vernietigen...
81
Hoe betekenisvol de oorsprong van dit machtige administratieve bouwwerk en hoe uniek de kenmerken ervan ook zijn, de gebeurtenissen waarvan men kan zeggen dat ze de geboorte ervan hebben aangekondigd en het eerste stadium van zijn ontwikkeling aanduiden, schijnen niet minder opmerkelijk. Hoe opvallend, hoe opbouwend is het verschil tussen het proces van langzame en gestadige consolidatie dat de groei van zijn prille kracht schildert en de verwoestende aanval van de vernielende krachten die de verouderde instellingen, zowel kerkelijk als wereldlijk, van de huidige maatschappij bestormen!
82
De levenskracht die de organische instellingen van dit grote, dit zich steeds verder ontplooiende Stelsel zo sterk tentoonspreidt; de hindernissen die de grote moed, de onversaagde vastberadenheid van zijn bestuurders reeds hebben overwonnen; het vuur van een onuitblusbare geestdrift die gloeit met onverminderde kracht in het hart van zijn reizende leraren; de hoogten van zelfopoffering die voorvechters ervan nu bereiken; de wijde blik, de vertrouwensvolle verwachting, de scheppende vreugde, de innerlijke vrede, de onbuigzame onkreukbaarheid, de voorbeeldige tucht, de onwrikbare eenheid en saamhorigheid die zijn stoutmoedige verdedigers aan de dag leggen; de graad waartoe de bezielende Geest ervan getoond heeft in staat te zijn om de uiteenlopende elementen binnen zijn grenzen aan te passen, hen te reinigen van alle vormen van vooroordeel en hen samen te smelten met de eigen structuur ervan - dit zijn bewijzen van een kracht die een ontgoochelde en diep geschokte maatschappij zich slecht veroorloven kan te negeren.
83
Vergelijk deze prachtige openbaringen van de geest die het levenskrachtige lichaam van het Geloof van Bahá'u'lláh bezielt met de kreten van bittere smart, de zotheden en ijdelheden, de bitterheid en vooroordelen, de verdorvenheid en verdeeldheid van een zieke en chaotische wereld. Aanschouw de angst die haar leiders kwelt en de daden van haar verblinde en op een dwaalspoor gebrachte staatslieden verlamt. Hoe fel is de haat, hoe ongegrond de eerzucht, hoe kleinzielig het streven, hoe diepgeworteld de achterdocht van haar volkeren! Hoe verontrustend zijn de wetteloosheid, de corruptie, het ongeloof die aan de vitale delen van een wankele beschaving vreten!
84
Moeten wij dit proces van voortdurende ontaarding dat zo verraderlijk binnendringt in zovele gebieden van de menselijke activiteiten en gedachten, niet beschouwen als een noodzakelijke begeleiding van de opkomst van dit almachtige Wapen van Bahá'u'lláh? Moeten wij niet de geweldige gebeurtenissen die elk van de continenten der wereld zo diep in beroering hebben gebracht, als onheilspellende tekenen zien die tegelijkertijd de doodsstrijd van een uiteenvallende beschaving en de barensweeën van die Wereldorde verkondigen - die Ark van redding voor de mensheid - die noodzakelijkerwijs op haar puinhopen zal verrijzen?
Deel IV
Wereldgemenebest
85
Het contrast tussen de zich opstapelende bewijzen van gestadige consolidatie die de opkomst van het Bestuursstelsel van het Geloof van God begeleiden en de krachten van ontbinding die tegen het bouwsel van een maatschappij in barensnood beuken, is even duidelijk als boeiend. Zowel binnen als buiten de bahá'í-wereld groeien en vermeerderen dag aan dag de tekenen en kenmerken die op mysterieuze wijze de opkomst van deze Wereldorde aankondigen, waarvan oprichting het Gouden Tijdperk van de Zaak Gods moet inluiden. Niemand die hieraan oprechte aandacht schenkt, kan zich nog langer voorhouden dat hij ze niet ziet. Hij kan niet worden misleid door het pijnlijk langzame proces dat kenmerkend is voor de ontvouwing van de beschaving, waaraan de volgelingen van Bahá'u'lláh zo hard werken om deze te vestigen. Ook kan hij zich niet om de tuin laten leiden door de kortstondige oplevingen van herstelde voorspoed die nu en dan in staat lijken een halt toe te roepen aan de vernietigende invloed van de chronische kwalen die de instellingen van een ineenstortend tijdperk treffen. De tekenen des tijds zijn te talrijk en te dwingend om zich in hun aard te vergissen, of iets aan hun betekenis af te doen. Als hij oprecht is in zijn oordeel, kan hij in de reeks gebeurtenissen aan de ene kant de onweerstaanbare opmars van de instellingen die in direct verband staan met de Openbaring van Bahá'u'lláh herkennen, en aan de andere kant de ondergang van die machten en hooggeplaatsten voorzien die deze Openbaring of hebben genegeerd of zich ertegen hebben verzet. Hierin kan hij alle bewijzen ontdekken van de werking van Gods alles doordringende wil: de vorming van Zijn volmaakt geregelde en wereldomvattende Plan.
86
Bahá'u'lláhs eigen woorden verkondigen het: "Spoedig zal de huidige orde worden opgerold en een nieuwe in haar plaats worden uitgespreid. Waarlijk uw Heer spreekt de waarheid en is de Kenner van ongeziene dingen." Plechtig verzekert Hij: "Bij Mijzelf! De dag nadert dat Wij de wereld en al wat er op is zullen hebben opgerold en een nieuwe Orde in haar plaats hebben uitgespreid. Hij waarlijk is machtig over alle dingen". Hij legt uit: "Het evenwicht in de wereld is verstoord door de vibrerende invloed van deze grootste, deze nieuwe Wereldorde. In het geregelde leven van de mensheid is een ommekeer teweeggebracht door de werking van dit unieke, dit wonderbaarlijke Stelsel - zoals het oog der stervelingen nooit heeft aanschouwd." En met deze woorden waarschuwt Hij de volkeren der wereld: "Men kan de tekenen van dreigende ontreddering en chaos nu waarnemen, aangezien de bestaande orde betreurenswaardig gebrekkig blijkt te zijn".
87
Van een bestuursapparaat dat niet beantwoordt aan de ingeprente maatstaven van de bahá'í-openbaring, in strijd handelt met het sublieme patroon dat in Zijn leringen is verordend en dat door de gezamenlijke inspanning van de mensheid alsnog bedacht kan worden, kan men nooit verwachten dat het iets meer of hogers zou kunnen bereiken dan de "Kleine Vrede" waarop de Auteur van ons Geloof Zelf in Zijn leringen heeft gezinspeeld. In Zijn vermaning aan de koningen en heersers van de wereld, heeft Hij geschreven: "Nu gij de Allergrootste Vrede hebt afgewezen, houdt u aan de Kleine Vrede, zodat gij mogelijkerwijs uw eigen toestand en die van uw onderdanen enigermate kunt verbeteren." Uitweidend over deze Kleine Vrede, richt Hij Zich in diezelfde Tafel als volgt tot de heersers der aarde: "Legt uw geschillen bij, opdat gij niet meer bewapening behoeft dan noodzakelijk is ter beveiliging van uw gebieden... Verenigt u, o koningen der aarde, want daardoor zal de storm van verdeeldheid onder u bedaren en zullen uw volkeren rust vinden, indien gij behoort tot hen die begrijpen. Mocht één uwer de wapenen tegen een ander opnemen, staat dan allen tegen hem op, want dit is niet anders dan onmiskenbare gerechtigheid."
88
Anderzijds kan de Allergrootste Vrede, zoals Bahá'u'lláh die heeft ontworpen - een vrede die onvermijdelijk moet komen als het praktische vervolg op de vergeestelijking van de wereld en de samensmelting van alle rassen, gezindten. klassen en natiën - op geen andere grondslag rusten en kan door geen ander toedoen in stand worden gehouden dan door de goddelijk voorgeschreven verordeningen, die zijn ingebed in de Wereldorde waarmee Zijn heilige Naam nauw is verbonden. In Zijn Tafel aan Koningin Victoria heeft Bahá'u'lláh, nu bijna zeventig6 jaar geleden verklaard, toen Hij zinspeelde op die Allergrootste Vrede: "Wat de Heer heeft voorgeschreven als de voortreffelijkste remedie en het machtigste werktuig tot genezing van de gehele wereld is de vereniging van alle volkeren in één universele Zaak, één gemeenschappelijk Geloof. Dit kan op geen andere wijze worden bereikt dan door de kracht van een kundig, een almachtig en bezield Geneesheer. Waarlijk, dit is de waarheid en al het andere niets dan dwaling."
89
In een andere Tafel verzekert Hij: "In deze Dag betaamt het alle mensen zich krachtig vast te houden aan de Allergrootste Naam en de eenheid der gehele mensheid te vestigen. Er is geen vluchtplaats noch enig toevluchtsoord buiten Hem."
90
De Openbaring van Bahá'u'lláh, wiens verheven zending geen andere is dan het tot stand brengen van deze organische en geestelijke eenheid van alle naties tezamen moet - indien wij trouw zijn aan al hetgeen daarin besloten ligt - worden beschouwd als een aankondiging van het volwassen worden van het gehele mensdom. Deze Openbaring moet niet slechts worden gezien als een nieuwe geestelijke opleving in het steeds veranderende lot van de mensheid, niet slechts als een verder stadium in de keten van voortschrijdende openbaring, evenmin als het hoogtepunt in een reeks van telkens weerkerende profetische tijdkringen, maar als merkteken van de laatste en hoogste stadium in de verbazingwekkende evolutie van het collectieve leven van de mensheid op deze aarde. De opkomst van een wereldgemeenschap, het bewustzijn van wereldburgerschap, de stichting van een wereldbeschaving en cultuur - dit alles moet samenvallen met de aanvangsfasen van de ontvouwing van de Gouden Eeuw van het bahá'í-tijdperk - moet, voorzover dit het leven op deze aarde betreft, als de uiterste grenzen in de organisatie van de menselijke samenleving worden beschouwd, ofschoon de mens als individu tengevolge van zulk een voltooiing in de ontwikkeling, zal, neen, moet voortgaan zich onbeperkt te ontwikkelen.
91
Die mystieke, allesdoordringende en toch niet te omschrijven verandering die wij in verband brengen met de onvermijdelijke fase van volwassenheid in het leven van het individu en de ontwikkeling van zijn spiritualiteit, moet, als wij de woorden van Bahá'u'lláh goed begrijpen, zijn tegenhanger hebben in de evolutie van de organisatie van de menselijke samenleving. Tot een dergelijke graad van ontwikkeling moet vroeg of laat ook het collectieve leven van de mensheid komen, dat dan een nog frappanter fenomeen te zien zal geven in de mondiale relaties, en de gehele mensheid met zulke mogelijkheden van welzijn zal toerusten dat dit door de komende tijden heen de voornaamste aansporing zal zijn voor de uiteindelijke vervulling van haar hoge bestemming.
92
Alleen zij die bereid zijn de door Bahá'u'lláh verkondigde Openbaring in verband te brengen met de vervulling van een zo verbazingwekkende ontwikkeling in het collectieve bestaan van de gehele mensheid, kunnen de betekenis van de woorden bevatten die Hij, zinspelend op de heerlijkheid van deze beloofde Dag en de duur van het bahá'í-tijdperk, passend vond om uit te spreken. Hij roept uit: "Dit is de koning der Dagen, de Dag, welke de komst van de Meest Geliefde heeft aanschouwd, de komst van Hem, die in alle eeuwigheid is aangeduid als het Verlangen der wereld." Verder verzekert Hij: "De geschriften van vroegere Godsbeschikkingen verkondigen het grote jubelfeest dat deze verhevenste Dag van God moet begroeten. Zalig degene die deze Dag heeft mogen beleven en zijn rang heeft erkend."
93
Ofschoon de Openbaring van Bahá'u'lláh bekend is gemaakt, is de Wereldorde die door zo een Openbaring moet worden bevrucht nog niet geboren. Ofschoon het Heroïsche Tijdvak van Zijn Geloof tot het verleden behoort, hebben de scheppende krachten die dat tijdperk heeft vrijgemaakt, nog geen vaste vormen aangenomen in die mondiale samenleving die, in de volheid der tijden, de schittering van Zijn glorie zal weerspiegelen. Ofschoon het raamwerk van Zijn Bestuursstelsel is opgezet en het Vormende tijdvak van het bahá'í-tijdperk een aanvang heeft genomen, blijft het beloofde Koninkrijk waarin het zaad van Zijn instellingen moet rijpen voorlopig nog niet onthuld. Ofschoon Zijn stem heeft weerklonken en de vaandels van Zijn Geloof in niet minder dan veertig7 landen in oost en west zijn geheven, is het door de mensheid als geheel nog niet erkend, is zijn eenheid nog niet verkondigd en werd de standaard van de Allergrootste Vrede nog niet gehesen.
94
Voor de onthulling van zo'n grote gunst lijkt een periode van hevige beroering en wijdverbreid lijden onontbeerlijk. Zo luisterrijk als het tijdperk is geweest dat de "geboorte" van de aan Bahá'u'lláh toevertrouwde Zending had te zien gegeven, zo zal de tussenpoos, die moet verlopen vóór dat tijdperk zijn edelste vruchten voortbrengt - en dat zal steeds duidelijker worden - worden verduisterd door zoveel dreiging op moreel en sociaal gebied, dat slechts dat een boetvaardige mensheid kan voorbereiden op de beloning die ze is gehouden te beërven.
95
Naar zo'n periode worden wij nu langzaam maar zeker toegedreven. In de schaduwen die ons steeds meer omhullen, kunnen wij het schijnsel van Bahá'u'lláhs onaardse soevereiniteit, zoals het bij vlagen aan de horizon van onze geschiedenis verschijnt, maar vaag waarnemen. Aan ons, de "generatie van het schemerlicht", levend in een tijd die zal worden aangeduid als de incubatietijd van het Wereldgemenebest dat Bahá'u'lláh voor ogen stond, is een taak opgelegd waarvan wij het grote voorrecht nimmer voldoende kunnen inzien. Wij mogen geredelijk aannemen, wij die zijn geroepen om de werking te ondergaan van de duistere machten die zijn bestemd om een vloed van vreselijke rampen vrij te laten, dat het zwartste uur dat aan het gloren van de Gouden Eeuw van ons Geloof zal voorafgaan, nog niet heeft geslagen. Hoe diep de duisternis ook is die de wereld reeds omsluit, de rampzalige beproevingen die die wereld zal moeten verduren zijn nog in de staat van voorbereiding en ook kan men zich de zwartheid ervan niet indenken. Wij staan aan de drempel van een tijdperk waarvan de stuiptrekkingen terzelfder tijd het zieltogen van de oude orde en de geboorteweeën van de nieuwe aankondigen. Door de vruchtbare invloed van het door Bahá'u'lláh aangekondigde Geloof kan gezegd worden dat deze Wereldorde is ontstaan. Wij kunnen op dit moment de roerselen waarnemen in de schoot van een in barensnood verkerend tijdperk - een tijdperk dat in afwachting verkeert van het vastgestelde uur waarop het zijn last kan afwerpen en zijn beste vruchten kan voortbrengen.
96
Bahá'u'lláh schrijft: "De gehele wereld verkeert thans in een staat van zwangerschap. De dag nadert waarop ze haar edelste vruchten zal hebben voortgebracht, wanneer uit haar de fierste bomen, de betoverendste bloemen en de meest hemelse zegeningen zullen zijn voortgekomen."
97
'Abdu'l-Bahá heeft geschreven: "De roep van God ademde, toen deze werd aangeheven, nieuw leven in het lichaam van de mensheid en deed de gehele schepping doordringen met een nieuwe geest. Dit is de reden waarom de wereld tot haar diepste diepte is verzonken en het hart en geweten der mensen wordt wakker geschud. Eerlang zullen de bewijzen van wedergeboorte worden onthuld en zullen zij die in diepe slaap zijn worden gewekt."
98
Eenwording van de gehele mensheid is het waarmerk van het stadium, dat de menselijke samenleving thans nadert. Eenheid van gezin, van stam, van stad-staat en natie zijn achtereenvolgens beproefd en bereikt. Wereldeenheid is het doel waarnaar een gekwelde mensheid streeft. Het bouwen van natiën is ten einde. De onafscheidelijk aan staatsgezag verbonden anarchie nadert haar hoogtepunt. Een volwassen wordende wereld moet deze afgod prijsgeven, de eenheid die alle mensen tot één geheel moet samensmeden erkennen en eens en voor al het mechanisme oprichten, dat het beste dit fundamentele levensbeginsel kan belichamen.
99
Bahá'u'lláh verkondigt: "In deze tijd roert zich een nieuw leven in alle volkeren der aarde, en toch heeft niemand de oorzaak ervan ontdekt of de beweegreden ervan ontwaard." Hij wendt zich met de volgende woorden tot Zijn generatie: "O, gij mensenkinderen! Het fundamentele doel dat het Geloof van God en Zijn Religie bezielt, is de belangen van de mensheid te beveiligen en de eenheid der mensheid te bevorderen... Dit is het rechte pad, het hechte en onwrikbare fundament. Alles wat op dit fundament wordt opgericht, kan door wisselvalligheden der wereld nooit aan kracht verliezen, noch zal het verloop van talloze eeuwen zijn structuur ondermijnen." Hij verklaart: "Het welzijn der mensheid, haar vrede en veiligheid zijn onbereikbaar, tenzij haar eenheid blijvend tot stand is gebracht." Zijn verdere getuigenis luidt: "Zo krachtig is het licht van eenheid dat het de gehele aarde kan verlichten. De ene ware God, Hij die alle dingen kent, getuigt van de waarheid van deze woorden... Dit doel overtreft ieder ander doel en dit streven gaat alle streven te boven." Bovendien heeft Hij geschreven: "Hij die uw Heer, de Albarmhartige is, koestert in Zijn hart de wens het gehele mensdom als één ziel en één lichaam te zien. Haast u uw deel te verkrijgen van Gods zegenrijke gunst en barmhartigheid in deze Dag die alle andere geschapen Dagen in de schaduw stelt."
100
De eenheid van het mensenras, zoals aangegeven door Bahá'u'lláh, sluit de oprichting in van een wereldgemenebest, waarin alle natiën, rassen, geloven en klassen nauw en duurzaam worden verenigd en waarin de autonomie van zijn lidstaten en de persoonlijke vrijheid en het initiatief van de onderdanen definitief en volledig worden gewaarborgd. Dit gemenebest moet, voor zover wij het ons kunnen voorstellen, bestaan uit een mondiaal wetgevende macht, waarvan de leden als de gevolmachtigden van de gehele mensheid, uiteindelijk het beheer zullen voeren over alle hulpbronnen van de samenstellende natiën, en die wetten zullen uitvaardigen welke noodzakelijk zijn om het leven te ordenen, aan de behoeften te voldoen en de verhouding tussen alle rassen en volkeren onderling in goede banen te leiden. Een mondiaal uitvoerende macht zal, gesteund door een internationaal leger, de genomen besluiten uitvoeren en de wetten, uitgevaardigd door deze mondiaal wetgevende macht, in toepassing brengen en de organische eenheid van het gemenebest waarborgen. Een wereldgerechtshof zal uitspraak doen en een eindvonnis wijzen inzake elk meningsverschil dat eventueel rijst tussen de verschillende delen, waaruit dit universele stelsel bestaat. Een intercontinentaal communicatiesysteem zal ontworpen worden, dat de gehele aarde omvat, vrij is van alle nationale hinderpalen en beperkingen, en dat met wonderbaarlijke snelheid en volmaakte regelmaat zal functioneren. Een wereldmetropolis zal als zenuwcentrum van een wereldbeschaving dienen, het brandpunt waar de verenigde levenskrachten samenkomen en van waaruit de bezielende invloeden zullen uitstralen. Een wereldtaal zal òf uitgevonden òf gekozen worden uit de bestaande talen en zal op de scholen van alle natiën behorende tot de statenbond, onderwezen worden als hulptaal naast de moedertaal. Een wereldschrift, een wereldliteratuur, een wereldmuntstelsel, uniforme maten en gewichten zullen het verkeer en het begrip tussen natiën en volkeren vereenvoudigen en vergemakkelijken. In zo'n wereldgemeenschap zullen wetenschap en religie, de twee machtigste krachten in het leven van de mens, zich met elkaar verzoenen, samenwerken en zich harmonieus ontwikkelen. De pers zal binnen zo'n stelsel de uitingen van de verschillende inzichten en overtuigingen van de mensen tot hun recht laten komen, en niet langer op schadelijke wijze gehanteerd worden door de gevestigde belangen, zij het persoonlijke, zij het algemene, en zal vrij zijn van de invloed van wedijverende regeringen en volkeren. De economische hulpbronnen over de gehele wereld zullen worden georganiseerd, de bronnen van grondstoffen zullen worden aangeboord en ten volle worden benut, de markten daarvan zullen worden gebundeld en ontwikkeld en de verdeling van de produkten zal rechtvaardig worden geregeld.
101
Nationale wedijver, haat en intriges zullen ophouden te bestaan, terwijl rassenvriendschap, begrip en samenwerking de plaats zullen innemen van rassenhaat en vooroordeel. De oorzaken van godsdiensttwisten zullen voorgoed verdwijnen, economische barrières en restricties zullen volledig worden afgeschaft en buitensporige klassentegenstellingen zullen vervagen. Uiterste armoede aan de ene kant en grove opeenhoping van privébezit aan de andere kant zullen verdwijnen. De reusachtige krachtsinspanningen, verkwist en verspild aan oorlog, zij het economisch of politiek, zullen gewijd worden aan die doeleinden, welke de reeks van uitvindingen en de technische ontwikkelingen zullen vergroten, de produktiviteit van de mens zullen toenemen, aan het uitbannen van ziekte, de uitbreiding van wetenschappelijk onderzoek, het verhogen van het gezondheidspeil, het verscherpen en verfijnen van de menselijke geest, het exploiteren van ongebruikte en niet vermoede hulpbronnen op aarde, het verlengen van de levensduur van de mens en aan de bevordering van ieder hulpmiddel dat het intellectuele, morele en geestelijke leven van het gehele mensenras kan stimuleren.
102
Een wereldomvattend federaal systeem, dat de gehele aarde bestuurt en een onbetwistbaar gezag uitoefent over de onvoorstelbaar grote hulpbronnen, de idealen van oost en west vermengt en in zich verenigt, vrijgemaakt van de vloek en de ellende van oorlog, en gericht op de exploitatie van alle beschikbare energiebronnen op de aarde, een systeem, waarin macht tot de dienaar van gerechtigheid is gemaakt, welks bestaan wordt geschraagd door de universele erkenning van één God en de trouw aan één gemeenschappelijke Openbaring - dit is het doel waarnaar de mensheid, gedreven door de verenigde levenskrachten, zich beweegt.
Noten
6 Geschreven in de periode 1868 - 1870. terug
7 Geschreven in 1936; sinds dat jaar is dat aantal opgelopen tot 207, waarvan 166 onafhankelijke staten en 41 gebieden. terug
Deel V
De bestemming van de mensheid
103
Als wij een terugblik werpen op het recente verleden en, hoe vluchtig ook, ons de wisselvalligheden van een in toenemende mate gekwelde samenleving en de enorme spanningen waaraan de structuur van een stervende wereldorde steeds meer werd blootgesteld, voor de geest halen, kunnen we ons enerzijds slechts verwonderen over het scherpe contrast van de opeengehoopte bewijzen van de ordelijke ontvouwing en de ononderbroken vermenigvuldiging van de middelen van een Bestuursstelsel dat was ontworpen om de voorbode te zijn van een wereldbeschaving en anderzijds over de onheilspellende uitingen van acute politieke conflicten, sociale onrust, rassenhaat, klassestrijd, immoraliteit en ongodsdienstigheid, waarbij in niet mis te verstane taal de corruptie en de veroudering van de instituties van een bankroete wereldorde werd verkondigd...
104
Bij het overzien van het dreigende lot van de mensheid schrijft Bahá'u'lláh: "De winden van wanhoop waaien helaas uit iedere richting en de strijd die de mensen verdeelt en teistert, neemt dagelijks toe..." "Haar toestand zal zo benard worden," heeft Hij in een ander verband verklaard, "dat het niet juist en passend zou zijn deze nu te onthullen." Aan de andere kant heeft Hij tijdens Zijn gedenkwaardige onderhoud met de Perzië-kenner Prof. E. G. Browne, waarmee Hij de toekomst van de mensheid beschouwde, met nadruk voorspeld: "Dit vruchteloos strijden, deze vernietigende oorlogen zullen voorbijgaan en de 'Allergrootste Vrede' zal komen... Deze strijd, dit bloedvergieten en deze onenigheid moeten ophouden en alle mensen gelijk één familie, één gezin worden..." 'Abdu'l-Bahá heeft in soortgelijke bewoordingen geschreven: "Alle natiën en geslachten... zullen één natie worden. Het antagonisme tussen religies en sekten, de vijandigheid tussen rassen en volkeren en de nationale verschillen zullen worden uitgewist. Alle mensen zullen één religie aanhangen, zullen één geloof gemeen hebben, zullen vermengd worden tot één ras en zullen één volk worden. Allen zullen in één gemeenschappelijk vaderland wonen, dat de aarde zelf is."
105
Wat wij in deze tijd beleven, tijdens deze "zwaarste crisis in de geschiedenis der beschaving", die doet denken aan de vroegere perioden waarin "religies ten onder gingen en zijn geboren", is de fase van de puberteit in de langzame en pijnlijke evolutie van de mensheid, die voorafgaat aan het bereiken van de fase van volwassenheid, die periode van rijpheid waarvan de belofte ligt besloten in de leringen en is gevat in de profetieën van Bahá'u'lláh. De beroering in deze overgangstijd is kenmerkend voor de onstuimigheid en de drang van de jeugd met zijn dwaasheden, zijn verkwisting, zijn hoogmoed, zijn zelfverzekerdheid, zijn opstandigheid en zijn verachting van discipline.
106
De jeugd en de kinderjaren ervan zijn voorbij om nooit meer terug te keren, terwijl het Grote Tijdperk, de vervulling aller tijden, die de volwassenwording van de gehele mensheid moet aankondigen, nog moet komen. De stuiptrekkingen van deze rumoerige overgangstijd en meest woelige periode in de annalen van de mensheid zijn de onontbeerlijke vereisten en kondigen de onvermijdelijke nadering aan van die Tijd der Tijden, "de tijd van het einde", waarin de dwaasheid en het tumult van tweedracht die sinds het begin van de geschiedenis de annalen der mensheid verduistert, tenslotte zullen worden omgezet in de wijsheid en rust van een ongestoorde, universele en durende vrede, waarin de tweedracht en verwijdering tussen de mensenkinderen plaats zal hebben gemaakt voor de wereldomvattende verzoening en de algehele eenwording van de afzonderlijke elementen waaruit de samenleving bestaat.
107
Dit zal met recht de passende climax zijn van het proces van integratie dat, met als begin het gezin, de kleinste eenheid in het menselijke bestel, en waaruit van lieverlede de stam, de stad-staat en de natie zijn ontstaan, zijn verdere ontplooiing moet hebben totdat het zijn hoogtepunt bereikt in de éénwording van de gehele wereld, hetgeen het einddoel en de glorieuze bekroning is van 's mensen evolutie op deze aarde. De mensheid nadert onweerstaanbaar, willens of onwillens, deze fase. De mensheid ondergaat thans ontzaglijke en hevige beproevingen, die op geheimzinnige wijze de weg effenen voor deze fase. Het lot en het doel van het Geloof van Bahá'u'lláh zijn onlosmakelijk met deze fase verbonden. Het zijn de scheppende krachten die Zijn Openbaring heeft vrijgemaakt ... die in de mensheid de capaciteit hebben ingeprent om dit laatste stadium van haar organische, gemeenschappelijke evolutie te bereiken. De vervulling van dit proces zal voor altijd verbonden blijven met de Gouden Eeuw van Zijn Beschikking. De opbouw van Zijn nieuwe Wereldorde die zich nu roert in de schoot van de bestuursinstellingen die Hijzelf heeft gecreëerd, zal als patroon en als kern dienen van dat wereldgemenebest dat de zekere en onontkoombare bestemming is van de volkeren en natiën op aarde.
108
Zoals ook de organische ontwikkeling van de mensheid langzaam en geleidelijk is verlopen en achtereenvolgens de eenwording van het gezin, de stam, de stad-staat en de natie met zich mee heeft gebracht, zo is ook het licht dat door de Openbaring van God werd gegeven in de verschillende stadia in de evolutie van de religie en dat werd weerspiegeld in de opeenvolgende beschikkingen in het verleden, langzaam en in toenemende mate verspreid. De mate van goddelijke Openbaring is met recht in ieder tijdperk aangepast aan en evenredig met de graad van sociale vooruitgang van een zich voortdurend ontwikkelende mensheid in dat tijdperk.
109
Bahá'u'lláh legt uit: "Door Ons werd verordend dat het Woord Gods en alle latente krachten aan de mensen zullen worden geopenbaard, volkomen in overeenstemming met de voorwaarden welke voorbeschikt werden door Hem Die de Alwetende, de Alwijze is... Mocht worden toegestaan dat het Woord plotseling alle daarin verborgen geestelijke krachten zou vrijmaken, dan was er geen mens die het gewicht van een zo machtige Openbaring zou kunnen verdragen." 'Abdu'l-Bahá heeft deze waarheid nader toegelicht met de woorden: "Al het geschapene heeft zijn graad of stadium van volwassenheid. Het stadium van volwassenheid in het leven van een boom is de tijd dat hij vruchten draagt... Het dier bereikt een stadium van geheel volgroeid zijn, en in het mensenrijk bereikt de mens zijn volwassenheid wanneer het licht van zijn verstandelijke vermogens de grootste kracht en ontwikkeling heeft bereikt.
110
Evenzo zijn er perioden en fasen in het collectieve leven van de mensheid. Eerst ging zij door het kinderstadium heen, daarna door de jeugdjaren en nu is zij de lang voorzegde fase van volwassenheid binnengegaan, waarvan de bewijzen overal te zien zijn... Wat in de beginperiode aan de behoeften van het mensenras voldeed, kan in deze tijd van nieuwheid en vervulling niet meer aan de eisen en de behoeften voldoen. De mensheid is uitgestegen boven haar vroegere toestand van beperking en voorbereidende vorming. De mensheid moet thans bezield worden met nieuwe waarden en vermogens, nieuwe zedelijke normen en nieuwe capaciteiten. Nieuwe milddadigheden en volmaakte gaven wachten haar en dalen reeds op haar neer. Hoewel de gaven en zegeningen uit de jeugdperiode pasten in de puberteitsjaren van de mensheid en er ook toereikend voor waren, zijn ze nu niet meer voldoende om aan de behoeften van de volwassen mensheid te voldoen."
111
Dit is het stadium dat de wereld nu nadert, het stadium van wereldeenheid die, zoals 'Abdu'l-Bahá ons verzekert, in deze eeuw hecht zal worden gevestigd. Bahá'u'lláh heeft Zelf bevestigd: "De Tong van verhevenheid heeft echter ten tijde van Zijn manifestatie verkondigd: 'Men beroeme zich er niet op zijn vaderland lief te hebben, doch stelle er een eer in de wereld lief te hebben.'" En Hij voegt eraan toe: "Door de kracht die door deze verheven woorden vrijkwam, heeft Hij aan de vogels der mensenharten een frisse impuls en een nieuwe richting gegeven en ieder spoor van voorbehoud en beperking uit Gods heilig Boek uitgewist."
112
Wij moeten echter in dit verband een waarschuwend woord laten horen. De liefde voor zijn land, die in de islamitische leringen is ingeschept en benadrukt als "een beginsel van het Geloof van God", werd met deze verklaring, deze klaroenstoot van Bahá'u'lláh, niet afgekeurd of gekleineerd. Men moet en kan dit zelfs niet uitleggen als een afkeuring, of zien in het licht van een uitspraak die zich keert tegen een gezond en bewust patriottisme, en het is ook niet bedoeld om iemands verbondenheid en trouw aan zijn land te ondermijnen; evenmin is het strijdig met de gerechtvaardigde aspiraties, rechten en plichten van een willekeurige staat of natie. Het enige wat dit wil zeggen en duidelijk maken is, dat patriottisme niet meer voldoende is vanwege de ingrijpende veranderingen in het economische leven van de maatschappij en de onderlinge afhankelijkheid van de natiën en als gevolg van de inkrimping van de wereld door de radicale wijzigingen op het gebied van vervoer en communicatie - al deze kwesties bestonden niet in de dagen van Jezus en Muhammad en konden ook niet bestaan. Men moet nu een meer omvattende trouw belijden, die zeker niet tegenstrijdig moet en mag zijn aan trouw van een geringer soort. Er wordt een liefde ingeprent die, in zijn omvattendheid, de liefde voor het eigen land moet insluiten en niet uitsluiten. Door de hieruit voortkomende loyaliteit en de hierdoor ingegeven liefde, wordt het enige fundament gelegd waarop de idee van wereldburgerschap kan gedijen en waarop de opbouw van wereldeenwording kan rusten. Er wordt echter met nadruk op gewezen dat nationale beweegredenen en bijzondere belangen ondergeschikt gemaakt moeten worden aan de noodzakelijke en overwegende rechten van de mensheid als geheel, aangezien in een wereld van onderling van elkaar afhankelijke volken en natiën de bevordering van het geheel.
113
De wereld gaat inderdaad zijn bestemming bereiken. Wat ook de leiders van de verdeling zaaiende krachten in de wereld mogen zeggen of doen, de onderlinge afhankelijkheid van de mensen en natiën is reeds een voldongen feit. Op economisch gebied wordt de eenheid onderkend en aanvaard. Het welzijn van een deel betekent het welzijn van het geheel, en de benardheid van een deel veroorzaakt benardheid van het geheel. De Openbaring van Bahá'u'lláh heeft, zoals Hijzelf heeft gezegd, "een nieuwe impuls en een nieuwe richting" gegeven aan dit reusachtige proces dat nu in de wereld werkt. Het vuur dat nu door deze grote beproeving is ontstoken, is het gevolg van 's mensen onmacht het te onderkennen. Bovendien versnellen ze de voltooiing van dit proces. Langdurige, wereldomvattende, moordende tegenspoed die verbonden is met chaos en universele ondergang, moeten de natiën in beroering brengen, het bewustzijn van de wereld schokken, de grote massa haar illusies ontnemen, een radicale verandering in de gangbare opvattingen over de samenleving bespoedigen en tenslotte de ontwrichte, verwonde ledematen van de mensheid weer samenvoegen tot één, onverdeeld, organisch verenigd lichaam.
114
In vorige berichten heb ik reeds gesproken over de algemene aard, de gevolgen en de belangrijkste punten van dit wereldgemenebest dat vroeg of laat tevoorschijn zal komen uit het bloedbad, de zware strijd en de verwoesting van deze wereldcatastrofe. Laat het voldoende zijn te zeggen dat deze eindbestemming, alleen reeds door de manier waarop alles zich zal afspelen, geleidelijk bereikt zal worden en eerst, zoals Bahá'u'lláh Zelf heeft aangegeven, moet leiden tot die Kleine Vrede die de bewoners van deze aarde zelf zullen vestigen, ook al zijn zij nog onbewust van Zijn Openbaring, maar zonder het zelf te weten, toch reeds bezig de algemene beginselen die Hij heeft verkondigd, uit te voeren. Deze hoogst belangrijke historische stap, zal met inbegrip van de wederopbouw van de mensheid als gevolg van de universele erkenning van haar algehele eenheid, worden gevolgd door een vergeestelijking van de grote massa, nadat men de aard van het Geloof van Bahá'u'lláh heeft erkend en Zijn aanspraken heeft aanvaard; dit is de essentiële voorwaarde voor de uiteindelijke samensmelting van alle rassen, geloven, klassen en volkeren, welke de opkomst van Zijn nieuwe Wereldorde moet aankondigen.
115
Dan zal door alle volkeren en natiën op aarde het feit worden verkondigd en gevierd, dat de gehele mensheid tot volwassenheid is gekomen. Dan zal de banier van de Allergrootste Vrede worden gehesen. Dan zal de wereldwijde soevereiniteit van Bahá'u'lláh - de Stichter van het Koninkrijk van de Vader dat werd voorzegd door de Zoon en werd verwacht door de Profeten van God vóór en ná Hem - worden erkend, uitgeroepen en stevig gegrondvest. Dan zal er een wereldbeschaving worden geboren, die zal bloeien en zal blijven groeien, een beschaving met een levenskracht die de wereld nog nooit eerder heeft beleefd en die ook nog niet is voor te stellen. Dan zal het Eeuwige Verbond in volle omvang zijn vervuld. Dan zal de belofte die besloten ligt in alle Boeken van God worden ingelost en zullen alle profetieën van de Profeten van weleer uitkomen en zal de droom van zieners en dichters worden verwezenlijkt. Dan zullen de bewoners van de aarde worden gegalvaniseerd door het universele geloof in één God, door hun trouw aan één gezamenlijke Openbaring en zullen zij, voor zover hun mogelijkheden reiken, de stralende heerlijkheid van Bahá'u'lláhs soevereiniteit weerspiegelen, die in volle glans in het Abhá paradijs straalt, en zal de aarde de voetbank van Zijn Troon in den hoge worden en worden uitgeroepen als de hemel op aarde, die in staat is de onuitsprekelijke bestemming welke sinds onheuglijke tijden ervoor was beschikt, te vervullen door de liefde en wijsheid van haar Schepper.
116
Het is niet aan ons, nietige stervelingen die wij zijn, te proberen op zo'n kritiek punt in de lange, roerige geschiedenis der mensheid een nauwkeurig en bevredigend begrip te krijgen van de wegen waarlangs een bloedende mensheid die op rampzalige wijze God vergeet en geen acht slaat op Bahá'u'lláh, van haar calvarieberg naar de uiteindelijke opstanding wordt geleid. Het is niet aan ons, de levende getuigen van de allesbeheersende kracht van Zijn Geloof, ook maar één ogenblik, ondanks de duistere ellende die de wereld omvangt, te twijfelen aan de kundigheid van Bahá'u'lláh om, met de hamer van Zijn wil en met het vuur van beproevingen, op het aambeeld van dit moeizame tijdperk en in de speciale vorm die Hem daarbij voor de geest stond, de rondvliegende en onderling elkaar vernietigende brokstukken waarin een eigenzinnige wereld is uiteengevallen, aan elkaar te smeden tot dat hechte en ondeelbare geheel waarmee Zijn plan voor de mensenkinderen kan worden uitgevoerd.
117
Het is eerder onze plicht om, hoe verwarrend het beeld, hoe somber het uitzicht thans ook is en hoe beperkt de ons ter beschikking staande middelen ook zijn, bedaard, vol vertrouwen en onverdroten aan het werk te gaan om ons aandeel te leveren en om, hoe de omstandigheden ons daartoe ook in staat stellen, mee te helpen de krachten in werking te stellen welke, geleid en gericht door Bahá'u'lláh, de mensheid uit het dal van ellende en schande zullen leiden naar de hoogste toppen van kracht en glorie.