Openbaring 1
1:1 Dit is de openbaring van Jezus Christus, welke God hem gegeven heeft, om aan zijne knechten te tonen wat weldra geschieden moet; en hij heeft haar te kennen gegeven en gezonden door zijnen Engel aan zijnen knecht Johannes;
1:2 die betuigd heeft het woord Gods, en de getuigenis van Jezus Christus, en al wat hij gezien heeft.
1:3 Zalig is hij, die leest, en zijn zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren hetgeen daarin geschreven is; want de tijd is nabij.
1:4 Johannes aan de zeven gemeenten in Azië. Genade zij met u en vrede van Hem, die is en die was en die komen zal, en van de zeven Geesten, die Vóór zijnen troon zijn,
1:5 en van Jezus Christus, die de getrouwe getuige is, en de eerstgeborene van de doden, en de beheerser der koningen op de aarde. Hem, die ons heeft liefgehad en gewassen van onze zonden met zijn bloed,
1:6 en ons tot koningen en priesters heeft gemaakt voor God, zijnen Vader, hem zij de eer en de kracht, van eeuwigheid tot eeuwigheid! Amen.
1:7 Zie, hij komt met de wolken, en alle ogen zullen hem zien, ook die hem doorstoken hebben; en alle geslachten der aarde zullen over hem weeklagen. Ja, amen.
1:8 Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde, zegt God de Heer, die is en die was en die komt, de Almachtige.
1:9 Ik, Johannes, die ook uw broeder en medegenoot ben in de droefenis en in het rijk en in de lijdzaamheid van Jezus Christus, was op het eiland, Patmos genaamd, om het woord Gods en de getuigenis van Jezus Christus.
1:10 Ik was in den Geest, op den dag des Heren, en hoorde achter mij ene grote stem als van ene bazuin,
1:11 die zeide: Ik ben de Alpha en de Omega, de eerste en de laatste; en hetgeen gij ziet, schrijf dat in een boek, en zend het aan de gemeenten in Azië, namelijk naar Efeze, en naar Smyrna, en naar Pergamus, en naar Thyatíra, en naar Sardes, en naar Filadelfía, en naar Laodicéa.
1:12 En ik keerde mij om, om te zien naar de stem, die met mij sprak; en toen ik mij omkeerde, zag ik zeven gouden kandelaren,
1:13 en in het midden der zeven kandelaren enen, die was gelijk eens mensen zoon, gekleed met een lang gewaad, en omgord om de borst met een gouden gordel.
1:14 Zijn hoofd en zijn haar was wit gelijk witte wol, gelijk sneeuw, en zijne ogen waren als ene vuurvlam;
1:15 en zijne voeten waren als blinkend koper, dat in den oven gloeit, en zijne stem als het geruis van grote wateren;
1:16 en hij had zeven sterren in zijne rechterhand; en uit zijnen mond ging een scherp tweesnijdend zwaard; en zijn aangezicht lichtte als de zon in hare kracht.
1:17 En toen ik hem zag, viel ik neder voor zijne voeten als een dode, en hij leide zijne rechterhand op mij, en zeide tot mij: Vrees niet; ik ben de eerste en de laatste,
1:18 en de levende; en ik was dood, en zie, ik ben levend van eeuwigheid tot eeuwigheid; en ik heb de sleutels van den dood en het dodenrijk.
1:19 Schrijf wat gij gezien hebt, en hetgeen is, en hetgeen hierna geschieden zal,
1:20 de verborgenheid der zeven sterren, welke gij gezien hebt in mijne rechterhand, en de zeven gouden kandelaren: De zeven sterren zijn de Engelen der zeven gemeenten, en de zeven kandelaren, welke gij gezien hebt, zijn de zeven gemeenten.
Openbaring 2
2:1 Schrijfaan den Engel der gemeente te Efeze: Dit zegt hij, die de zeven sterren in zijne rechterhand houdt, die in het midden der zeven gouden kandelaren wandelt:
2:2 Ik weet uwe werken, en uwen arbeid, en uwe lijdzaamheid, en dat gij de bozen niet verdragen kunt, en beproefd hebt degenen, die zeggen, dat zij apostelen zijn, en het niet zijn, en hen leugenaars hebt bevonden;
2:3 en gij hebt verdragen en geduld gehad om mijnen naam, en zijt niet moede geworden.
2:4 Maar ik heb tegen u, dat gij uwe eerste liefde verlaten hebt.
2:5 Gedenk dan vanwaar gij gevallen zijt, en doe boete, en doe de eerste werken; maar zo niet, dan zal ik schielijk tot u komen, en zal uwen kandelaar wegstoten van zijne plaats, indien gij geen boete doet.
2:6 Maar dit hebt gij, dat gij de werken der Nicolaïeten haat, welke ik ook haat.
2:7 Wie oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt: Wie overwint, dien zal ik te eten geven van den boom des levens, die in het midden van het paradijs Gods is.
2:8 En schrijf aan den Engel der gemeente te Smyrna: Dit zegt de eerste en de laatste, die dood was en levend is geworden:
2:9 Ik weet uwe werken en uwe droefenis en uwe armoede maar gij zijt rijk--en de lastering dergenen, die zeggen, dat zij Joden zijn, en het niet zijn, maar ene synagoge des satans.
2:10 Vrees geen der dingen, welke gij lijden zult. Zie, de duivel zal sommigen van u in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt; en gij zult verdrukking hebben tien dagen lang. Wees getrouw tot den dood, zo zal ik u de kroon des levens geven.
2:11 Wie oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt: Wie overwint, dien zal geen leed geschieden van den tweeden dood.
2:12 En schrijf aan den Engel der gemeente te Pergamus: Dit zegt hij, die het scherp tweesnijdend zwaard heeft:
2:13 Ik weet, waar gij woont, namelijk waar de troon des satans is; en dat gij vasthoudt aan mijnen naam, en het geloof in mij niet hebt verloochend, zelfs in die dagen, in welke Antipas, mijn getrouwe getuige, gedood is bij u, waar de satan woont.
2:14 Maar ik heb een weinig tegen u, dat gij aldaar hebt die de lering van Bileam houden, die Balak leerde enen valstrik te leggen voor de kinderen Israëls, opdat zij het offer der afgoden zouden eten en hoererij bedrijven.
2:15 Zo hebt ook gij er, die het met de leer der Nicolaïeten houden; dat haat ik.
2:16 Doe dan boete; maar zo niet, dan zal ik schielijk tot u komen, en tegen hen strijden met het zwaard mijns monds.
2:17 Wie oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt: Wie overwint, dien zal ik te eten geven van het verborgen manna, en zal hem geven een witten keursteen, en op den keursteen een nieuwen naam geschreven, welken niemand kent dan wie hem ontvangt.
2:18 En schrijf aan den Engel der gemeente te Thyatíra: Dit zegt de Zoon Gods, die ogen heeft als ene vuurvlam en wiens voeten zijn gelijk blinkend koper:
2:19 Ik weet uwe werken, en uwe liefde, en uwen dienst, en uw geloof, en uwe lijdzaamheid, en dat gij hoe langer hoe meer doet.
2:20 Maar ik heb tegen u, dat gij de vrouw Izébel, die zegt, dat zij ene profetes is, laat leren en mijne dienstknechten verleiden om hoererij te bedrijven en afgodenoffer te eten.
2:21 En ik heb haar tijd gegeven, opdat zij boete zou doen voor hare hoererij, doch zij doet geen boete.
2:22 Zie, ik werp haar op een krankbed, en wie met haar overspel bedrijven, in grote droefenis, zo zij geen boete doen voor hunne werken.
2:23 En hare kinderen zal ik den dood doen sterven, en alle gemeenten zullen gewaarworden, dat ik het ben, die nieren en harten onderzoek; en ik zal aan elk onder u geven naar uwe werken.
2:24 Maar tot ulieden zeg ik, tot de overigen die te Thyatíra zijn, zovelen deze leer niet hebben, en de diepten des satans niet gekend hebben gelijk zij zeggen: Ik zal geen anderen last op u werpen.
2:25 Doch houdt wat gij hebt, totdat ik zal komen.
2:26 En wie overwint en mijne werken houdt tot het einde toe, dien zal ik macht geven over de heidenen,
2:27 en hij zal hen weiden met een ijzeren staf, en als pottebakkers-vaten zal hij hen vermorzelen, gelijk ook ik van mijnen Vader die macht ontvangen heb;
2:28 en ik zal hem de morgenster geven.
2:29 Wie oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt.
Openbaring 3
3:1 En schrijf aan den Engel der gemeente te Sardes: Dit zegt hij, die de zeven Geesten Gods heeft en de zeven sterren: Ik weet uwe werken, dat gij den naam hebt, dat gij leeft, en gij zijt dood.
3:2 Word wakker, en versterk het andere, dat sterven zou; want ik heb uwe werken niet vol bevonden voor mijnen God.
3:3 Zo gedenk nu, hoe gij ontvangen en gehoord hebt, en houd het, en doe boete. Indien gij niet zult waken, zal ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten op wat uur ik over u komen zal.
3:4 Doch gij hebt enige weinige namen te Sardes, die hunne klederen niet bevlekt hebben; en zij zullen met mij wandelen in witte klederen, want zij zijn het waardig.
3:5 Wie overwint, die zal met witte klederen bekleed worden; en ik zal zijnen naam niet uitdelgen uit het Boek des Levens, en ik zal zijnen naam belijden voor mijnen Vader en voor zijne Engelen.
3:6 Wie oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt!
3:7 En schrijf aan den Engel der gemeente te Filadelfia: Dit zegt de heilige, de waarachtige, die den sleutel Davids heeft, die opent, en niemand sluit; die sluit, en niemand opent:
3:8 Ik weet uwe werken; zie, ik heb voor u ene deur geopend, en niemand kan die sluiten; want gij hebt ene kleine kracht, en gij hebt mijn woord bewaard en hebt mijnen naam niet verloochend.
3:9 Zie, ik geef u uit de synagoge des satans, die zeggen, dat zij Joden zijn, en het niet zijn, maar liegen; zie, ik zal maken, dat zij zullen komen en aanbidden voor uwe voeten, en erkennen, dat ik u liefheb.
3:10 Dewijl gij het woord mijner lijdzaamheid bewaard hebt, zal ik u ook bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken wie op de aarde wonen.
3:11 Zie, ik kom schielijk; houd wat gij hebt, opdat niemand uwe kroon neme.
3:12 Wie overwint, dien zal ik maken tot een pilaar in den tempel mijns Gods, en hij zal niet meer daar uitgaan; en ik zal op hem schrijven den naam mijns Gods, en den naam van het nieuwe Jeruzalem, de stad mijns Gods, die van den hemel nederdaalt van mijnen God, en mijnen nieuwen naam.
3:13 Wie oren heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.
3:14 En schrijf aan den Engel der gemeente te Laodicéa: Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods:
3:15 Ik weet uwe werken, dat gij noch koud noch warm zijt; och dat gij koud of warm waart!
3:16 Maar dewijl gij lauw zijt, en noch koud noch warm, zal ik u uitspuwen uit mijnen mond.
3:17 Want gij zegt: Ik ben rijk en verrijkt, en behoef niets; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig en jammerlijk, arm, blind en naakt.
3:18 Ik raad u, dat gij goud van mij koopt, dat met vuur doorlouterd is, opdat gij rijk wordt; en witte klederen, opdat gij u kleedt en de schande uwer naaktheid niet openbaar worde; en ogenzalf om uwe ogen te zalven, opdat gij zien moogt.
3:19 Wien ik liefheb, dien bestraf en kastijd ik. Zo wees dan ijverig en doe boete.
3:20 Zie, ik sta voor de deur en klop aan; indien iemand mijne stem zal horen en de deur opendoen, tot dien zal ik ingaan en maaltijd met hem houden, en hij met mij.
3:21 Wie overwint, dien zal ik geven met mij op mijnen troon te zitten, gelijk ik overwonnen heb, en ben gezeten met mijnen Vader op zijnen troon.
3:22 Wie oren heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt!
Openbaring 4
4:1 Daarna zag ik, en zie, ene deur was geopend in den hemel; en de eerste stem, die ik met mij had horen spreken als ene bazuin, zeide: Klim herwaarts op, ik zal u tonen wat na dezen geschieden zal.
4:2 En terstond was ik in den Geest; en zie, in den hemel was een troon gezet, en er zat een op den troon;
4:3 en die daar zat, was in het aanzien den steen jaspis en sardis gelijk; en een regenboog was rondom den troon, in het aanzien een smaragd gelijk.
4:4 En rondom den troon waren vier en twintig tronen en op de tronen zaten vier en twintig oudsten, met witte klederen bekleed, en hadden gouden kronen op hunne hoofden.
4:5 En van den troon gingen bliksemstralen en donderslagen en stemmen uit; en zeven vurige fakkels brandden voor den troon, welke zijn de zeven Geesten Gods;
4:6 en Vóór den troon was ene glazen zee, kristal gelijk; en in het midden des troons en rondom den troon waren vier dieren, vol ogen van voren en van achteren.
4:7 En het eerste dier was een leeuw gelijk, en het tweede dier was een jongen stier gelijk, en het derde dier had een aangezicht als een mens, en het vierde dier was een vliegenden arend gelijk.
4:8 En elk der vier dieren had zes vleugels, en zij waren rondom en van binnen vol ogen; en zij rustten dag noch nacht, zeggende: Heilig, heilig, heilig, is God de Heer, de Almachtige, die was en die is en die komt!
4:9 En wanneer de dieren prijs en eer en dank geven aan Hem, die op den troon zit, die van eeuwigheid tot eeuwigheid leeft,
4:10 vallen de vier en twintig oudsten neder voor Hem, die op den troon zit, en aanbidden Hem, die van eeuwigheid tot eeuwigheid leeft; en zij leggen hunne kronen voor den troon neder, zeggende:
4:11 Heer, Gij, onze God, zijt waardig te ontvangen prijs en eer en kracht; want Gij hebt alle dingen geschapen, en door uwen wil bestaan zij en zijn zij geschapen.
Openbaring 5
5:1 En ik zag in de rechterhand desgenen, die op den troon zat, een boekrol, geschreven van binnen en van buiten, vergezeld met zeven zegels.
5:2 En ik zag een sterken Engel, roepende met een grote stem: Wie is waardig het boek te openen en zijne zegels te verbreken?
5:3 En niemand in den hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde kon dat boek openen, noch het inzien.
5:4 En ik weende zeer, dat niemand waardig gevonden werd om dat boek te openen noch het in te zien.
5:5 En een van de oudsten zeide tot mij: Ween niet; zie, de Leeuw, die van het geslacht van Juda is, de wortel Davids, heeft overwonnen, om het boek te openen en zijne zeven zegels te breken.
5:6 En ik zag, en zie, in het midden van den troon en van de vier dieren en in het midden van de oudsten stond een Lam, alsof het geslacht was; en het had zeven hoornen en zeven ogen, welke zijn de zeven Geesten Gods, uitgezonden over de ganse aarde.
5:7 En het kwam en nam het boek uit de rechterhand desgenen, die op den troon zat.
5:8 En toen het dat boek nam, vielen de vier dieren en de vier en twintig oudsten neder voor het Lam, en zij hadden elk ene harp en gouden schalen vol reukwerk, welke de gebeden der heiligen zijn.
5:9 En zij zongen een nieuw lied, zeggende: Gij zijt waardig om dat boek te nemen en zijne zegels te openen; want gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met uw bloed, uit alle geslachten en talen en volken en natiën;
5:10 en gij hebt ons voor onzen God tot koningen en priesters gemaakt, en wij zullen koningen zijn op de aarde!
5:11 En ik zag en hoorde ene stem van vele Engelen rondom den troon en rondom de dieren en rondom de oudsten, en hun getal was tienduizendmaal tienduizend en duizendmaal duizend;
5:12 en zij zeiden met ene grote stem: Het Lam, dat geslacht is, is waardig om te ontvangen kracht en rijkdom en wijsheid en sterkte en eer en heerlijkheid en lof.
5:13 En alle schepsel, dat in den hemel is, en op de aarde, en onder de aarde, en in de zee, en al wat daarin is, hoorde ik zeggen: Hem, die op den troon zit, en het Lam zij lof en eer en heerlijkheid en kracht, van eeuwigheid tot eeuwigheid!
5:14 En de vier dieren zeiden: Amen! en de vier en twintig oudsten vielen neder en aanbaden dengene, die tot in eeuwigheid leeft.
Openbaring 6
6:1 En ik zag, dat het Lam een van de zegels opende, en ik hoorde een van de vier dieren zeggen, als met ene donderstem: Kom!
6:2 En ik zag, en zie, een wit paard, en die daarop zat had een boog, en hem werd een kroon gegeven, en hij trok uit als overwinnaar om te overwinnen.
6:3 En toen het het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom!
6:4 En er ging een ander paard uit, dat was rood; en dengene, die daarop zat, werd gegeven den vrede weg te nemen van de aarde, en dat zij elkander zouden doden; en hem werd een groot zwaard gegeven.
6:5 En toen het het derde zegel opende, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom! En ik zag, en zie, een zwart paard, en die daarop zat had ene weegschaal in zijne hand.
6:6 En ik hoorde ene stem in het midden der vier dieren zeggen: Een maat tarwe voor een penning, en drie maten gerst voor een penning; maar doe aan de olie en den wijn geen schade.
6:7 En toen het het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde dier zeggen: Kom!
6:8 En ik zag, en zie, een vaal paard, en die daarop zat, diens naam was de Dood, en het dodenrijk volgde hem; en hun werd macht gegeven om het vierdedeel der aarde te doden met het zwaard en met honger en met den dood en door de wilde dieren der aarde.
6:9 En toen het het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen dergenen, die gedood waren om het woord Gods en om de getuigenis, die zij hadden.
6:10 En zij riepen met een grote stem, zeggende: Heer, Gij heilige en waarachtige, hoelang oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan degenen, die op de aarde wonen?
6:11 En aan elk van hen werd een wit kleed gegeven, en tot hen werd gezegd, dat zij nog een kleinen tijd zouden rusten, totdat het getal vol zou zijn van hunne mededienstknechten en broeders, die ook nog zouden gedood worden gelijk zij.
6:12 En ik zag, toen het het zesde zegel opende, en zie, er geschiedde ene grote aardbeving, en de zon werd zwart als een haren zak, en de maan werd als bloed,
6:13 en de sterren des hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgeboom zijne vijgen afwerpt, als hij door een sterken wind bewogen wordt;
6:14 en de hemel ontweek als een toegerold boek, en alle bergen en eilanden werden bewogen uit hunne plaatsen.
6:15 En de koningen der aarde, en de groten, en de rijken, en de hoofdlieden, en de machtigen, en alle knechten, en alle vrijen, verborgen zich in de spelonken en steenrotsen der bergen,
6:16 en zeiden tot de bergen en steenrotsen: Valt op ons, en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die op den troon zit, en voor den toorn des Lams;
6:17 want de grote dag zijns toorns is gekomen, en wie kan bestaan?
Openbaring 7
7:1 En daarna zag ik vier Engelen staan aan de vier hoeken der aarde; die hielden de vier winden der aarde vast, opdat geen wind over de aarde zou blazen, noch over de zee, noch over enigen boom.
7:2 En ik zag een anderen Engel opkomen van den opgang der zon; die had het zegel des levenden Gods, en riep met ene grote stem tot de vier Engelen, welken gegeven was de aarde en de zee te beschadigen;
7:3 en hij zeide: Beschadigt de aarde niet, noch de zee, noch de bomen, totdat wij de dienstknechten onzes Gods verzegeld hebben aan hunne voorhoofden.
7:4 En ik hoorde het getal dergenen, die verzegeld werden, honderd vier en veertig duizend, die verzegeld waren uit alle geslachten der kinderen Israëls:
7:5 van het geslacht Juda twaalf duizend verzegeld, van het geslacht Ruben twaalf duizend verzegeld, van het geslacht Gad twaalf duizend verzegeld,
7:6 van het geslacht Aser twaalfduizend verzegeld, van het geslacht Naftali twaalf duizend verzegeld, van het geslacht Manasse twaalf duizend verzegeld,
7:7 van het geslacht Simeon twaalf duizend verzegeld, van het geslacht Levi twaalf duizend verzegeld, van het geslacht Issachar twaalfduizend verzegeld,
7:8 van het geslacht Zebulon twaalf duizend verzegeld, van het geslacht Jozef twaalf duizend verzegeld, van het geslacht Benjamin twaalf duizend verzegeld.
7:9 Daarna zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën en geslachten en volken en talen, staande Vóór de troon en Vóór het Lam, gekleed met witte klederen, en palmtakken in hun handen:
7:10 en zij riepen met een grote stem, en zeiden: Het heil is bij onze God, die op de troon zit, en het Lam.
7:11 En alle Engelen stonden rondom de troon en rondom de oudsten en rondom de vier dieren, en vielen Vóór de troon neder op hun aangezicht, en aanbaden God,
7:12 zeggende: Amen, lof en heerlijkheid en wijsheid en dank en eer en kracht en sterkte zij onze God van eeuwigheid tot eeuwigheid! Amen.
7:13 En een van de oudsten antwoordde en zeide tot mij: Wie zijn dezen met de witte klederen bekleed, en vanwaar zijn ze gekomen?
7:14 En ik zeide tot hem: Heer, gij weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die gekomen zijn uit de grote droefenis; en zij hebben hun klederen gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed des Lams.
7:15 Daarom zijn ze Vóór de troon Gods, en dienen hem dag en nacht in zijn tempel; en die op de troon zit zal hen overschaduwen.
7:16 Zij zullen niet meer hongeren noch dorsten, ook zal op hen niet vallen de zon of enige hitte;
7:17 want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden, en leiden tot de levende waterfonteinen; en God zal al hun tranen van hun ogen afwissen.
Openbaring 8
8:1 En toen het het zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel, omtrent een half uur.
8:2 En ik zag de zeven Engelen, die Vóór God staan, en hun werden zeven bazuinen gegeven.
8:3 En een andere Engel kwam, en trad bij het altaar, en had een gouden wierookvat; en hem werd veel reukwerk gegeven, opdat hij het met de gebeden van alle heiligen zou leggen op het gouden altaar Vóór den troon.
8:4 En de rook van het reukwerk steeg met de gebeden der heiligen op van de hand des Engels Vóór God.
8:5 En de Engel nam het wierookvat, en vulde het met vuur van het altaar, en schudde het uit op de aarde; en er geschiedden stemmen en donderslagen en bliksemstralen en aardbeving.
8:6 En de zeven Engelen, met de zeven bazuinen, maakten zich gereed om te bazuinen.
8:7 En de eerste Engel bazuinde, en er kwam hagel en vuur, met bloed gemengd, en viel op de aarde; en het derde deel der aarde verbrandde, en het derde deel der bomen verbrandde, en al het groene gras verbrandde.
8:8 En de tweede Engel bazuinde, en er werd als een grote berg, van vuur brandende, in de zee geworpen; en het derde deel der zee werd bloed,
8:9 en het derde deel der levende schepselen in de zee stierf, en het derde deel der schepen verging.
8:10 En de derde Engel bazuinde, en er viel ene grote ster van den hemel, die brandde als ene fakkel, en viel op het derde deel der waterstromen en op de waterfonteinen.
8:11 En de naam van die ster was Alsem; en het derde deel der wateren werd alsem, en vele mensen stierven van de wateren, omdat zij bitter waren geworden.
8:12 En de vierde Engel bazuinde, en het derde deel der zon werd geslagen, en het derde deel der maan, en het derde deel der sterren, opdat haar derde deel verduisterd werd, en het derde deel van den dag niet verlicht werd, en van den nacht desgelijks.
8:13 En ik zag en hoorde [enen Engel als] een arend vliegen midden door den hemel, zeggende met ene grote stem: Wee, wee, wee dengenen, die op de aarde wonen, wegens de andere stemmen der bazuinen van de drie Engelen, die nog bazuinen zullen!
Openbaring 9
9:1 En de vijfde Engel bazuinde, en ik zag een ster, gevallen van de hemel op de aarde, en haar was de sleutel tot den put des afgronds gegeven.
9:2 En zij opende den put des afgronds; en er ging rook op uit den put, als de rook van een groten oven; en de zon en de lucht werden verduisterd van den rook des puts.
9:3 En uit den rook kwamen sprinkhanen op de aarde, en hun werd macht gegeven, gelijk de schorpioenen macht hebben op de aarde.
9:4 En tot hen werd gezegd, dat zij niet beschadigen zouden het gras der aarde, noch enig groen, noch enigen boom, maar alleen de mensen, die het zegel Gods niet aan hunne voorhoofden hadden.
9:5 En hun werd gegeven, dat zij hen niet zouden doden, maar hen pijnigen, vijf maanden lang; en hunne pijniging was als de pijniging van een schorpioen, als hij een mens steekt.
9:6 En in die dagen zullen de mensen den dood zoeken en hem niet vinden; zij zullen begeren te sterven en de dood zal van hen vlieden.
9:7 En de sprinkhanen waren aan de paarden gelijk, die ten oorlog uitgerust zijn; en op hunne hoofden waren als kronen, aan goud gelijk; en hunne aangezichten als aangezichten van mensen;
9:8 en zij hadden haar als vrouwenhaar, en hunne tanden waren als leeuwentanden;
9:9 en zij hadden pantsers als ijzeren pantsers; en het gedruis hunner vleugels was als het gedruis van wagens met vele paarden, die ten strijde lopen;
9:10 en zij hadden staarten als van schorpioenen, en angels; en in hunne staarten was hunne macht om aan de mensen schade toe te brengen, vijf maanden lang.
9:11 En zij hadden over zich een koning, den Engel des afgronds; diens naam is in het Hebreeuws Abaddon, en in het Grieks heeft hij den naam Apollyon.
9:12 Het ééne wee is weg; zie, na dit komen nog twee weeën.
9:13 En de zesde Engel bazuinde, en ik hoorde ene stem uit de vier hoornen van het gouden altaar, dat Vóór God staat;
9:14 die zeide tot den zesden Engel, die de bazuin had: Ontbind de vier Engelen, die gebonden zijn bij den groten waterstroom, den Eufraat.
9:15 En de vier Engelen werden ontbonden, welke gereed waren om op uur en dag en maand en jaar het derde deel der mensen te doden.
9:16 En het getal der ruiterij was tweemaal tien duizendmaal tien duizend; en ik hoorde hun getal.
9:17 En alzo zag ik de paarden in dit gezicht, en die er op zaten: zij hadden vurige en purperen en zwavelkleurige pantsers; en de hoofden der paarden waren als leeuwenhoofden, en uit hunnen mond ging vuur en rook en zwavel.
9:18 Door deze drie plagen werd het derde deel der mensen gedood, namelijk door het vuur, door den rook en door den zwavel, die uit hunnen mond ging.
9:19 Want de macht der paarden is in hunnen mond en in hunne staarten, want hunne staarten zijn gelijk aan slangen en hebben hoofden, en daarmede doen zij schade.
9:20 En de overgebleven mensen, die niet gedood waren door deze plagen, deden echter geen boete voor de werken hunner handen, dat zij niet zouden aanbidden de duivelen, en de gouden, zilveren, koperen, stenen en houten afgoden, die niet zien noch horen noch wandelen kunnen;
9:21 zij deden ook geen boete voor hunne moorden, toverijen, hoererij en diefstallen.
Openbaring 10
10:1 Ik zag een anderen sterken Engel van den hemel afkomen, die was met ene wolk bekleed, en met een regenboog op zijn hoofd, en zijn aangezicht was als de zon, en zijne voeten waren als vuurpilaren,
10:2 en hij had in zijne hand een boekje, dat geopend was; en hij zette zijnen rechtervoet op de zee, en den linker op de aarde,
10:3 en hij riep met ene grote stem, gelijk een leeuw brult. En als hij riep, verhieven zeven donderslagen hunne stemmen.
10:4 En toen de zeven donderslagen hunne stemmen gesproken hadden, wilde ik schrijven; toen hoorde ik ene stem van den hemel tot mij zeggen: Verzegel hetgeen de zeven donderslagen gesproken hebben, en schrijf dat niet.
10:5 En de Engel, dien ik zag staan op de zee en op de aarde, hief zijne rechterhand op naar den hemel,
10:6 en zwoer bij Hem, die van eeuwigheid tot eeuwigheid leeft, die den hemel geschapen heeft en wat daarin is, en de aarde en wat daarop is, en de zee en wat daarin is, dat er geen tijd meer zijn zal;
10:7 maar in de dagen van de stem des zevenden Engels, als hij bazuinen zal, zal voleindigd worden de verborgenheid Gods, gelijk Hij verkondigd heeft aan zijne dienstknechten, de profeten.
10:8 En ik hoorde de stem van den hemel wederom met mij spreken, en zeggen: Ga heen, neem het geopende boekje, dat in de hand van den Engel is, die op de zee en op de aarde staat.
10:9 En ik ging heen tot den Engel, en zeide tot hem: Geef mij dat boekje. En hij zeide tot mij: Neem en verslind het; en het zal uwen buik doen krimpen, maar in uwen mond zal het zoet zijn als honig.
10:10 En ik nam dat boekje uit de hand des Engels, en verslond het, en het was zoet in mijnen mond als honig, en toen ik het gegeten had, deed het mijnen buik krimpen.
10:11 En hij zeide tot mij: Gij moet wederom profeteren over vele volken en natiën en talen en koningen.
Openbaring 11
11:1 En mij werd een riet gegeven, aan ene meetroede gelijk; en de Engel stond en zeide: Sta op, en meet den tempel Gods, en het altaar, en die daarin aanbidden.
11:2 Maar zonder het voorhof buiten den tempel uit, en meet het niet, want het is den heidenen gegeven, en de heilige stad zullen zij vertreden twee en veertig maanden.
11:3 En ik zal aan mijne twee getuigen geven, dat zij profeteren zullen twaalfhonderd en zestig dagen, met zakken bekleed.
11:4 Deze zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaars, staande Vóór den Heer der aarde.
11:5 En zo iemand hen wil beschadigen, zal er een vuur uit hunnen mond uitgaan en hunne vijanden verteren, en zo iemand hen wil beschadigen, die moet alzo gedood worden.
11:6 Dezen hebben macht den hemel te sluiten, opdat het niet regent in de dagen hunner profetering; en zij hebben macht over het water, om het te veranderen in bloed, en de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij willen.
11:7 En als zij hunne getuigenis geëindigd hebben, zal het dier, dat uit den afgrond opkomt, met hen strijden, en zal hen overwinnen en hen doden.
11:8 En hunne dode lichamen zullen liggen op de straat der grote stad, die in geestelijken zin genoemd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun Heer gekruisigd is.
11:9 En sommigen van de volken en geslachten en talen en natiën zullen hunne dode lichamen zien, drie dagen en een halven, en zullen niet toelaten, dat hunne dode lichamen begraven worden.
11:10 En die op de aarde wonen, zullen zich verblijden over hen, en in weelde leven, en elkander geschenken zenden; want deze twee profeten kwelden degenen, die op de aarde woonden.
11:11 En na drie dagen en een halven voer de Geest des levens uit God in hen, en zij stonden op hunne voeten, en ene grote vrees viel op degenen, die hen zagen.
11:12 En zij hoorden ene grote stem van den hemel tot hen zeggen: Vaart herwaarts op! En zij voeren op ten hemel in ene wolk, en hunne vijanden zagen hen.
11:13 En te dier ure ontstond er ene grote aardbeving, en het tiende deel der stad stortte in; en door de aardbeving werden zeven duizend mensen gedood, en de anderen verschrikten en gaven den God des hemels eer.
11:14 --Het tweede wee is weg: zie, het derde wee komt snel.
11:15 En de zevende Engel bazuinde, en er geschiedden grote stemmen in den hemel, die zeiden: De koninkrijken der wereld zijn onzes Heren en zijns Christus geworden, en hij zal regeren van eeuwigheid tot eeuwigheid.
11:16 En de vier en twintig oudsten, die voor God op hunne tronen zaten, vielen op het aangezicht en aanbaden God,
11:17 en zeiden: Wij danken u, Heer, almachtige God, Gij die zijt en waart, dat Gij uwe grote kracht aangenomen hebt en heerst.
11:18 En de volken zijn toornig geworden, en uw toorn is gekomen, en de tijd der doden om hen te oordelen, en het loon te geven aan uwe knechten, de profeten, en aan de heiligen, en aan degenen, die uwen naam vrezen, kleinen en groten, en om te verderven degenen, die de aarde verdorven hebben.
11:19 En de tempel Gods werd geopend in den hemel, en de ark zijns verbonds werd in zijnen tempel gezien, en er geschiedden bliksemstralen en stemmen en donderslagen en aardbeving en grote hagel.
Openbaring 12
12:1 En er verscheen een groot teken in den hemel: ene vrouw, met de zon bekleed, en de maan onder hare voeten, en op haar hoofd ene kroon van twaalf sterren;
12:2 en zij was zwanger, en riep, en was in barensnood, en had grote pijn om te baren.
12:3 En er verscheen een ander teken in den hemel, en zie, een grote, rode draak, die had zeven hoofden en tien hoornen, en op zijne hoofden zeven kronen,
12:4 en zijn staart trok het derde deel der sterren des hemels mede, en wierp die op de aarde. En de draak trad Vóór de vrouw, die baren moest, opdat hij haar kind verslinden zou, als zij gebaard had.
12:5 En zij baarde een zoon, een jongsken, die alle heidenen zou weiden met een ijzeren roede; en haar kind werd weggerukt tot God en zijnen troon.
12:6 En de vrouw ontvluchtte naar de woestijn, alwaar zij ene plaats had, van God bereid, opdat zij aldaar zou gevoed worden gedurende twaalfhonderd en zestig dagen.
12:7 En er ontstond een strijd in den hemel: Michaël en zijne Engelen streden met den draak. En de draak streed, en zijne engelen;
12:8 en zij overwonnen niet, ook werd hunne plaats niet meer gevonden in den hemel.
12:9 En de grote draak, de oude slang, genaamd de duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt, werd uitgeworpen; hij werd geworpen op de aarde, en zijne engelen werden met hem weggeworpen.
12:10 En ik hoorde ene grote stem, zeggende in den hemel: Nu is het heil en de kracht en het rijk van onzen God, en de macht van zijnen Christus geworden; dewijl de aanklager onzer broederen verworpen is, die hen voor God dag en nacht aanklaagde.
12:11 En zij hebben hem overwonnen door het bloed des Lams en door het woord hunner getuigenis, en hebben hun leven niet liefgehad tot in den dood.
12:12 Daarom verblijdt u, gij hemelen en gij, die daarin woont! Wee de aarde en de zee: want de duivel is tot u afgekomen in groten toorn, wetende, dat hij weinig tijd heeft.
12:13 En toen de draak zag, dat hij op de aarde geworpen was, vervolgde hij de vrouw, die het jongsken gebaard had.
12:14 En aan de vrouw werden twee vleugels eens groten arends gegeven, opdat zij zou vliegen naar de woestijn, naar hare plaats, waar zij zou gevoed worden een tijd en twee tijden en een halven tijd, buiten het gezicht der slang.
12:15 En de slang wierp uit haren mond naar de vrouw water, als een stroom, om haar door dien stroom te doen meesleepen.
12:16 Maar de aarde hielp de vrouw, en opende haren mond en verslond den stroom, dien de draak uit zijnen mond geworpen had.
12:17 En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om te strijden tegen de overigen van haar zaad, die Gods geboden houden en de getuigenis van Jezus Christus hebben.
12:18 En ik stond op het zand der zee;
Openbaring 13
13:1 en ik zag een dier opkomen uit de zee, dat zeven hoofden en tien hoornen had, en op zijne hoornen tien kronen, en op zijne hoofden namen van godslastering.
13:2 En het dier, hetwelk ik zag, was gelijk een luipaard, en zijne voeten waren als berenvoeten, en zijn mond was als de mond eens leeuws. En de draak gaf hem zijne kracht en zijnen troon en grote macht.
13:3 En ik zag één van zijne hoofden, als ware het dodelijk gewond; maar zijne dodelijke wond werd genezen; en de gehele aarde liep het dier in bewondering na.
13:4 En zij aanbaden den draak, omdat hij aan het dier die macht gegeven had; en zij aanbaden het dier, en zeiden: Wie is aan dit dier gelijk, en wie kan er tegen oorlogen?
13:5 En aan hetzelve werd een mond gegeven om grote woorden en godslasteringen te spreken, en aan hetzelve werd macht gegeven om dat te doen twee en veertig maanden lang.
13:6 En het opende zijnen mond tot lastering tegen God, om zijnen naam te lasteren en zijn heiligdom, en die in den hemel wonen.
13:7 En aan hetzelve werd gegeven te strijden tegen de heiligen, en hen te overwinnen; en aan hetzelve werd macht gegeven over alle geslachten en talen en volken.
13:8 En allen, die op de aarde wonen, zullen het aanbidden, wier namen niet geschreven zijn in het Boek des Levens van het Lam, dat geslacht is, van het begin der wereld af.
13:9 Heeft iemand oren, die hore!
13:10 Indien iemand gevangen neemt, hij wordt gevangen genomen; indien iemand met het zwaard doodt, hij moet zelf met het zwaard gedood worden. Hier is het geduld en het geloof der heiligen.
13:11 En ik zag een ander dier opkomen uit de aarde, en het had twee hoornen, aan die des Lams gelijk, en het sprak als een draak.
13:12 En het oefent al de macht van het eerste dier in zijne tegenwoordigheid, en het maakt, dat de aarde en wie daarop wonen het eerste dier aanbidden, welks dodelijke wond geheeld werd.
13:13 En het doet grote tekenen, zodat het zelfs vuur van den hemel doet neerdalen op de aarde voor de ogen der mensen;
13:14 en het verleidt degenen, die op de aarde wonen, door de tekenen, die aan hetzelve gegeven zijn te doen in de tegenwoordigheid van het dier, zeggende tot degenen, die op de aarde wonen, dat zij voor het dier, dat de wond van het zwaard heeft en weder levend werd, een beeld moeten maken.
13:15 En aan hetzelve werd gegeven, aan het beeld des diers adem te geven, opdat het beeld des diers zou spreken, en maken, dat allen, die het beeld des diers niet zouden aanbidden, gedood zouden worden.
13:16 En het maakte, dat aan allen, kleinen en groten, rijken en armen, vrijen en knechten, een merkteken gegeven werd aan hunne rechterhand of aan hunne voorhoofden,
13:17 en dat niemand kopen of verkopen kon dan die het merkteken, of den naam des diers, of het getal zijns naams had.
13:18 Hier is de wijsheid nodig. Wie verstand heeft, die berekene het getal des diers; want het is een getal eens mensen, en zijn getal is zeshonderd zes en zestig.
Openbaring 14
14:1 En ik zag, en zie, het Lam stond op den berg Sion, en met hem honderd vier en veertig duizend, die zijnen naam en den naam zijns Vaders geschreven hadden aan hunne voorhoofden.
14:2 En ik hoorde ene stem van den hemel, als ene stem van vele wateren, en als ene stem van een zwaren donder. En de stem, welke ik hoorde, was als van harpspelers, die op hunne harpen spelen;
14:3 en zij zongen een nieuw lied Vóór den troon en Vóór de vier dieren en de oudsten; en niemand kon dat lied leren dan de honderd vier en veertigduizend, die gekocht waren van de aarde.
14:4 Dezen zijn het, die zich met vrouwen niet bevlekt hebben, want zij zijn maagden en volgen het Lam, waar het heengaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen, tot eerstelingen voor God en het Lam;
14:5 en in hunnen mond is geen valschheid gevonden, want zij zijn onberispelijk.
14:6 En ik zag een anderen Engel vliegen door het midden des hemels, die had het eeuwig Evangelie, om het te verkondigen aan degenen, die op de aarde wonen, en aan alle natiën en geslachten en talen en volken,
14:7 en zeide met ene grote stem: Vreest God en geeft Hem eer, want de tijd zijns oordeels is gekomen; en aanbidt Hem, die gemaakt heeft den hemel en de aarde en de zee en de waterfonteinen.
14:8 En een andere, een tweede Engel volgde, die zeide: Gevallen, gevallen is het grote Babel, omdat het met den wijn harer hoererij alle volken heeft gedrenkt.
14:9 En een andere Engel, een derde, volgde hen, en zeide met ene grote stem: Indien iemand het dier aanbidt en zijn beeld, en het merkteken aan zijn voorhoofd of aan zijne hand aanneemt,
14:10 die zal ook van den wijn van Gods toorn drinken, die onvermengd ingeschonken is in den kelk zijns toorns; en hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel Vóór de heilige Engelen en Vóór het Lam.
14:11 En de rook van hunne pijniging gaat op in eeuwigheid, en zij hebben geen rust dag noch nacht, die het dier aanbidden en zijn beeld, en zo iemand het merkteken zijns naams aanneemt.
14:12 Hier is de lijdzaamheid der heiligen, die de geboden Gods houden en het geloof in Jezus bewaren.
14:13 En ik hoorde ene stem van den hemel tot mij zeggen: Schrijf: Zalig zijn de doden, die in den Heer sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten van hunnen arbeid; want hunne werken volgen hen.
14:14 En ik zag, en zie, een witte wolk, en op de wolk was een gezeten, aan eens mensen zoon gelijk, met ene gouden kroon op zijn hoofd, en in zijne hand een scherpe sikkel.
14:15 En een andere Engel ging uit den tempel, en riep met ene grote stem tot hem, die op de wolk zat: Zend uwe sikkel en maai; want de tijd om te maaien is gekomen, dewijl de oogst der aarde rijp is.
14:16 En die op de wolk zat, wierp zijne sikkel op de aarde, en de aarde werd gemaaid.
14:17 En een andere Engel ging uit den tempel des hemels; ook deze had een scherpe sikkel.
14:18 En een andere Engel, die macht had over het vuur, kwam van het altaar, en riep met een groot geroep tot dengene, die de scherpe sikkel had, zeggende: Zend uw scherpe sikkel, en snijd de druiventrossen van den wijnstok der aarde af, want zijne druiven zijn rijp.
14:19 En de Engel wierp zijne sikkel op de aarde, en sneed den wijnstok der aarde, en wierp de druiven in de grote wijnpers van den toorn Gods.
14:20 En de wijnpers werd buiten de stad geperst, en het bloed uit de wijnpers kwam tot aan de tomen der paarden, duizend zeshonderd stadiën ver.
Openbaring 15
15:1 En ik zag een ander teken in den hemel, dat was groot en wonderbaar: zeven Engelen, die de laatste zeven plagen hadden; want daarmede was de toorn Gods geëindigd.
15:2 En ik zag als ene glazen zee met vuur vermengd, en die de overwinning behaald hadden op het dier en zijn beeld en op het getal zijns naams, staande aan de glazen zee, met harpen Gods.
15:3 En zij zongen het lied van Mozes, den knecht Gods, en het lied van het Lam, zeggende: Groot en wonderbaar zijn uwe werken, Heer, almachtige God; rechtvaardig en waarachtig zijn uwe wegen, Gij Koning der volken.
15:4 Wie zou u niet vrezen, Heer, en uwen naam niet prijzen? Want Gij alleen zijt heilig; want alle volken zullen komen en U aanbidden, omdat uwe oordelen zijn openbaar geworden.
15:5 Daarna zag ik en zie, de tempel van den Tabernakel der getuigenis in den hemel werd geopend;
15:6 en de zeven Engelen, die de zeven plagen hadden, gingen uit den tempel, bekleed met rein en blinkend lijnwaad, en omgord om de borst met gouden gordels.
15:7 En een van de vier dieren gaf aan de zeven Engelen zeven gouden schalen, vol van den toorn van God, die van eeuwigheid tot eeuwigheid leeft.
15:8 En de tempel werd vol rook van de heerlijkheid Gods en van zijne kracht; en niemand kon in den tempel gaan, totdat de zeven plagen der zeven Engelen voleindigd waren.
Openbaring 16
16:1 En ik hoorde ene grote stem uit den tempel, die tot de zeven Engelen zeide: Gaat heen en giet de schalen van Gods toorn uit op de aarde.
16:2 En de eerste ging heen en goot zijne schaal uit op de aarde, en er ontstonden boze en kwade zweren aan de mensen, die het merkteken des diers hadden en zijn beeld aanbaden.
16:3 En de tweede Engel goot zijne schaal uit in de zee; en zij werd bloed, als van een dode, en alle levende ziel stierf in de zee.
16:4 En de derde Engel goot zijne schaal uit in de waterstromen en in de waterfonteinen; en zij werden bloed.
16:5 En ik hoorde den Engel der wateren zeggen: Gij zijt rechtvaardig, Heer, Gij, die zijt en die waart, en heilig, dat Gij die dingen geoordeeld hebt;
16:6 want zij hebben het bloed der heiligen en der profeten vergoten, en Gij hebt hun ook bloed te drinken gegeven; zij zijn het waardig.
16:7 En ik hoorde een anderen Engel van het altaar zeggen: Ja Heer, almachtige God, uwe oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig.
16:8 En de vierde Engel goot zijne schaal uit over de zon: en haar werd gegeven de mensen te verschroeien door vuur;
16:9 en de mensen werden verschroeid door grote hitte, en lasterden den naam Gods, die macht heeft over deze plagen, maar zij deden geen boete om Hem eer te geven.
16:10 En de vijfde Engel goot zijne schaal uit op den troon des diers; en zijn rijk werd verduisterd, en zij beten op hunne tongen van pijn,
16:11 en zij lasterden den God des hemels wegens hunne pijn en wegens hunne zweren, en zij deden geen boete voor hunne werken.
16:12 En de zesde Engel goot zijne schaal uit op den groten waterstroom, den Eufraat; en het water verdroogde, opdat de weg bereid zou worden voor de koningen van den opgang der zon.
16:13 En ik zag uit den mond des draaks en uit den mond des diers en uit den mond van den valsen profeet drie onreine geesten gaan, gelijk kikvorsen;
16:14 en het zijn geesten der duivelen en zij doen tekenen, en gaan uit tot de koningen der aarde en in de gehele wereld, om hen te vergaderen tot den strijd op dien groten dag van God, den Almachtige. --
16:15 Zie, ik kom als een dief; zalig is hij die waakt en zijne klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele en men zijne schande niet zie.
16:16 --En zij hebben hen vergaderd in de plaats, die in het Hebreeuws genaamd is Harma-geddon.
16:17 En de zevende Engel goot zijne schaal uit in de lucht; en ene grote stem ging uit den tempel, van den troon, die zeide: Het is geschied!
16:18 En er geschiedden stemmen en donderslagen en bliksemstralen, en er kwam ene grote aardbeving, hoedanige niet geweest is sedert dat er mensen op de aarde geweest zijn, ene zodanige aardbeving en zo groot.
16:19 En de grote stad werd tot drie delen, en de steden der heidenen vielen; en aan het grote Babel werd gedacht voor God, om het te geven den kelk des wijns van zijn ontstoken toorn.
16:20 En alle eilanden ontvloden, en geen bergen werden gevonden.
16:21 En grote hagel, als een talent zwaar, viel van den hemel op de mensen; en de mensen lasterden God wegens de plaag des hagels; want zijne plaag was zeer groot.
Openbaring 17
17:1 En een van de zeven Engelen, die de zeven schalen hadden, kwam en sprak met mij, zeggende: Kom, ik zal u tonen het oordeel der grote hoer die aan de vele wateren zit.
17:2 Met haar hebben de koningen der aarde gehoereerd, en wie op de aarde wonen zijn dronken geworden van den wijn der hoererij.
17:3 En hij bracht mij in den Geest naar ene woestijn; en ik zag ene vrouw, zittende op een scharlakenrood dier, dat vol was van namen der lastering, en zeven hoofden en tien hoornen had.
17:4 En de vrouw was bekleed met scharlaken en purper, en versierd met goud en edelgesteente en paarlen, en had in hare hand een gouden beker, vol van gruwelen en onreinheid harer hoererij;
17:5 en op haar voorhoofd was geschreven een naam, ene verborgenheid: het grote Babel, de moeder van de hoererij en van de gruwelen der aarde.
17:6 En ik zag de vrouw dronken van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus. En ik verwonderde mij zeer, toen ik haar zag.
17:7 En de Engel zeide tot mij: Waarom verwondert gij u? Ik zal u zeggen de verborgenheid van de vrouw en van het dier, dat haar draagt, dat zeven hoofden en tien hoornen heeft.
17:8 Het dier, hetwelk gij gezien hebt, was er en is er niet, en zal weder opkomen uit den afgrond, en zal in het verderf varen; en wie op de aarde wonen wier namen niet geschreven staan in het Boek der Levens, van het begin der wereld af--zullen zich verwonderen, als zij zien, dat het dier er was en er niet is, en er zijn zal.
17:9 Hier voegt het verstand, dat wijsheid heeft. De zeven hoofden zijn zeven bergen, op welke de vrouw zit.
17:10 En het zijn ook zeven koningen: vijf zijn gevallen, en de ééne is er, en de andere is nog niet gekomen, en als hij komt, moet hij een kleinen tijd blijven.
17:11 En het dier, dat er was en er niet is, is ook zelf de achtste koning, en is uit de zeven, en gaat in het verderf.
17:12 En de tien hoornen, welke gij gezien hebt, zijn tien koningen, die nog geen koninklijke heerschappij ontvangen hebben, maar als koningen ontvangen zij macht met het dier voor ééne ure.
17:13 Dezen hebben éénerlei zin, en zullen hunne kracht en macht aan het dier geven.
17:14 Dezen zullen strijden tegen het Lam; en het Lam zal hen overwinnen, want het is de Heer der heren en de Koning der koningen; --en met hem zijn de geroepenen en uitverkorenen en getrouwen.
17:15 En hij zeide tot mij: De wateren, welke gij gezien hebt, waar de hoer zit, zijn volken en scharen en natiën en talen.
17:16 En de tien hoornen, welke gij gezien hebt, en het dier zullen de hoer haten, en haar beroven en naakt doen staan, en zullen haar vlees eten, en haar met vuur verbranden.
17:17 Want God heeft hun in het hart gegeven zijne mening te doen, en te doen éénerlei mening, en hunne koninklijke heerschappij aan het dier te geven, totdat de woorden Gods voleindigd worden.
17:18 En de vrouw, die gij gezien hebt, is de grote stad, die de heerschappij heeft over de koningen der aarde.
Openbaring 18
18:1 En daarna zag ik een anderen Engel nederdalen van den hemel; die had ene grote macht, en de aarde werd verlicht van zijne heerlijkheid.
18:2 En hij riep met macht, met ene sterke stem, zeggende: Gevallen, gevallen is het grote Babel! Het is een verblijf van duivelen geworden, en ene gevangenis van alle onreine geesten, en ene gevangenis van alle onreine en gehate vogels.
18:3 Want van den wijn des toorns harer hoererij hebben alle volken gedronken, en de koningen der aarde hebben met haar hoererij bedreven, en de kooplieden der aarde zijn rijk geworden van hare grote weelde.
18:4 En ik hoorde ene andere stem van den hemel, die zeide: Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen deel hebt aan hare zonden, en opdat gij niet iets ontvangt van hare plagen;
18:5 want hare zonden reiken tot aan den hemel, en God gedenkt aan hare ongerechtigheden.
18:6 Vergeldt haar gelijk zij vergolden heeft, en doet haar dubbel naar hare werken; en schenkt haar den kelk, dien zij u ingeschonken heeft, dubbel in.
18:7 Zoveel als zij zichzelve heerlijk gemaakt en hare weelde gehad heeft, schenkt haar zoveel pijniging en rouw in, want zij zegt in haar hart: ik zit als ene koningin, en ben geen weduwe, en zal geen rouw zien.
18:8 Daarom zullen hare plagen op één dag komen, namelijk dood, rouw en honger; met vuur zal zij verbrand worden; want sterk is God de Heer, die haar oordeelt.
18:9 En de koningin der aarde, die met haar gehoereerd en zich in weelde gebaad hebben, zullen haar bewenen en over haar rouwklagen, als zij den rook van haren brand zullen zien;
18:10 en zij zullen van verre staan uit vrees voor hare pijniging, en zeggen: Wee, wee u, grote stad Babel, sterke stad! want in één uur is uw oordeel gekomen.
18:11 En de kooplieden der aarde zullen wenen en rouw dragen over haar, omdat niemand hunne waar meer kopen zal:
18:12 de waar van goud en zilver en edelgesteente en paarlen, en fijn lijnwaad en purper en zijde en scharlaken, en allerlei welriekend hout, en allerlei voorwerpen van ivoor, en allerlei voorwerpen van kostelijk hout en van koper en van ijzer en van marmer,
18:13 en kaneel en reukwerk en balsem en wierook, en wijn en olie, en meelbloem en tarwe, en vee en schapen, en paarden en wagens, en lichamen en zielen der mensen.
18:14 En de vrucht, waaraan uwe ziel lust had, is van u geweken; en al wat lekker en heerlijk was, is voor u verloren en gij zult het niet meer vinden.
18:15 De kooplieden van zulke waren, die rijk geworden zijn van haar, zullen van verre staan, uit vrees voor hare pijniging, wenende en rouwklagende,
18:16 en zeggen: Wee, wee de grote stad, die bekleed was met fijn lijnwaad en purper en scharlaken, en versierd was met goud en edelgesteente en paarlen! Want in één uur is al die rijkdom verwoest.
18:17 En alle stuurlieden, en allen, die op enige plaats varen, en het scheepsvolk en zovelen de zee bouwen, stonden van verre,
18:18 en riepen, toen zij den rook van haren brand zagen en zeiden: Welke [stad] was aan deze grote stad gelijk?
18:19 En zij wierpen stof op hunne hoofden, en riepen, wenende en rouwklagende, en zeiden: Wee, wee de grote stad, in welke allen, die schepen in zee hadden, rijk geworden zijn van hare kostelijkheid! Want in één uur is zij vernield.
18:20 Verblijdt u over haar, gij hemel, en gij heiligen en apostelen en profeten, want God heeft uwe rechtzaak aan haar geoordeeld!
18:21 En een sterke Engel hief een steen op als een groten molensteen, en wierp hem in de zee, en zeide: Met zulk een geweld zal de grote stad Babel verworpen en niet meer gevonden worden.
18:22 En de stem van de zangers en snarenspelers, van de fluitspelers en bazuinblazers, zal niet meer in u gehoord worden, en geen kunstenaar van enige kunst zal meer in u gevonden worden, en het geluid des molens zal in u niet meer gehoord worden,
18:23 het licht van de lamp zal in u niet meer schijnen, en de stem des bruidegoms en der bruid zal in u niet meer gehoord worden; want uwe kooplieden waren de groten der aarde; want door uwe toverij zijn alle volken verleid geworden.
18:24 En het bloed der profeten en der heiligen is in haar gevonden geworden, en van al degenen, die op de aarde zijn omgebracht.
Openbaring 19
19:1 Daarna hoorde ik een grote stem ener talrijke schare in den hemel, die, zeide: Halleluja, het heil en de heerlijkheid en de kracht is onzes Gods;
19:2 want waarachtig en rechtvaardig zijn zijne oordelen, omdat Hij de grote hoer veroordeeld heeft, die door hare hoererij de aarde verdierf, en Hij heeft het bloed zijner dienstknechten aan haar gewroken.
19:3 En zij zeiden ten tweeden male: Halleluja! En haar rook gaat tot in alle eeuwigheid op.
19:4 En de vier en twintig oudsten en de vier dieren vielen neder en aanbaden God, die op den troon zat, en zeiden: Amen, Halleluja!
19:5 En ene stem kwam van den troon zeggende: Looft onzen God, al zijne dienstknechten en die Hem vrezen, beiden klein en groot.
19:6 En ik hoorde als ene stem van ene grote schare en als ene stem van vele wateren en als ene stem van sterke donderslagen, zeggende: Halleluja! Want de Heer onze God, de almachtige, heeft het rijk aanvaard.
19:7 Laat ons verheugd en vrolijk zijn, en Hem de eer geven; want de bruiloft des Lams is gekomen, en zijne vrouw heeft zich bereid,
19:8 en haar is gegeven zich te bekleden met blinkend en rein lijnwaad; het lijnwaad nu is de gerechtigheid der heiligen.
19:9 En hij zeide tot mij: Schrijf: Zalig zijn zij, die tot het bruiloftsmaal des Lams geroepen zijn. En hij zeide tot mij: Dit zijn de waarachtige woorden Gods.
19:10 En ik viel neder voor zijne voeten om hem te aanbidden; en hij zeide tot mij: Zie toe, doe het niet, ik ben uw mededienstknecht, en die uwer broederen, die de getuigenis van Jezus hebben. Aanbid God! Want de getuigenis van Jezus is de geest der profetie.
19:11 En ik zag den hemel geopend, en zie, een wit paard, en die daarop zat was genaamd Getrouw en Waarachtig, en hij oordeelt en strijdt met gerechtigheid.
19:12 En zijne ogen waren als ene vuurvlam en op zijn hoofd waren vele kronen; en hij had een naam geschreven, dien niemand wist dan hij zelf;
19:13 en hij was bekleed met een kleed, dat met bloed besprengd was; en zijn naam is; het Woord Gods.
19:14 En de heirscharen in den hemel volgden hem op witte paarden, bekleed met wit, rein lijnwaad.
19:15 En uit zijnen mond ging een scherp zwaard, opdat hij daarmede de heidenen zou slaan. En hij zal hen weiden met een ijzeren staf; en hij treedt de wijnpers van den wijn des ontstoken toorns van den almachtigen God.
19:16 En hij heeft een naam geschreven op zijn kleed en op zijne heup: Koning der koningen en Heer der heren.
19:17 En ik zag een Engel in de zon staan, en hij riep met ene grote stem, en hij zeide tot alle vogels, die onder den hemel vliegen: Komt en vergadert u tot den groten maaltijd Gods,
19:18 opdat gij eet het vlees der koningen en der krijgsoversten, en het vlees der sterken, en der paarden, en dergenen, die daarop zitten, en het vlees van alle vrijen en knechten, beiden kleinen en groten.
19:19 En ik zag het dier en de koningen der aarde en hunne heirscharen vergaderd om te strijden tegen hem, die op het paard zat, en tegen zijn heir.
19:20 En het dier werd gegrepen, en tevens de valse profeet, die de tekenen Vóór hetzelve deed, door welke hij verleidde die het merkteken des diers ontvingen en die het beeld des diers aanbaden. Levend werden die beiden geworpen in den vurigen poel, die met zwavel brandt.
19:21 En de anderen werden gedood met het zwaard desgenen, die op het paard zat, hetwelk uit zijnen mond ging; en alle vogels werden verzadigd van hun vlees.
Openbaring 20
20:1 En ik zag een Engel van den hemel dalen, die had den sleutel des afgronds en ene grote keten in zijne hand.
20:2 En hij greep den draak, de oude slang, die de duivel en de satan is, en bond hem voor duizend jaren,
20:3 en wierp hem in den afgrond, en sloot hem daarin, en verzegelde dien boven hem, opdat hij de volken niet meer verleiden zou, totdat de duizend jaren zouden voleindigd zijn; en daarna moet hij voor een kleinen tijd ontbonden worden.
20:4 En ik zag tronen; en hun, die daarop zaten, werd het oordeel gegeven. En ik zag de zielen dergenen, die omgebracht waren om de getuigenis van Jezus en om het woord Gods, en die het dier noch het beeld des diers aangebeden, noch zijn merkteken ontvangen hadden aan hun voorhoofd en op hunne hand; en zij leefden en regeerden met Christus duizend jaren.
20:5 Maar de andere doden werden niet weder levend, totdat de duizend jaren geëindigd waren. Dit is de eerste opstanding.
20:6 Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding; over dezulken heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en Christus zijn, en met hem regeren duizend jaren.
20:7 En wanneer die duizend jaren zullen geëindigd zijn, zal de satan uit zijne gevangenis ontbonden worden,
20:8 en hij zal uitgaan om de volken te verleiden, die aan de vier hoeken der aarde zijn, Gog en Magog, om hen te vergaderen tot den strijd, wier getal is als het zand aan de zee.
20:9 En zij trokken op over de gehele breedte der aarde, en omringden het heirleger der heiligen en de geliefde stad; en vuur viel van God uit den hemel, en verteerde hen.
20:10 En de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in den vuuren zwavelpoel, waar het dier en de valse profeet waren; en zij zullen gepijnigd worden dag en nacht, eeuw sn eeuw uit.
20:11 En ik zag een grote witte troon, en hem, die daarop zat, voor wiens aangezicht de aarde en de hemel wegvloden, en voor hen werd geen plaats gevonden.
20:12 En ik zag de doden, groot en klein, voor den troon staan, en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, hetwelk het Boek des Levens is; en de doden werden geoordeeld volgens het geschrevene in de boeken naar hunne werken.
20:13 En de zee gaf de doden, die daarin waren, en de dood en het dodenrijk gaven de doden, die daarin waren, en zij werden geoordeeld elk naar zijne werken.
20:14 En de dood en het dodenrijk werden geworpen in den vuurpoel; dit is de tweede dood.
20:15 En zo iemand niet werd gevonden geschreven in het Boek des Levens, die werd geworpen in den vuurpoel.
Openbaring 21
21:1 En ik zag een nieuwen hemel en ene nieuwe aarde; want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbij gegaan, en de zee was niet meer.
21:2 En ik zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, van God uit den hemel nederdalen, toebereid als ene bruid, die voor haren man versierd is.
21:3 En ik hoorde ene grote stem uit den hemel, die zeide: Zie, de hut Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volk zijn, en God zelf zal met hen zijn.
21:4 En God zal alle tranen van hunne ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschrei, noch smart zal er meer zijn; want de eerste dingen zijn voorbijgegaan.
21:5 En die op den troon zat zeide: Zie, Ik maak alles nieuw. En hij zeide tot mij: Schrijf! Want deze woorden zijn getrouw en waarachtig.
21:6 En hij zeide tot mij: Het is geschied. Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde. Ik zal den dorstige om niet geven uit de fontein des levenden waters.
21:7 Wie overwint, die zal dit beërven, en ik zal zijn God zijn en hij zal mijn zoon zijn.
21:8 Maar de versaagden, en ongelovigen, engruwelijken, en moordenaars, en hoereerders, en tovenaars, en afgodendienaars, en alle leugenaars--hun deel zal zijn in den poel, die met vuur en zwavel brandt, hetwelk is de tweede dood.
21:9 En een van de zeven Engelen, die de zeven schalen vol hadden van de laatste zeven plagen, kwam tot mij en sprak tot mij, zeggende: Kom, ik zal u tonen de vrouw, de bruid des Lams.
21:10 En hij voerde mij weg in den Geest op een groten en hogen berg, en toonde mij de heilige stad Jeruzalem, nederdalende uit den hemel van God,
21:11 en zij had de heerlijkheid Gods; en haar licht was den alleredelsten steen, den helderen jaspis, gelijk.
21:12 En zij had een groten en hogen muur, en had twaalf poorten, en aan de poorten twaalf Engelen, en namen daarop geschreven, welke zijn die van de twaalf geslachten der kinderen Israëls.
21:13 Aan het Oosten waren drie poorten, aan het Noorden drie poorten, aan het Zuiden drie poorten, aan het Westen drie poorten.
21:14 En de muur der stad had twaalf fundamenten, en daarop de twaalf namen der twaalf apostelen des Lams.
21:15 En die met mij sprak had een gouden meetstok, opdat hij de stad zou meten, en hare poorten, en haren muur.
21:16 En de stad lag vierkant zodat hare lengte zo groot was als hare breedte; en hij mat de stad met den meetstok op twaalf duizend stadiën; de lengte en de breedte en de hoogte der stad waren evengelijk.
21:17 En hij mat haren muur op honderd vier en veertig el, naar de maat eens mensen, welke ook die van den Engel was.
21:18 En de muur was gebouwd van jaspis; en de stad was van louter goud, aan zuiver glas gelijk.
21:19 En de fundamenten van den muur der stad waren versierd met allerlei edelgesteente; het eerste fundament was jaspis, het tweede was saffier, het derde chalcédon, het vierde smaragd,
21:20 het vijfde Sardónyx, het zesde sarder, het zevende chrysoliet, het achtste beryl, het negende topaas, het tiende chrysopraas, het elfde hyacint, het twaalfde amethyst.
21:21 En de twaalf poorten waren twaalf paarlen, en elke poort was uit ééne parel; en de straten der stad waren zuiver goud, gelijk doorschijnend glas.
21:22 En ik zag geen tempel daarin, want de Heer, de almachtige God, is haar tempel, en het Lam.
21:23 En de stad heeft geen zon noch maan nodig om haar te beschijnen; want de heerlijkheid Gods verlicht haar, en hare fakkel is het Lam.
21:24 En de volken zullen in haar licht wandelen; en de koningen der aarde zullen hunne heerlijkheid er in brengen;
21:25 en hare poorten worden niet gesloten bij dag, want aldaar zal geen nacht zijn;
21:26 en men zal de heerlijkheid en de eer der volken er in brengen.
21:27 En er zal niets ingaan, dat gemeen is, noch wie gruwelijke dingen en de leugen doet, maar die geschreven zijn in het Boek des Levens van het Lam.
Openbaring 22
22:1 En hij toonde mij een stroom van levend water, klaar als kristal, die voortkwam uit den troon Gods en des Lams.
22:2 In het midden van hare straat en aan beide zijden des strooms stond de boom des levens, die droeg twaalfmaal vruchten, hij gaf zijne vruchten alle maanden; en de bladeren des booms dienden tot genezing der heidenen.
22:3 En er zal geen vervloeking meer zijn. En de troon Gods en des Lams zal daarin zijn, en zijne knechten zullen Hem dienen
22:4 en zijn aangezicht zien, en zijn naam zal aan hunne voorhoofden zijn.
22:5 En aldaar zal geen nacht zijn, en zij zullen geen fakkel noch licht der zon nodig hebben; want God, de Heer, zal hen verlichten, en zij zullen regeren tot in eeuwigheid.
22:6 En hij zeide tot mij: Deze woorden zijn getrouw en waarachtig; en de Heer, de God van de geesten der profeten, heeft zijnen Engel gezonden, om zijnen knechten te tonen hetgeen welhaast geschieden moet.
22:7 Zie, ik kom haastig. Zalig is hij, die de woorden der profetie van dit boek bewaart.
22:8 En ik ben Johannes, die dat gezien en gehoord heb. En toen ik het gehoord en gezien had, viel ik neder om te aanbidden voor de voeten des Engels, die het mij getoond had.
22:9 En hij zeide tot mij: Zie toe, doe het niet, want ik ben uw mededienstknecht, en die van uwe broederen, de profeten, en van degenen, die de woorden dezes boeks bewaren. Aanbid God!
22:10 En hij zeide tot mij: Verzegel de woorden der profetie dezes boeks niet; want de tijd is nabij.
22:11 Wie ondeugend is, zij verder ondeugend; en wie onrein is, zij verder onrein; en wie vroom is, zij verder vroom; en wie heilig is, zij verder heilig.
22:12 Zie, ik kom haastig, en mijn loon met mij, om ieder te geven gelijk zijne werken zullen zijn.
22:13 Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde, de eerste en de laatste.
22:14 Zalig zijn zij, die zijne geboden houden, opdat zij macht hebben over den boom des levens, en door de poorten in de stad mogen ingaan.
22:15 Maar daarbuiten zijn de honden en de tovenaars en de hoereerders en de moordenaars en de afgodendienaars en allen, die de leugen liefhebben en doen.
22:16 Ik, Jezus, heb mijnen Engel gezonden, om ulieden dat te betuigen m de gemeenten. Ik ben de wortel en het geslacht Davids, de heldere morgenster.
22:17 En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En wie het hoort zegge: Kom! En wie dorst heeft, kome; en wie wil, neme het water des levens om niet.
22:18 Ik betuig allen, die de woorden der profetie dezes boeks horen: indien iemand daaraan toevoegt, zo zal God hem de plagen toevoegen, die in dit boek geschreven zijn;
22:19 en indien iemand afneemt van de woorden van het boek dezer profetie, zo zal God hem zijn deel afnemen van den boom des levens en van de heilige stad, welke in dit boek beschreven zijn.
22:20 Die dit getuigt, zegt: Ja, ik kom haastig. Amen, ja kom, Heere Jezus!
22:21 De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met allen! Amen.